Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xli. Capittel.

1

Ga naar margenoot+LAet die eylanden voor mi swigen, ende die volcken Ga naar margenoot* die starcheyt veranderen), Laetse toecomen, dan sullen si spreken, laet ons gelijc totten oordeel genaken.

2

Wie heeft den rechtueerdigen opgewect vanden oosten, hi heeft hem geroepen, dat hi hem souden nauolgen? Hi sal die heydenen in zijn aenschouwen geuen, ende die coningen sal hi behouden, Hi sal gelijck stof zijn swaert gheuen, ghelijc een verworpen

[pagina K7v]
[p. K7v]

stoppel vanden winde ghenomen, sinen boghe.

3

Hi salse veruolghen, ende inden vrede doorghaen, den padt, en sal onder zijn voeten niet verthoonen.

4

Wie heeft gewrocht, ende gedaen, roepende die geslachten, vant begin aen? Ga naar margenoot+ Ic die HERE deerste ende die laetste ben ick.

5

Die eylanden hebbent gesien, ende geureest, die eynden der aerden hebben verbaest geweest, si zijn genaect ende gecomen.

6

Eenyegelijc sal sinen naesten helpen, ende sal sinen broedere seggen, Sijt vroom

7

☞ Ga naar margenoot* Die smidt int metael werckende heeft gesterct metten hamer slaende, den ghenen die doen ter tijt smede, seggende, Die tesamen voeginge is goet, ende hi heuet starc gemaect met naghelen) op dattet niet beweecht en soude worden.

8

Ende ghi Israel mijn knecht o Iacob, den welcken ic heb vercoren, Abrahams mijns vrients zaet,

9

Ga naar margenoot* inden welcken ic v begrepen hebbe, Want ick heb v vanden eynden der aerden, ende van sinen vorsten geroepen) ende ic siede v, Ghi zijt mijn knecht ic heb v vercoren, ende ic en heb v niet verworpen

10

☞ En vreest niet, want ic ben met v, en wijct niet af, want ic ben v God, ic heb v gesterct ooc heb ic v geholpen, ende v heeft ontfangen die rechter hant Ga naar margenoot* van minen rechtuaerdigen.)

11

Siet, si sullen bescaemt worden, ende si sullen hen schamen, alle die tegen v strijden, Si sullen zijn gelijc oft si niet en waren, ende die mannen die tegen v spreken, sullen vergaen.

12

Ghi sultse soecken, ende ghi en sultse niet vinden, Ga naar margenoot+ die mannen die tegen v wederspannich waren, ende si sullen zijn, ghelijck oft si niet en waren, ende Ga naar margenoot* gelijc die vernielinge des mans die tegen v vechtende is.)

13

Want ic ben die HERE v God, gripende v hant, ende seggende v, En vreest niet, Ick helpe v.

14

☞ En wilt niet vreesen ghi Iacob wormken Ga naar margenoot* die gestoruen zijt) wt Israel, ic heb v geholpen, seit de HERE, ende v verlosser die heylige van Israel.

15

Ick heb v geset als eenen nieu dorsschenden wagen te dorsschen hebbende sagende tanden, Ghi sult die bergen dorsschen ende mindederen, ende ghi sult die huelen gelijc stof maken.

16

Ga naar margenoot+Ghi sultse wannen, ende die wint salse wech nemen, ende den storm salse verstroeyen, Ende ghi sult inden HERE verhuegen, inden heyligen Israels suldy verbliden.

17

Die arme ende behoeuende soecken water, ende daer en is geen, haer tonge is vanden dorst verdorret, Maer ick die HEERE salse verhooren, Ick Israels God en salse niet verlaten, ☜

18

Ic sal op de opperste hueuelen stroomen open doen, ende int midden der velden, fonteynen, ic sal die woestine in staende wateren setten, ende dat [kolom] wandelbaer lant in riuieren der wateren.

19

Ick sal inder woestinen gheuen den cederboom, den Doorne, den Galighaenboom, ende dat hout der oliuen, ic sal in die wildernisse setten den Abeelboom, den Elsenboom, ende Bueckenboom tesamen,

20

Op dat si sien sullen ende bekennen, ende si sullen in haer herte setten ende te samen verstaen, dat die hant des HEEREN heeft dit dinc gedaen, Ga naar margenoot+ ende die heilighe Israels heeft dat dat gheschepen.

21

Doet v oordeel genaken, seit die HERE ende haelt, ist dat ghi messchien yet hebt, seyt Iacobs coninck.

22

Laetse genaken, ende laetse ons vercondigen, al wat toecomende is in toecomende tijden, bootschapt dingen, die die te voren geweest zijn, Ende wi sullen onse herte stellen, ende sullen weten, haer laetste ende dingen die toecomende zijn, verbootscapt ons

23

Bootschapt dingen die comen sullen in soecomende tijden, ende wi sullen weten, dat ghi goden zijt.

Doet oock wel oft qualijck, ist dat ghijt vermuecht, ende laet ons spreken ende te samen hooren.

24

Ga naar margenoot+Siet ghi zijt wt niet, ende uwe werc wten ghenen dat niet en is, Hi is een vereysinge die v verkiest.

25

Ic heb eenen verwect vanden noorden, ende hi coemt, vanden opganc der Sonnen, hi sal minen naem roepen ende hi sal die raetsheeren toebrengen als leem ende als een potbacker dat slijck tredende.

26

Wie heuet vant beghinne vercondicht, dat wijt sullen bekennen, ende vanden beginne, dat wi sullen seggen, Ga naar margenoot+ Ghi zijt rechtuaerdich? ooc en isser gheen vercondigende, noch te voren seggende, ooc niet hoorende uwe woorden.

27

Ga naar margenoot* Die eerste sal segghen tot Sion, Siet ick ben hier teghenwoordich, ende Ierusalem sal ick eenen Euangelist gheuen.

28

Ende ick sach, ende daer en was gheen man, ende van desen, die raet hielde) ende die geuraecht, een woort antwoorde.

29

Siet, si zijn alle onrechtuaerdich ende haer wercken zijn ydel, wint ende ydelheyt haer ghelijckenisse der afgoden.

§ Van Christo ende van zijn doopsele, Ende van des vaders woorden totten sone ende totten Apostolen, Ende van Christus toecoemst, ende dat hi een licht der heydenen is, Ende dat God zijn eere niet en sal wech geuen, Vanden afgoden, waerom die Ioden omgekeert zijn.

margenoot+
A
margenoot*
thebr. hen stercken.

margenoot+
B

margenoot*
th. Die timmerman sal den goutsmidt troosten ende die metser den goutslager Die vant gestel spreect tslaet wel sal dien troisten, die den afgod met naghelen hechtet

margenoot*
the. ende den welcken ic ghesterct hebbe van der werelt eynde, ende wt haeren geweldigen geroepen

margenoot*
h. mijnder rechtuaerdicheyt

margenoot+
C
margenoot*
h. gelijc een vernielinge den menschen die tegen v striden

margenoot*
thebre. ghi volxken

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
G

margenoot*
the. Ic ben dye eerste die tot Sion seyt, Siet, hier zijn si, Ende ic sal in Ierusalem boden seynden die goede maeres brengen, Ic salt sien ende niemant en salt sien, ende onder hen allen en is gheen raetgheuer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken