Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxxi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+EEn verbont heb ic gemaect met minen oogen, dat ic niet en soude dencken op een maecht,

2

want wat deel soude God van bouen in mi hebben, ende wat erffenisse de almachtige vanden hoochsten?

3

En hoort den onrechuerdigen niet toe verlies? ende die veruremtheit den ghenen die onrechtueerdicheit doen?

4

En siet hi mijn weghen niet, ende tellet alle mijn gangen?

5

Heb ic gewandelt in ydelheit, oft heuet minen voet ghehaest tot bedroch?

6

So weghet mi op een rechte wage, op dat God beuinde mijn simpelheit,

7

Heeft minen ganc geweken wten weghe, ende mijn herte mijn ooghen na geuolcht, ende is eenich vlecke in mijn handen becleeft,

8

So moet ic zaeyen, ende een ander ete dat, ende mijn gheslacht moet wt gewortelt worden.

9

Ga naar margenoot+Is mijn herte bedrogen van eenighe vrouwe, ende hebbe ic aen mijns vrients duer lagen gheleit,

10

soo moet mijn huysurouwe eens anders hoere zijn, ende andere moeten hen op haer buygen,

11

Want dat is ongheoorlooft quaet, ende dalder grootste onrechtuaerdicheit,

12

ende een vier dat totten verderuen toe verslindt, ende alle spruyten wtwortelende,

13

Hebbe ic veracht dat recht mijns knechts, ofte mijnder maerten, als si teghen my keuen.

14

Wat sal ic doen als God opstaet te oordelen, oft wat sal ic antwoorden, als hi vraecht?

15

En heuet hi die hem maecte, my niet ghemaect in mijns moeders lichaem? ende en formeerde hi die een is, mi niet in die moeder?

16

Oft heb ick den armen haere begheerte ontseet, ende dye ooghen der weduwen laten verwachten?

17

Heb ic minen bete alleen gheten, ende en heuet die weese daer ooc niet af ghegeten,

18

Want medeliden is van mijnder ioncheit op met mi gewassen, ende van mijnder moeder lichaem is si met mi wt ghegaen.

19

Ga naar margenoot+Heb ic yemanden die voor by ghinc versmaet, om dat hi gheen cleet en hadde, ende den armen sonder decsel laeten ghaen?

20

En hebben my sine siden niet ghebenedijt, doen hi vanden vellen mijnder scapen verwermt wert,

21

Hebbe ic mine handt aen dye weesen gheslaghen, als ick my sach inder poorten, machte te hebben,

22

so valle mijn schoudere [kolom] vander oxelen, ende minen arme breke met sinen pijpen,

23

Want ick vreesde altoos God als op swillende vloeden ouer mi, ende en conste sinen laste niet verdraghen,

24

Heb ick dat gout voor mijn cracht ghehouden, ende totten ghesmeerden gout clompen gheseit, ghi zijt mijn betrouwen?

25

Hebbe ic mi verblijdt dat ic groote goet hadde, ende dat mijn hant veel verworuen hadde?

26

Hebbe ick die sonne aenghesien, als si scheen, ende dye mane als si claerlick voort ghinc,

27

ende heeft hem mijn herte int heymelick verblijdt? Ende custe ick mijn hant, met minen monde?

28

Het welcke dat alder grootste quaet is, ende een verloochenisse teghen den alder hoochsten God.

29

Hebbe ic my verblijt vanden valle des gheens die mi hatede? ende hebbe ic mi verheuen, dat hem dat quaet betrapt hadde?

30

Want ic en ghaf mine kele niet, om te sondighen, dat ic zijnder sielen eenen vloec wenschte,

31

En hebben die mannen van mijnder wooninghen niet moeten segghen? O wie sal gheuen van sinen vleesche, op dat wy versadet worden.

32

Ga naar margenoot+Die vreemde pelgrim en bleef nyet buyten, maer mine duere was voor den wandelaer open.

33

Hebbe ick mijn sonde als een mensche bedect, dat ic heymelic mine misdaet verborghe in minen scoot?

34

Hebbe ick my ontsien voor dye groote menichte, ende dye verachtinghe der maechschappen my veruaert heeft? Ende ic nyet meer stille en sweeghe, ende en ghinck nyet ter dueren wt.

35

Wie gheeft my eenen verhoorder, dat die almachtighe mijn begheerte verhoore? Ende hi selue een boeck scriue, die oordeelt

36

dat ict op mine schouderen mochte nemen, ende my ghelijck een croone omme doen?

37

Op elcken padt mijns voort ghancs sal icken wtleesen, ende sallen hem offeren, als eenen prince.

38

Ist dat mijn landt teghen my roept, ende sine voren met malcanderen weenen.

39

Hebbe ick sine vruchten ghegheten, sonder ghelt te gheuen, ende der acker luyden siele seer vermoeyet,

40

soo wasse my dijstelen voor tarwe, ende doornen vore gharste.

§ Hier eynden die woorden Iob.

§ Hoe Heliu straft die andere van haerder onwijsheit.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken