Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxx. Capittel.

1

Ga naar margenoot+WEe den kinderen die Ga naar margenoot* verlaters) zijt seit die HERE, dat ghi eenen raet makende zijt ende niet wt mi, ende dat ghi een webbe scheert ende niet door minen geest, dat ghi vergaderen sout die een sonde op dander sonde.

2

Die wandelt, dat ghi neder dalen sout tot Egipten, ende ghi en hebbet minen mont niet geuraecht, hebbende hope van hulpe, van Pharaos stercte, ende hebbende betrouwen in Egyptens scaduwe.

3

Ende Pharaos stercte sal v [kolom] tot scanden zijn, ende dat betrouwen in Egiptens scadue, tot oneeren.

4

Ga naar margenoot+Want in Taphnis waren uwe princen, ende uwe boden genaecten tot Chanes toe.

5

Si zijn alle bescaemt geworden ouer dat volc, dwelc hen niet baten en mocht, Si en waren niet tot hulpe, noch tot eenige nutticheyt, maer tot scanden ende verwiten.

6

☞ Den last der beesten vant zuyden lant, inden lande der benautheyt, ende der noot, de leeu ende die leeuwinne daer wt, die Basiliscus, ende die vliegende adere, die op die scouderen der vuelens, haer rijcdommen dragen, ende op der kemelen bulte, haeren scat, totten volcke dat hen niet baten en sal moghen.

7

Egypten sal te vergeefs ende ydelijc helpen, daerom riep ic hier op, Het is alleen houaerdie, Rust nv, als ghi daer in comen zijt,

8

so scriuet op Ga naar margenoot* buecken hout), ende groeuet naerstelijc in eenen boec, ende tsal totten wtersten dage zijn tot een getuigenisse tot inder eewicheyt.

9

☞ Want dat is een volc tot gramscappen verweckende, ende Ga naar margenoot* luegenachtige) kinderen, ende kinderen, die die wet des HEREN niet en willen hooren.

10

Ga naar margenoot+Si die seyden, den aenscouwers, en wiltse niet aenscouwen, Den sienden, en wilt ons gheen rechte dingen sien, Spreect ons behaechlike dingen, siet ons dwalingen,

11

Haelt van mi den wech, Neyget van mi den pat, Laet rusten van onsen aensichte die heylighe van Israel.

12

Daerom seyt dit die heylige van Israel, om dat ghi hebt verweten dit woort ende hebt gehoept Ga naar margenoot* in valsce besculdingen) ende opten oploop, ende hebt daer opgestaen,

13

Daerom sal v dese onrechtuaerdicheyt zijn, gelijc die scueringe vallende gesocht inder hooger mueren, want haer vernielinge sal snellijc onuersiens comen, alsment niet en sal hopen,

14

Ende si sal gemindert zijn, gelijc eens potbackers scherf gebroken wort, met een starcke brekinge, ende het en sal niet een scerfken geuonden worden, daermen een vierken vanden brande in drage oft een weynich waters wt den putte mede scheppe.

15

Want dit seyt die HERE die heylige van Israel, Ist dat ghi Ga naar margenoot* wederom coemt, ende rustet) so suldi salich zijn, in swigen ende in hope sal v starcheyt zijn, ende ghi en hebt niet gewilt

16

Ga naar margenoot+Ende ghi seyt, Neen, maer wi sullen totten paerden vluchten, daerom suldi vlieden, ende wi sullen op die snelle climmen, daerom sullen die v veruolgen, snel wesen.

17

Duysent menscen vant aensichte der veruaertheden eens, ende vant aensichte der veruaertheden van viuen, suldi vlien, tot dat ghi verlaten zijt gelijc eenen mastboom des scips, op dopperste des berchs, ende gelijc een teeken op den hueuelen.

18

Ende daerom verwacht die HERE, dat hi uwer ontferme. Ende daerom sal hi verheuen worden v sparende Want die HE-

[pagina K3v]
[p. K3v]

RE is een God des oordeels, salich zijn si alle die hem verwachten.

19

Want ghi volc van Sion sult woonen in Ierusalem, Ga naar margenoot* weenende en suldi niet weenen, ontfermende sal hi v ontfermen, totter) stemmen ws roepens, terstont als hijt hoort, sal hi v antwoorden.

20

Ende die HERE sal v Ga naar margenoot* een benaudt broot) geuen, ende Ga naar margenoot* een cort water), ende hi en sal uwen leeraer voort meer niet wech doen vliegen, ende uwe oogen sullen uwen meester sien,

21

Ende uwe ooren sullen dat woort ws vermaenders hooren, achter v seggende, Ga naar margenoot+ Dit is den wech, gaet daer in, ende en keert niet af ter rechter oft ter slincker hant

22

Ende ghi sult Ga naar margenoot* besmetten) die platen der gegroefder afgoden ws siluers, ende Ga naar margenoot* dat cleet des gegoten afgoden ws gouts, ende ghi sultse verstroyen, gelijc een onsuyuerheyt van een maencranckige vrouwe) Gaet wt, suldi hem seggen.

23

Ende sal uwen zade regen gegeuen worden, waer ghji in die aerde sult zaeyen, ende dat broot der vruchten des lants, sal zijn vet ende zeer vruchtbaer. In dien dage sal Ga naar margenoot* dat lam) in uwe erffenisse breede weyden vinden.

24

Ende v stieren ende vuelens der ezelen bouwende dat lant sullen gemengt voeder eten, van gerste gezijct inden dorschuloer gewannet is.

25

Ende op alle hoogen berch, ende op alle verheuen hueuel, sullen loopende water riuieren zijn, in den dach des Ga naar margenoot* dootslaens van meninghe), gelijc die thorrens vallen.

26

Ende dat licht der Manen sal zijn gelijc dat licht der Sonnen, Ga naar margenoot+ ende tlicht der Sonnen sal seuenuoudich zijn, gelijc dat licht der seuen dagen, inden dage, inden welcken die HERE, die instucken wriuinge zijns volcs, verbinden sal, ende den slach haerder wonden genesen sal.

27

Siet, den naem des HEREN coemt van verre, zijn Ga naar margenoot* verbolgentheyt) is bernende, ende Ga naar margenoot* swaer om te dragen), zijn lippen zijn veruult met veronwaerdinge, ende zijn tonge is gelijc een verslindende vier.

28

Ende sinen Ga naar margenoot* geest) gelijc een oueruloeyende beke totten midden des hals, om die heydenen te vernielen, ende den thoon der dwalinge, die in die wangen der volcken was.

29

Ga naar margenoot* V sal een liedeken zijn gelijc een stemme vant geheylichde hoochtijt) ende die blijscap des herten, gelijc des genen die wandelt met een fluyte, dat hi ingae totten berch des HEREN totten starcken van Israel.

30

Ende die HERE sal die heerlicheyt zijnder stemmen doen hooren, ende die Ga naar margenoot* veruaernisse) zijns arms vertoonen int dreygen zijns verbolgentheyts, Ga naar margenoot+ ende de vlamme des verslindende viers sal slaen in stormen ende hagel steenen.

31

Want Assur sal verscricken van des HEREN stemme metter roeden geslagen wesende.

32

Ende den doorganc der roeden sal vast gefundeert zijn, den welcken die [kolom] HERE op hem sal doen rusten, Met tamboeren ende met harpen, ende sonderlinge oorlogen sal hi tegen hen vechten.

33

Want Tophet is van ghistere bereit, vanden coninc is si bereit, diepe, ende breet, haer voetsel is vier ende veel houten, Dat gheblaes des HEEREN ontsteectse ghelijck een zolpher beke.

§ Hi straft die meer toeulucht namen totter hulpen van deser werelt dan totter godliker, Ende den genen die berou hadden belouet hi die barmherticheyt Gods, Vanden dage des oordeels.

margenoot+
A
margenoot*
th. eygen sinnich.

margenoot+
B

margenoot*
the. een tafelken

margenoot*
th. trouweloose.

margenoot+
C

margenoot*
the. op ghewelt.

margenoot*
th. stille weset ende rustet.

margenoot+
D

margenoot*
the. ende niet altoos weenen gewis sal hi hem ontfermen ouer die.

margenoot*
theb broot des anxts.
margenoot*
the. een water der beswaringen

margenoot+
E

margenoot*
th. ontwijen
margenoot*
th. den gulden lijfroc uwer afgoden, ende ghi sultse afsceyden ghelijck een bloot wijf.

margenoot*
thebr. tvee

margenoot*
th. grooten slachs

margenoot+
F

margenoot*
the. aengesicht.
margenoot*
the. wel geladen met last.

margenoot*
the. adem

margenoot*
the. Dan suldi singhen ghelijck in eenen nacht daermen een feeste inne heylicht

margenoot*
h. nederlatinghe
margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken