Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xliiij. Ca

1

Ga naar margenoot+ENde nv hoort, o Iacob mijn knecht, ende Israel, den welcken ick vercoren hebbe.

2

Dit seyt die HEERE v maker ende v scepper, Ga naar margenoot+ vanden buyc aen v hulper, Mijn knecht Iacob en wilt niet vreezen, ende die alder rechtste dien ic vercoren hebbe.

3

Want ic sal water wtstorten op den dorstende, ende die stroomen op die drooge plaetse. Ic sal minen geest wtstorten ouer v zaet, ende mijn gebenedijnge ouer v geslachte.

4

Ende si sullen groeyen onder die cruyden, ghelijc willigen, ontrent die voor bi vloeyende water riuieren.

5

Dese sal seggen, des HEEREN ben ick Ende dese sal roepen in Iacobs naem, Ende die sal met zijnder hant scriuen, des HEEREN, ende inden naem van Israel, sal hi toegenaemt worden.

6

Dit seyt die HEERE Israels coninc ende zijn verlosser die HEERE der heyrscaren, ic ben die eerste, ende ic ben die laetste, ende behaluen mi en is gheen God. ☜

7

Wie is mi gelijc, Die roepe ende vercondige dat, ende legge mi dat wt na die oordinanci, Vander tijt aen dat ic v tot een Ga naar margenoot* oudt) volc gestelt heb, ende laet hen hen verbootschappen die toecomende saken, ende die gheschieden sullen.

8

En wilt niet vreesen, noch en wort niet verbaest, want lange te voren heb ict v doen hooren, ende ic heb v verbootscapt, Ghi zijt mijn ghetuygen, Isser eenich God sonder mi, ende een Ga naar margenoot* maker), den welcken ic niet en kenne?

9

Die versierders des afgods zijn altemale niet, ende haer Ga naar margenoot* alderliefste,, en sullen niet vorderen), si selue zijn haer getuygen, dat si niet en sien, noch niet en verstaen, dat si bescaemt moeten worden.

10

Wie heeft den God gemaect, ende heeft dat beelt ghegoten dat nerghens toe nut en is?

11

Ga naar margenoot+Siet, alle zijn mededeylders sullen beschaemt worden, want si zijn wercmeesters wten menscen. Si sullen alle te samen comen, ende si sullen staen, ende vreesen, si sullen tesamen beschaemt worden.

12

Die smidt, heeft metter vilen gewrocht, ende in die colen, ende metten hameren heeft hi dat ghemaect, ende hi heuet gemaect metten Ga naar margenoot* arm zijnder cracht) hi sal honger hebben, ende sonder crachten amachtich worden, ende hi en sal gheen water drincken ende sal moede wesen.

13

Die timmerman des houtwercs, recte die meet coorde wt, ende Ga naar margenoot* vernieudet met den beytel, ende hi maect met die winckelhaken, ende draydet) met eenen passere, ende maect een beeldt des mans, ghelijc eenen schoonen mensche die in een huys woont.

14

Hi hieu af den cederboom, ende hi nam den pecboom ende eycke, die

[pagina L1r]
[p. L1r]

stont onder die houten der bosscagien, Hi platede den pijnboom dien den regen geuoet hadde,

15

ende hi is den menschen tot brant geworden, ende hi nam daer af, ende hi is daer af verwarmt, hi staect aen ende biec broot ooc, Maer vanden anderen heeft hi eenen god gemaect, ende dien aengebeden, Hi maecte een gehouwen beelt, ende hi is daer voor gebuycht,

16

Sijn helft verbarnde hi metten viere, ende van zijn helft heeft hi vleesch gesoden, ende gegheten, hi Ga naar margenoot* coocte bri) ende is verzaet, hi is verwermt, ende seyde, Ga naar margenoot+ Ay, Ay, ick ben verwarmt, ick heb dat vier gesien,

17

Maer van zijn ouerblijfsele maecte hi eenen god, ende voor hemseluen eenen gegroefden afgod, hi buicht hem daer voor dien ende aenbedet, ende hi bidt, seggende, Verlost mi, Want ghi zijt mijn god.

18

Si en wistent ende en verstondent niet, ende si hebben vergheten, dat haer oogen niet en sien, dat si met haer herte niet en verstaen.

19

Si en ouerdenken in haer gedachten niet, noch si en kennen niet, noch si en geuoelen niet, dat si doch seiden, Die helft daer af, heb ic int vier verbrant, ende ic heb op zijn kolen broot gebacken, ic heb vlees Ga naar margenoot* gecooct) ende gegeten, ende van zijn ouerblijfsel Ga naar margenoot* sal ic eenen afgod maken, Voor den block des houts sal ic neder vallen.

20

Sijn een stuck is asschen) een onwijs herte heeft dat aengebeden, ende ten heeft zijn ziele niet verlost, ende ten sal niet seggen, Messchien lueghene is in mijn rechter hant.

21

Ghedenct dier o Israel, want ghi zijt mijn knecht, ic heb v gemaect, ghi zijt mijn knecht Israel, Ghi en sult mijns niet vergeten.

22

Ic hebbe gelijc een wolcke uwe onrechtuaerdicheden wtgewist, ende v sonden gelijc neuele, Ga naar margenoot+ Keert wederom tot mi, Want ic heb v verlost.

23

Louet ghi hemelen, Want die HERE heeft ontfermherticheit gedaen, ghi onderste der aerden verhuecht, ghi berghen maect gheluyt met louinge, die bosscagien ende alle haer houten die daer in zijn, Want die HERE heeft Iacob verlost ende Israel sal worden gheeert.

24

Dit seyt die HEERE v verlosser, ende v scepper van moeders liue, ic ben die HERE die alle dingen doet, die den hemel alleen wt recket, vast makende die aerde, ende niemant met mi.

25

Die verstroyt die teekenen der waerseggers, ende die de tooueraers tot raserijen keert, haer wijse achterwaerts keert, ende haer consten sot makende.

26

Die verwecket zijn knechts woort, ende den raet zijnder boden volbrenget Die tot Ierusalem segge, ghi sult bewoont worden, ende den steden van Iuda timmeret v ende ick sal haer woestheden op rechten.

27

Die segge der diepten, wort verlaten, ende ic sal v stroomen verdroogen.

28

Die segghe tot [kolom] Ga naar margenoot* Cyro,) Ghi zijt mijn harder, ende ghi sult alle minen wille volbrenghen, Die segghe tot Ierusalem, Timmert v, ende den tempele, Fundeert v.

§ Een prophecie van Cyro, die welcke tvolc verloste wt de geuanckenisse, Van Christus toecoemst, Hoe die heydenen totten gelooue sullen vergadert worden, Ende hoe God alle zijn beloften beuesticht, sweerende bi hemseluen van dwoort der rechtuaerdicheyt.

margenoot+
A

margenoot+
Iere. xxi.d ende .xlvi.g.

margenoot*
th. eewich.

margenoot*
theb. steen Steen, dat is, een van Gods toenamen

margenoot*
the. vercieringen en zijn niet nut.

margenoot+
B

margenoot*
th. starcken arm

margenoot*
th. ontworpet met eenen rooden steen maket metten beytel, ende metet.

margenoot*
thebr. briet vlees.
margenoot+
C

margenoot*
the. gebraden
margenoot*
the. heb ic een grouwelijc dinc gemaect, ende buyghe mi tegen eenen block, dye die asschen spijst.

margenoot+
D

margenoot*
the. Cores

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken