Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde geheel Israel vergaderde hem tot Dauid in Hebron ende sprac, Siet, wi zijn v been ende v vleesch,

2

Ooc te voren doen Saul coninc was, ende noch regeerde, leyde ghi Israel wt ende in, Want so heeft die HERE v God tot v gesproken, Ghi sult mijn volc van Israel weyden, ende ghi sult een vorste zijn ouer mijn volc van Israel,

3

Ende alle douders van Israel quamen ooc totten coninc in Hebron. Ende Dauid maecte een verbont met hen te Hebron voorden HEERE, Ende si salfden Dauid tot eenen coninc ouer Israel, na des HEEREN woort door Samuels hant.

4

Ga naar margenoot+Ende Dauid troc henen ende alle tvolck tot Ierusalem (dat is Iebus) Want die Iebusiten [kolom] woonden daer inden lande,

5

Ende die borgers tot Iebus spraken tot Dauid, Ghi en sult hier niet in comen, Maer Dauid wandt die borcht Syon, dat is Dauids stadt.

6

Ende Dauid sprac, Wie die Iebusiten eerst slaet, die sal een prince ende ouerste vorste zijn. Doen beclomse Ioab Seruie sone eerst, ende wert een hooftman.

7

Dauid woonde op die borcht, Daer af heetmense Dauids stat.

8

Ende hi timmerde die rontsomme, van Mello aen tot altemael rontsom. Maer Ioab Ga naar margenoot* timmerde) dat ouerbleuene in die stat.

9

Ende Dauid voer voort ende nam toe, ende die HEERE der heyrscaren was met hem.

10

Ga naar margenoot+Dit zijn die ouerste princen onder Dauids machtige, die hem holpen dat hi Coninc soude worden ouer alle Israel, datmen hem tot eenen Coninc soude maken, nae des HEEREN woort tot Israel.

11

Ende dit is dat ghetal van Dauids machtigen, Iasabaam Hachamoni sone, die principaelste onder dertighen, Hi hief zijn spiesse op ende sloegher driehondert teender reyse.

[afbeelding]

12

Na hem was Eleasar Ga naar margenoot* zijns ooms) sone, die Ahohite, ende was onder die drie machtige,

13

Dese was met Dauid Ga naar margenoot* in Aphesoomin,) als die Philistinen hen daer verghadert hadden totten strijdt, Ende daer was een stuc ackers vol ghersten, Ende dat volc vluchte voor der Philistinen aensichten.

14

Ende si terden midden opt stuck, ende bescudden dat, Ende doen sloegen si die Philistinen, ende die HEERE gaf een groote salicheyt Ga naar margenoot* sinen volcke.)

[pagina z8v]
[p. z8v]

15

Ga naar margenoot+Ende die drie wt den dertigen principalen trocken af totten steene tot Dauid in dat hol Ga naar margenoot* Odollam) Maer der Philistinen leger lach inden gronde der valleye Raphaim,

16

Dauid was in die borcht, Ende der Philistinen volc was op dien tijt te Bethleem, Ga naar margenoot+

17

Ende Dauid wert lustich ende begheerlijc, ende sprac, Och oft mi yemant te drincken gaue vanden water wt den putte te Bethleem onder die poorte?

18

Doen braken die drie inder Philistinen leger ende ☞ putten van dien water wt den putte te Bethleem onder die poorte, ende brachtent tot Dauid Maer hi en wildes niet drincken, maer hi goot den HEERE

19

ende sprac, Dat late God verre van mi zijn, dat ic dat doen soude, ende drincken dat bloet van desen mannen die in haers leuens vaer my watere ghebrocht hebben, Want si hebbent met vaer haers leuens hier ghebracht, Daerom en wilde hijt niet drincken, dat deden die drie alderstercste.

20

Abisai Ioabs broeder was die prince onder die drie, Ende hi hief zijn spiesse op ende sloeger driehondert, Ende hi was onder die drie vermaert,

21

Ga naar margenoot+ende hi die derde heerliker dan die twee ende was haer ouerste, ☞ Maer tot aen die drie eerste en quam hi niet.

22

Banaias Ioiadas sone des Ga naar margenoot* alderuroomste mans sone), van grooten daden van Kabzeel Hi sloech twee Ga naar margenoot* Aernen) der Moabiten Ende ginck af ende sloech eenen leeuwe midden inden putte, inden tijt des sneeus.

23

Hi sloech ooc eenen Egypschen man, die was vijf ellenbogen groot ende hadde een spiesse indet hant als eenen weefboom, Maer hi ginck tot hem af met eenen stock ☞ ende nam hem die spiesse wter hant ende doode hem met zijn eygen spiesse.

24

Dat dede Banaias Ioiadas sone ende was vermaert onder drie vrome,

25

ende was die heerlicste onder dertich, Maer aen die drie en quam hi niet Dauid maecte hem tot den heymeliken raet.

26

Ga naar margenoot+Die strijtbaer ende alder vroomste mannen inden heyre zijn dese Asael Ioabs broeder, Elhanan zijns ooms sone van zijns vaders siden van Bethleem,

27

Samoth die Harodite, Heles die Phalonite,

28

Hirao Acces sone die Thekuite Abieser die Anatothite,

29

Sabachai die Husasite, Ilai die Ahohite,

30

Maharai die Netophathite Heled Baanas sone die Netophathite,

31

Ethai Ribas sone van Gabaath der kinderen Beniamin, Benaia die Pharaatonite,

32

Haurai vander beken Gaas, Abiel dieArbathite, Asmoth die Baharunite Eliahaba die Saalbonite,

33

Hasems kinderen des Gesoniters, Ionathan Sages sone des Arariters,

34

Ahiam Sachars sone des Arariters,

35

Eliphal Hurs sone,

36

Hepher die Macherathi-[kolom]te Ahia die Phalonite,

37

Hezro die Carmelite Naarai Asbai sone,

38

Ioel Nathans broedere Mibahar Hagari sone

39

Zelech die Amonite Naharai die Berothite Ioabs Zeruie soons wapendrager,

40

Hiras die Iethrite, Gareb die Iethrite,

41

Vrias die Hethiter, Sabad Aholai sone

42

Adina Sisa sone die Rubenite, een Ga naar margenoot* prince) der Rubeniten, ende dertich waren onder hem,

43

Hanan Maachas sone, Iosaphat die Mathanite, Ga naar margenoot*

44

Osias) die Asthrathite, Ga naar margenoot* Semma) ende Iahiel, die sone Hothan des Maroriters

45

Iediael Samri sone, Ioha zijn broeder die Thoziter,

46

Eliel die Ga naar margenoot* Mahumiter) Ieribai ende Iosaia Elnaams sonen, Iethma die Moabite, Eliel, Obed, Iasiel, van Mazobia.

§ Vanden ghenen die ouerghingen tot Dauid in Cicelech doen hi noch voor Saul vluchtede, ende vanden princen die tot hem in Hebron quamen, Ende hoe si hem tot eenen Coninc vercoren.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot*
theb. liet leuen

margenoot+
C

margenoot*
the. Dodo

margenoot*
the. doensi schimpten

margenoot*
Ten is niet int heb

margenoot+
D
margenoot*
theb. Adullam

margenoot+
ij.re. xxv.c

margenoot+
E

margenoot*
the. soons Ismaels
margenoot*
th. leeuwen

margenoot+
F

margenoot*
tebh. hooftman

margenoot*
theb. Vzia

margenoot*
th. Sama

margenoot*
th. Mahanite

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken