Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xl. Capittel.

1

WOrt getroost, Ga naar margenoot+ wort getroost mijn volc seyt v God.

2

Spreect tot Ierusalems herte, ende roeptse toe, Want haer Ga naar margenoot* quaetheit) is veruult, want haer onrechtuaerdicheyt is vergeuen, Ga naar margenoot+ Want si heeft van des HEREN

[pagina K7r]
[p. K7r]

hant dubbele ontfaen, voor alle haer sonden.

3

Daer riep een stemme, in die woestine, Bereyt des HEREN wech, maect ons gods paden recht in die woestine.

4

Alle dal sal verheuen, ende alle berch ende hueuel sullen vernedert worden, Ga naar margenoot+ ende dat cromme sal recht zijn, ende die scerpe dingen sullen effen weghen zijn. Ga naar margenoot+

5

Ende des HEREN heerlicheyt sal geopenbaert worden, ende alle vleesch sal te samen sien, al wat des HEEREN mont gesproken heeft.

6

Daer sprac een stemme, Roept, Ende ic seyde, Wat sal ic roepen? Alle vleesch is hoy, ende alle zijn Ga naar margenoot* glorie) is gelijc die bloeme des velts.

7

Dat hoy is verdorret, die bloeme is af geuallen, Want des HEREN Ga naar margenoot* geest) blies daer op, warachtelijc tvolc ist hoy.

8

Thoy is verdorret, die bloeme is afgeuallen, Maer Ga naar margenoot* des HEREN) woort blijft inder eewicheyt staen.

9

Climt opten hoogen berch, ghi die euangeliseert, ende blide bootscap brengt o Sion, verheft in stercheyt v stemme, ghi die euangeliseert o Ierusalem, Ga naar margenoot+ verheftse, en wilt niet vreesen, Segt den steden van Iuda, Siet, v God.

10

Siet, die HERE die God sal in die starcheyt comen ende sinen arm sal heerscappen, siet zijn loon is met hem, ende zijn werc voor hem.

11

Gelijc een harder sal hi zijn cudde weyden, in sinen arm sal hi die lammeren vergaderen, ende in sinen schoot sal hise Ga naar margenoot* opheffen) die beuruchte sal hi selue Ga naar margenoot* dragen.)

12

Wie heuet water metter hant gemeten? ende wie heeft den hemel met der palmen geweghen? ende wie heeft die sware grootheyt der aerden met drie vingeren gewegen? ende wie heeft inden ghewichte die bergen gewegen, ende die hueuelen metter waechscalen?

13

Wie heeft des HEEREN geest geholpen, ende wie is zijn raetsheere geweest, Ga naar margenoot+ ende heuet hem Ga naar margenoot* gethoont?)

14

Met wien heeft hi te rade gegaen, ende heeft hem onderwesen, Ga naar margenoot+ ende heeft hem geleert den wech der rechtuaerdicheyt, ende heeft hem conste geleert, ende heuet hem den wech der voorsienicheyt getoont?

15

Siet die heydenen zijn geacht gelijck die druppele eens eemers, ende gelijc Ga naar margenoot* dat tongesken der wagen) Siet, die eylanden zijn als een cleyn stof.

16

Ende Libanus en sal niet genoech zijn om te ontsteken, ende haer beesten en sullen niet genoech tot brantoffer zijn.

17

Alle heydenen zijn also, als oft si niet en waren voor hem, ende als niet ende ydel zijn si van hem gerekent.

18

☞ Hierom wien hebdi God gelijc gemaect? oft wat beelt suldi hem stellen?

19

En heeft de beeltsnijder dat beelt niet gemaect, Ga naar margenoot+ of en heeft die goutsmit niet dat vergult met goude, ende die siluersmit met silueren platen beslagen?

20

Een starc ende onrottelijc hout heeft die wijse conste-[kolom]naer vercoren, hi ondersoect, hoe dat hi een gegroeft beelt vast setten mocht, dwelck niet beweecht en worde.

21

En suldi dat niet weten? oft en suldijt niet hooren? Oft en ist v niet vercondicht vanden beginne? Oft en verstaet ghi niet die fundamenten der aerden?

22

Die op die rontheyt der aerden sit, ende haer inwoonders gelijc sprinchanen zijn, hi sal die hemelen wt recken als Ga naar margenoot* niet) ende hi breitse wt gelijc een hutteken, om in te woonen,

23

Die die Ga naar margenoot* ondersoeckers der heymelicheden geeft, als oft si niet en waren,) Hi heeft die rechters der aerden, gelijc een ijdel dinc ghemaect.

24

Ga naar margenoot+Ende want oock haeren struyc niet geplant, noch ghezaeyt, noch geen wortel in die aerde en hadde blies hi daer onuersienlijc op, ende si verdorreden, ende den storm salse wechnemen, ghelijc een stoppel.

25

☞ Ende wien hebdi mi gheleken, ende gelijc gemaect, seyt die heylige? ☜

26

Heft v oogen op int hooge, ende siet wie dese dinghen geschapen heeft, die haer heyr wtleyt in getale, ende die altemale, elck bi name roept, van menichte der crachten ende zijnder stercheyt, Ga naar margenoot+ ende der macht, so en bliuet niet een ouer.

27

Waerom segt ghi o Iacob, ende spreect o Israel, Ga naar margenoot+ Minen wech is vanden HERE verborgen, ende mijn oordeel sal van minen God voorbighaen?

28

Oft en weet ghi niet? oft en hebdi niet gehoort? dat God die eewige HEERE die gescapen heeft die palen der aerden niet en sal moede worden, ende hi en sal niet aerbeyden Ga naar margenoot* Daer en is geen ondersoeckinge zijnder wijsheyt?)

29

Hi gheeft den moeden cracht, ende Ga naar margenoot* hem die niet en zijn, stercheit, ende die cracht vermenichtfuldicht hi.)

30

Ende die kinderen sullen moede worden, ende sullen arbeyden, ende die iongelingen sullen Ga naar margenoot* in die siecte vallen.)

31

Ende die inden HEERE hopen, sullen Ga naar margenoot* die cracht veranderen), si sullen vloghelen Ga naar margenoot* nemen,) gelijc die arenen, si sullen loopen ende niet arbeyden, si sullen wandelen, ende si en sullen niet amachtich worden.

§ Van Christus verrisenisse, Hoe Christus tot sinen Apostelen spreect, Ende hoe die heydenen sullen bekeert worden, Ende van die verworpinge der afgoden.

margenoot+
Marc. i.a. Luc. iiij.c. Ioann. i.c. Mat. iij.a

margenoot*
theb. mare
margenoot+
A

margenoot+
B
margenoot+
eccle. xiiij.c Iacob. i.b. i.petri. i.a.

margenoot*
the. heerlicheyt.

margenoot*
the. windt.

margenoot*
thebr. ons Gods

margenoot+
C

margenoot*
the. dragen.
margenoot*
the. driuen

margenoot+
Sapi. vi.c Roma. xi d
margenoot*
th. geleert.

margenoot+
D

margenoot*
theb. breselinghe die op die waghe blijft.

margenoot+
E

margenoot*
the. een vel

margenoot*
th. vorsten te niet maket.

margenoot+
F

margenoot+
mat. xvij b

margenoot+
G

margenoot*
the. ende zijn verstant is onuindelic

margenoot*
the. den onmachtigen veel stercte

margenoot*
thebr. zeer struykelen.

margenoot*
th. nieuwe cracht ontfaen
margenoot*
th. swingen

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken