Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ij. Capittel

1

Ga naar margenoot+ALs nv den tijd aen quam, dat dauid steruen soude, Ga naar margenoot+ gheboot hi sinen sone Salomon, ende sprac,

2

Siet, ic gae inden wech alder werelt, Versterct, ende weest een vroome man,

3

Hout v dat ghi die geboden des HEEREN ws Godts bewaert, dat ghi in sine weghen wandelt, ende hout zijn zeden, geboden, rechten, getuygenissen so gescreuen staet in die wet Mosi, op dat ghi verstandelic zijt, in allen dat ghi doet, ende waer ghy v henen keert,

4

op dat dye HERE zijn woort vestige, dat hi Ga naar margenoot* van mi) gesproken heeft, ende geseyt, Bewaren uwe kinderen mijn uwe wegen, also dat si voor mi getrouwelic inder waerheyt, ende van geheelder herten ende sielen wandelen, so en sal van v nymmermeer gebreken een man opten stoel van Israel.

5

Ooc weet ghi wel, Ga naar margenoot+wat mi ghedaen heeft Ioab Seruie sone, Ga naar margenoot+ wat hi den twe velthooftmannen van Israel dede, Abner Ners sone, ende [kolom] Amasa Iethers sone, dien hi gedoot heeft, ende stortede oorlochs bloet in vrede, ende dede oorlochs bloet in sinen gordele, die om zijn lendenen was, ende in zijn schoenen die aen zijn voeten waren,

6

Hierom suldi doen na uwer wijsheyt dat ghi zijn grijs har niet met vrede onder in die helle en brengt Ga naar margenoot+

7

Ooc den kinderen Barsellai des Galaaditen suldi ontfermherticheyt bewisen, dat si aen v tafele eten, Want si zijn mi tegen gecomen doen ic voor Absalom uwen broeder vluchte,

8

Ende ghi hebt ooc bi v SemeiGera sone des soons Iemini van Bahurim, die mi scandelic vloecte met een quade vermaledijnge inder tijt doen ic Ga naar margenoot* totten heyrlegher) ginc, Maer hi quam af mi te gemoete, doen ick ouer voer aen die Iordane, Ga naar margenoot+ doen swoer ick hem bi den HERE, ende sprac, Ick en sal v niet dooden metten swaerde,

9

Maer en laet ghi hem niet ontschuldich zijn, want ghi zijt een wijs man, ende sult wel weten, wat ghi hem doen sult, dat ghi zijn grijs har met bloet hier onder in die helle brengt.

10

Ga naar margenoot+Aldus ontsliep Dauid met sinen vaderen, Ga naar margenoot+ ende wert begrauen in Dauids stadt,

11

Die tijt die Dauid coninc gheweest is ouer Israel, is veertich iaer, Seuen iaer was hi coninc tot Hebron, Ga naar margenoot+ Ende driendertich iaer tot Iherusalem,

12

Ende Salomon sadt opten coninclijcken Dauids zijns vaders stoel, ende zijn conincrijc wert seer stantuastich

13

Ende Adonias Agiths sone quam tot Bethsabee Salomons moeder, Ende si sprac tot hem Is uwen inganc ooc vredelijc? Hi sprac, Ia,

14

ende seyde, Ic heb met v te spreken, Si seyde, Segt op, Hi sprack,

15

Ghi weet, dat dat conincrijck mijn was, ende geheel Israel hadde hem op my gherecht, dat ic coninc soude zijn, Ga naar margenoot+ Maer nv is dat conincrijc ouergeset ende mijns broeders geworden, vanden HEERE ist hem geordineert

16

Nv bidde ick een bede van v, en wilt doch mijn aensichte niet bescamen, Si sprac, Segghet op,

17

Hy sprac, Spreect metten Coninck Salomon (want hy en mach v gheen dinck weygeren) dat hi mi gheue Abisag van Sunen tot eenen wiue,

18

Bethsabea sprac, Wel, ic sal den coninc van uwent wegen spreken.

19

Ga naar margenoot+Ende Bethsabea quam in totten coninck Salomon, om met hem te spreken van Adonia aenghaende, Ende dye Coninc stont op, ende ginc haer te gemoete, ende aenbedese, ende sadt op sinen conincliken stoel, ende des Conincs moeder wert eenen conincliken stoel geset, dat si tot zijnder rechter side soude sitten,

20

Ende si sprac, Ic bid een cleyn bede van v, en wilt mijn aensicht niet bescamen, Die coninc sprac, Mijn moeder bidt, want ten is niet behoorlijc, dat ick uwe aengesichte Ga naar margenoot* afkeere,)

[pagina t7v]
[p. t7v]

21

Si sprack, Laet Abisag van Sunen dijnen broeder Adonia tot eenen wiue gheuen.

22

Doen antwoorde die Coninck Salomon, ende sprac tot zijn moeder, Waerom bidt ghi om Abisag van Sunen voor Adonia? Bidt hem dat conincrijc oock, want hi is mijn broeder meerder dan ic, ende heeft den priester Abiathar ende Ioab Seruie sone,

23

Salomon swoer biden HEERE, ende sprack, God doe mi dit ende dat doe hi daer toe, Adonia heeft dat tegen zijn leuen gesproken,

24

Ende also warachtelic als dye HEERE leeft, die mi vast ghemaect heeft, ende gestelt heeft om te sitten op dauids mijns vaders stoel, ende die mi een huys gemaect heeft, so hi gesproken heeft, huyden sal Adonias gedoot worden,

25

Ende die coninck Salomon sandt henen door Banaie des soons Ioiade hant, die sloech hem, dat hi starf.

26

Ga naar margenoot+Ende die coninc sprack totten priester Abiathar, Ghaet henen tot Anathot tot uwen acker, want ghi zijt een man des doots, maer ic en sal v huyden niet dooden, want ghi hebt die Arcke des HEEREN voor minen vader Dauid gedragen, ende hebt mede geleden, waer mijn vader arbeyt geleden heeft,

27

Also verstiet Salomon Abiathar, dat hi niet priester des HEREN en mochte zijn, Ga naar margenoot+ op dat des HEREN woort veruult soude worden, dat hy ouer dat huys Heli ghesproken hadde tot Silo

28

Ende die bootscap quam voor Salomon dat Ioab aenhinc aen Adonia, ende niet aen Salomon, Doen vluchte Ioab inden tabernacule des HEEREN, ende vaette den hoorn des outaers,

29

Ende het wert den coninc Salomon gebootschapt, dat Ioab totten tabernacule des HEEERN geulucht ware, ende dat hi was omtrent den outaer, Doen sant Salomon Banaiam Ioiade sone henen, ende sprac Ghaet, slaet hem doot.

30

Ende doen Banaia totten tabernacule des HEREN quam, sprack hi tot hem, Aldus seyt die coninc, Gaeter wt, Hy sprac, Neen, maer ic sal hier steruen, Ende Banaia seyde dat den coninc weder, ende sprack, Alsoo heeft Ioab gesproken, ende also heeft hi my gheantwoort.

31

Ga naar margenoot+Die coninc sprac tot hem, Doet soo hi ghesproken heeft, ende slaet hem, ende begraeft hem, op dat ghi dat bloet, dat Ioab te vergheefs gestort heeft, van mi, ende van mijns vaders huys doet,

32

ende dat hem die HERE betaele zijn bloet op zijn hooft, dat hy twee mannen geslagen heeft die rechtuaerdiger ende beter waren dan hi, ende heeftse metten swaerde gedoot, Ga naar margenoot+ dat mijn vader Dauid daer niet af en wist, te wetene Abner Ners sone den velthooftman ouer Israel, ende Amasa, Iethers sone, den velt-[kolom]hooftman ouer dat heyr van Iuda,

33

dat haer bloet betaelt werde op Ioabs hooft, ende zijns zaets eewelijck, Maer Dauid ende zijn zaet, zijn huys, ende sinen conincs stoel vrede hebbe, eewelijc vanden HEERE.

34

Ende Banaia Ioiada sone ghinc op, ende sloech hem, ende doode hem, ende hy wert begrauen in zijn huys inder woestinen,

35

Ende dye coninc sette Banaiam Ioiade sone in zijn stede ouer theyr, ende Zadoch den priestere sette die coninc in Abiathars stede.

36

Ende die coninck sant henen ende dede Semei roepen, ende sprac tot hem, Timmert v een huys te Iherusalem, ende woont aldaer Ende en gaet van daer niet wt noch herwaerts noch derwaerts,

37

In welcken dage ghy daer wt ghaet, ende ouer die beke Cedron ghaet, so weet, dat ghi die doot steruen moet, Vwe bloet sal zijn op v hooft,

38

Semei sprac totten coninc, Ga naar margenoot+ Dat woort des conincs is ghoet, soo mijn Heere die coninc ghesproken heeft, so sal uwe knecht doen, Aldus soo woonde Semei te Iherusalem veel daghen,

39

Maer het geuiel ouer drie iaren, dat Ga naar margenoot* die) knechten Semei ontliepen tot Achis Maacha sone, den coninck tot Geth, Ende het wert Semei gebootschapt, dat zijn knechten tot Geth waren gheghaen,

40

Doen stont Semei op, ende sadelde sinen ezel, ende troc henen tot Geth tot Achis, dat hy zijn knechten soude soecken, ende doen hi daer quam, so bracht hi zijn knechten wederomme van Geth

41

Ga naar margenoot+Ende het wert Salomon gebootschapt, dat Semei wech ghetrocken ware van Iherusalem tot Geth, ende weder gecomen ware,

42

Doen sant die coninc henen, ende liet Semei roepen, ende sprack tot hem, En heb ick v niet gesworen biden HEERE, ende v ghetuyghet ende gheseyt, In welcken dach, dat ghi wt trect, ende herwaerts oft derwaerts ghaet, dat ghy weten soudt, dat ghi die doot moet steruen? Ende ghy spraect tot my, Dat woort is goet, dat ick hebbe gehoort,

43

Waeromme en hebdi v dan niet ghehouden naer den eedt des HEEREN ende tgebot, dat ic v gheboden hebbe?

44

Ende die Coninck sprac tot Semei, Ghy weet alle die boosheyt, die uwer herten kenlijck is, die ghi minen vader Dauid gedaen hebt, die HEERE heeft v boosheit betaelt op v hooft,

45

ende die coninc Salomon is ghebenedijt, Ende Dauids des Conincks stoel sal bereyt zijn voor den HEERE eewelijcken,

46

Ende die coninc gheboot Banaia Ioiade sone, dye ghinck wt, ende sloech hem, dat hy starf.

[pagina t8r]
[p. t8r]

[afbeelding]

§ Hoe Salomon Pharaos dochter tot eenen wiue nam Ende van Salomons huys, Ende hoe god Salomon openbaerde inden droom seggende. Begeert wat ghi wilt, Ende van Salomons begeerte, te wetene wijsheit.

margenoot+
A
margenoot+
Ios. xxiij.d Deu. xxxi b Iosue. i.d

margenoot*
theb. van v

margenoot+
ij.Reg. iij.c ende .xx
margenoot+
B

margenoot+
ij.Re. xix c.

margenoot*
th. tot Mahanaim
margenoot+
ij.reg. xix.b

margenoot+
C
margenoot+
Hyer sterft Dauid

margenoot+
Actu. ij.c

margenoot+
ij.re. xvi.a.

margenoot+
D

margenoot*
the. beschame.

margenoot+
E

margenoot+
i.Reg. ij.g.

margenoot+
F

margenoot+
ij.Reg. iij.c

margenoot+
i.Reg. ij.g.

margenoot*
th. twee

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken