Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxxvij. Capittel.

[kolom]

1

Ga naar margenoot+ENde het geschiede na dattet die coninc Ezechias gehoort had, dat hi schoerde zijn cleederen, ende is gedect met eenen sac, ende quam in des HEEREN huys.

2

Ende sandt Eliachim die ouer dat huys was, ende Sobna den schriuer, ende die ouders der priesteren, bedect met sacken, tot Esaiam Amos sone den propheet.

3

Ende si seyden tot hem, Dit seyt Ezechias, desen dach is eenen dach des bedructheyts, ende der berispinghen, ende der blasphemien, want die kinderen zijn tot barens toe gecomen, ende daer en is gheen cracht der barender vrouwen.

4

Och oft die HEERE v God eenichsins de woorden van Rabsaces hoorde, den welcken die coninck van Assyrien zijn heyr sandt om te blasphemeren den leuendigen God, Ende te beschimpen in redenen, welcke die HERE v Godt gehoort heeft, Heft hierom op dat gebet voor die ouergebleuene die gheuonden zijn.

5

Ende die knechten des conincs Ezechie ghingen in tot Ezaiam.

6

Ga naar margenoot+Ende Esaias seyde tot hen, Aldus sult ghi tot uwen heere seggen, Dit seyt die HEERE, En vreest niet vanden aensichte der woorden die welcke ghi gehoort hebt, met welcken mi die knapen des conincs van Assyrien hebben gheblasphemeert.

7

☞ Siet, ic sal geuen in hem eenen gheest, ende hi sal een geruchte hooren, ende hi sal wederkeeren in zijn lant, ende ic sal hem doen vallen midts den swaerde in zijn lant.

8

Ende Rabsaces is weder gekeert, ende vandt den coninck van Assyrien strijdende teghen Lobna, Want hi hadde gehoort dat hi van Lachis was ghereyst.

9

Ende hi hadde van Tharaca den coninc van Mooren lant hooren seggen, hi is wtghegaen om teghen v te vechten, ende als hi dat gehoort heeft, sandt hi boden tot Ezechiam, segghende.

10

Ghi sult dese dinghen segghen tot Ezechiam den coninc van Iuda, segghende, Ga naar margenoot+ v God en bedriege v niet inden welcken ghi betrout, segghende, Ierusalem en sal niet geleuert worden in die hant des conincs van Assyrien.

11

Siet, ghi hebt ghehoort, wat die coninghen van Assyrien ghedaen hebben al die landen die si omgheworpen hebben, ende sult ghi verlost moghen worden?

12

Hebben die goden der heydenen, die ooc verlost, welcke mine vaders omgeworpen hebben, Gozan, ende Haran, ende Reseph? ende

[pagina K6r]
[p. K6r]

die sonen Eden, die in Thalassar waren?

13

Waer is die coninc van Hemath, ende die coninc van Arpad, ende de coninc der stadt Sepharuaim ende Ana, ende Aua?

14

Ende Ezechias nam die brieuen, vander boden handt, ende lasse, ende hi ghinc op, in des HEEREN huis, ende Ezechias Ga naar margenoot* ontdede die) voor den HEERE.

15

Ende Ezechias badt den HEERE, seggende,

16

HERE der heyrscharen, Israels God, die sidt op Cherubim, ghi zijt die God alleene, ouer alle conincricken der aerden, ghi hebt de hemelen ende die aerde gemaect.

17

HERE, buycht uwe oore neder ende hoort, doet HEERE uwe ooghen open, ende siet, Ende hoort alle Sennacheribs woorden, die welcke hi seyndet, om den leuendigen God te blasphemeren,

18

Voorwaer HERE, Ga naar margenoot+ Die coningen van Assyrien, hebben alle landen ende haer aerde vewoest,

19

ende leuerden haer goden int vier, Want si en waren gheen goden, maer wercken der menschen handen, hout ende steen, ende si hebbense in cleyn stucken gebroken.

20

Ende nv HERE onse God, behout ons, van zijnder hant, op dat alle conincrijcken der aerden bekennen, dat ghi die HERE God alleen zijt. ☜

21

Ende Esaias Amos sone, sandt tot Ezechiam, seggende, Aldus seit die HERE Israels God, Om dat ghi tot mi ghebeden hebt, ouer Sennacherib, den coninc van Assirien.

22

So is dit dwoort, dat dye HERE ouer hem gesproken heeft, Ga naar margenoot* Hi heeft v versmaet, hi heeft v bescimt, maecht dochter van Sion, hi heeft thooft achter v gheschuddet, dochter van Ierusalem.)

23

Wien hebdi doch verweten ende beschimt? ende wien hebdy geblasphemeeert, ende ouer wien hebdy die stemme verheuen? ende hebt verheuen de hoochheit uwer oogen, tegen den heyligen van Israel

24

Ga naar margenoot+Door uwer knechten hant hebdy den HEERE bescimt? ende hebt geseit, met die menichte mijnder wagenen, ben ic opgegaen op de hoocheit der bergen, op die toppen van Libanus, ende ic sal afhouwen die hoochte zijnder Cederboomen, zijn wtuercoren Abeelboomen, ende sal incomen op die hoochte zijns eyndes, in de bosschagie der waeranden van Carmelus.

25

Ic groef ende dronc water, ende verdroochde met die solen mijnder gangen, alle de riuieren des dijcs.

26

Oft en hebdy niet gehoort, wat ic hem in voorleden tijden gedaen hebbe, Ga naar margenoot* ic heb dat gemaect, vanden ouden dagen?) ende nv heb ic dat toegebracht Ga naar margenoot* ende tis geworden tot een wtwortelinge der te samen vechtender houelen ende der vaster steden.)

27

Haer inwoonders met een Ga naar margenoot* gecorte) hant hebben si geureest, ende zijn beschaemt, si zijn geworden als hoy des velts, ende groen gras [kolom] der weyden, ende cruyt Ga naar margenoot* der daken) dat verdorrede, eer dat rijp was geworden.

28

Ga naar margenoot+Ende uwe wooninge, ende uwen wtganc, ende uwen inganc wiste ic, ende raserie tegen mi, doen ghi verbolgen waert tegen mi.

29

Vwe hoouaerdicheyt is opgeghaen voor mijn ooren, hier om sal ick eenen rinck in uwe naesgaten doen ende eenen breydel tusschen uwe lippen, ende ic sal v weder leyden door den wech door den welcken ghi quaemt.

30

Maer dit sal v een teeken zijn, Eet dit iaer dat Ga naar margenoot* van selfs wasset) ende int tweede iaer, eet Ga naar margenoot* appelen) ende int derde iaer zaeyt ende maeit, ende plantet wijngaerden ende eet haer vruchten,

31

Ende dat Ga naar margenoot* behouden) sal wesen vanden huyse van Iuda, ende dat ouerbleuen is Ga naar margenoot* sal wtscieten zijn wortel nederwaerts) ende tsal zijn vrucht opwaerts maken.

32

Want van Ierusalem sal die ouerbliuinge wtgaen, ende die Ga naar margenoot* behoudinge) vanden berge van Sion, Die vreeselike liefde des HEREN der heyrscharen sal dat doen.

33

Daeromme seyt de HERE dit vanden coninc van Assirien, Hi en sal in deser stadt niet comen, Ga naar margenoot+ ende hi en sal daer gheen gheschut schieten Ga naar margenoot* ende gheenen schilt en salse becommeren) ende hi en sal gheenen dijc in haeren omganc maken.

34

Inden wech, door den welcken hi gecomen is, door den seluen sal hi wederkeeren, ende hi en sal in deser stadt niet comen, seyt die HEERE.

35

Ende ic sal dese stadt bescermen, Ga naar margenoot+ dat icse behoude, om minent wille, ende om Dauids mijns knechts wille. ☜

36

Ende een enghel des HEREN ghinc wt, ende versloech inden heyrleger van Assyrien hondert ende vijfentachtentich duysent, Ende si stonden inden morgen op, ende siet, si alle waren doode lichamen.

37

Ende hi reysde wt, ende ghinc wech, ende Sennacherib die coninc van Assyrien keerde weder, ende woonde in Niniue.

38

Ende het is gesciet, doen hi aenbadt inden tempel Nesrach zijns Gods, dat Adromelech ende Sarazar zijn sonen, versloeghen hem metten swaerde, ende si ontgingen int lant van Ararat ende Asaraddon zijn sone regeerde in zijn stede.

§ Hoe Ezechias cranck was, ende tot Godt badt, die hem dat leuen vijfthien iaren verlengde, Ende schreef een liedt God daer mede danckende.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
th. spandese

margenoot+
D

margenoot*
thebr. Die maecht die dochter van zion verachtet v, ende bespot v, Die dochter van Ierusalem scudt haer hooft na v

margenoot+
E

margenoot*
h. ende vanden beginne, also geordineert hebbe
margenoot*
the. op dat de vaste steden tot eenen hoop steenen gebroken worden

margenoot*
th. geweerloose
margenoot*
the. opten daken

margenoot+
F

margenoot*
th. gheuallen is
margenoot*
h. dat van selfs ghewassen is.

margenoot*
the. ontloopen.
margenoot*
the. sal onder hem wortelen

margenoot*
th. ontloopene

margenoot+
G
margenoot*
the. ende met gheenen schilt verhaesten

margenoot+
iiij.re. xv. ecc. xlviij.g


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken