Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xviij. Capittel

1

Ga naar margenoot+DOen Hosea Hela des conincs van Israel sone drie iaer gheregeert hadde, Ga naar margenoot+ doen wert Coninck Ezechias Achas des Conincs van Iuda sone,

2

ende was vijf ende twintich iaer out, doen hi coninc wert, ende regeerde neghen ende .xx. iaer te Ierusalem, zijn moeder hiet Abi, Sacharias dochter,

3

Ende dede dat den HEERE wel behaechde, gelijc zijn vader Dauid,

4

Hi brack dye hoochten af, ende brac die calomnen, ende hieu af die boschkens, ende stiet die metalen slange in stucken, die Moyses ghemaect hadde, Want tot dier tijt toe, hadden die kinderen van Israel haer wieroock ontsteken, ende Ga naar margenoot* hi hiet haeren naem Nehostan)

5

Hi betroude vast inden HEERE den God van Israel, so dat na hem zijns gelijc niet en was onder alle coningen van Iuda, noch voor hem gheweest,

6

Hy hinck den HERE aen, ende en weke niet achterwaerts van hem af, ende hielt zijn geboden, die die HERE Moysi goboden hadde,

7

Ende die HERE was hier om met hem, Ende waer hi wt trock, dede hi cloeckelijc, Daer toe stelde hi hem tegen den coninc van Assirien, ende en was hem niet onderdanich,

8

Hi sloech dye Philistinen ooc tot Gasa, ende haere palen, van den waectoren aen tot aen die vaste steden.

9

Ga naar margenoot+Int vierde iaer Ezechie des conincs van Iuda, dat welck was dat seuenste iaer Hosee Elas des conincs van Israel sone, Doen trock Salmanaser die coninc van Assirien opwaerts teghen Samarien, ende belegerdese,

10

ende wontse na drie iaren, int seste iaer Ezechie, dat is int negenste iaer Hosee des conincs van Israel, Doen wert Samarien gewonnen,

11

Ende die coninck van Assirien voerde Israhel wech, tot Assirien ende settese tot Ga naar margenoot* Haila) ende Habor aent water Gasar, ende in der Meden steden,

12

Om dat si die stemme des HEREN haers Gods niet ghehoort en hadden, ende zijn verbont voorbigegaen hadden, ende al wat Moyses des HEREN knecht gheboden hadde, dat en hadden si niet gehoort noch ghedaen.

13

Int veerthiende iaer des conincs Ezechie trock op Sennacherib die coninc van Assyrien teghen alle vaste steden van Iuda, Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot+ ende namse in,

14

Doen sant Ezechias die coninc van Iuda totten coninc van Assirien tot Lachis, ende liet hem seggen, Ic heb my besondicht, Keert af van mi, Wat ghi mi op legt, dat wil ic draghen. Doen leyde die coninck van Assirien op Ezechiam den coninc van Iuda, een scattinghe, van drie hondert ponden siluers, ende dertich ponden gouts

15

Ende Ezechias gaf alle dat sil-[kolom]uer dat in des HEREN huys ende in die scatten van des conincs huyse gheuonden wert

16

Ter seluer tijt brack Ezechias die coninc van Iuda die dueren aenden tempel des HEREN ende die gulden platen die hi selue hadde doen ouertrecken, ende gafse den coninc van Assirien

17

Ende die coninc van Assirien sandt Thartham ende Rapsarim ende Rapsacen, van Lachis totten coninc Ezechiam met grooter macht, tot Ierusalem, Ende si trocken op, ende doen si quamen, hielden si aenden watere ganck, by den hoogen poele, die daer leydet aen der straten, op des volders acker,

18

ende riepen den coninc, Doen quam tot hen Eliachim Helkias sone die hoefmeester, ende Sobna die scriuer, ende Ioach Assaphs sone die cancellier

19

Ende Rapsaces sprac tot hen.

Ga naar margenoot+ Aldus segghet den coninc Ezechie, Aldus soo spreect die groote Coninck, die coninc van Assirien, Welcke is die stoutheyt, daer ghy v op verlaet?

20

By auontueren, ghi bereyt v, om te strijden? Waer oppe verlaet ghi v dan nv, dat ghy van my af gheuallen zijt?

21

Siet, verlaet ghi v op dien ghebrokenen rietstoc op Egypten, die welcke ist datter yemandt op stuent, soo sal hi hem in die handt gaen, ende die doorbooren, Alsoo is Pharao die coninc van Ehypten allen den ghenen dye hen op hem verlaten,

22

Maer oft ghy tot mi wildet segghen, Wi verlaten ons opten HEERE onsen Godt, En is hy dan niet dye, des welcks hoochten ende outaer Ezechias heeft af ghedaen ende gheseyt tot Iuda, ende tot Ierusalem, voor desen outaer die tot Iherusalem is, sult ghi aenbeden?

23

Ga naar margenoot+Aldus coemt nv tot mijnen Heere den Coninck van Assyrien, soo sal ic v twee duysent paerden gheuen, Laet sien, oft ghi by v ruyters daer toe mocht geuen,

24

Hoe mocht ghi dan bliuen teghen staende voor den minsten drossaet, van eenen mijns Heeren ondersaten? Oft verlaet ghi v op Egypten, om der waghens ende der ruyters wille,

25

Meynt ghy dat, dat ic sonder den HEERE op ben ghetrocken, dat ic dese stede soude bederuen?

26

Die HEERE heuet mi geheeten, trect op in dat lant, ende verderuet.

Doen sprack Eliachim Helkias sone, ende Sobna ende Ioach tot Rapsacen, Ga naar margenoot+ Spreket met uwen knechten in Syrijssche tale, Want wi verstaent, ende en spreect niet met ons in Iootscher talen voor des volcs ooren, dat opter mueren is,

27

Maer Rapsaces antwoorde, ende sprack tot hen, Heeft mijn heere mi dan tot uwen heere, ofte tot v ghesonden, dat ick aldusdanighe woorden soude

[pagina y7v]
[p. y7v]

spreken? Ia meer totten mannen dye op dye mueren sitten, dat si met v haer eygen mist souden eten, ende haer pisse drincken.

28

Alsoo stont Rapsaces, Ga naar margenoot+ ende riep met luyder stemmen in iootscher talen, ende sprac, seggende, Hoort dat woort des grooten conincs des Conincs van Assyrien,

29

Soo seyt die coninck En laet v Ezechias niet verleiden, Want hi en mach v niet verlossen van mijnder hant,

30

ende en laet v niet vertroosten op den HEERE, dat hi seyt, Dye HERE sal ons verlossen, ende dese stadt en sal niet in des conincs hant van Assyrien gegeuen worden,

31

En wilt na Ezechiam nyet hooren, Want aldus spreect dye coninck van Assyrien.

Doet aen mi Ga naar margenoot* dat v nut is) ende coemt tot my wt, ende laet elck van sinen wijnstock, ende van sinen vijchboom eten, Ga naar margenoot+ ende van zijnder fonteinen drincken,

32

tot dat ic come, ende hale v in een lant dat uwen lande ghelijc is, in een vruchtbaer lant, daer coren, most, broot, wijnbergen, olijfboomen, olie, ende honich in is, so suldy leuendich bliuen, ende niet steruen, En wilt niet hooren na Ezechiam, want hi verleyt v, dat hi seyt, die HERE sal ons verlossen,

33

Hebben ooc die goden der heydenen, een yeghelijck zijn lant verlost van des Conincs van Assyrien hant?

34

Waer zijn dye goden tot Hemat ende Arphat? Waer zijn die goden tot Sepharuaim, Ana, ende Aua? Hebben si Samaria ooc verlost van mijnder hant?

35

Waer is een Godt onder alle goden vanden lande, die zijn lant van mijnder hant verloste? dat die HERE ierusalem van mijnder hant soude verlossen?

36

Dat volck sweech stille, ende en antwoorde hem niet, Want die coninc hadde geboden, ende gheseyt, En antwoort hem niet,

37

Doen quam Eliachim Helkie des hofmeesters sone, ende Sobna die scriuer, ende ioach Asaphs sone die Cancellier tot Ezechiam met geschoerde cleederen, ende bootschapten hem die woorden van Rapsaces.

§ Hoe Ezechias tot Esaiam sandt, Ende hoe die engel des nachts hondert ende vijf ende tachtentich duysent versloech, vanden Assiriers, Ende hoe Senacherib in Niniue quam, ende hoe hi aldaer die goden aenbadt, ende van zijn eygen kinderen gedoot wert.

margenoot+
A
margenoot+
ij.pa. xxix a

margenoot*
th. men hietse Nehustan § Nehustan dat is, metalen, ofte metaelken

margenoot+
B

margenoot*
the. Halah.

margenoot+
C
margenoot+
ij.re. xxij.a ecc. xlviij.c Esa. xxxvi.

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
§ Rabsaces, dat is, een ouerste schencker. ij.pa. xxxij.

margenoot*
th. die gebenedijnghe
margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken