Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .lix. capittel.

1

Ga naar margenoot+SIet des HEEREN hant en is niet afghecort, Ga naar margenoot+ dat hi niet salich en mach maken, noch zijn oore en is niet beswaert, dat hi niet en verhoore.

2

Maer uwe Ga naar margenoot* onrechtuaerdicheden deelden) tusschen v ende tusschen uwen God, ende v sonden hebben zijn aensichte van v verborghen, dat hi niet hooren en soude.

3

Want v palmen zijn besmet met bloede, ende v vingheren met Ga naar margenoot* onrechtuaerdicheyt) v lippen hebben lueghene ghesproken, v tonghe clapt Ga naar margenoot* onrechtuaerdicheyt. Ga naar margenoot+

4

Niemant en aenroept die rechtuaerdicheyt, noch daer en is niemant die oordeelt metter waerheyt, maer si betrouwen in niet ende spreken ydelheyden, Si hebben ontfanghen den arbeyt, ende ghebaert onrechtuaerdicheyt.

5

Si braken der slanghen eyeren, ende der spinnen webben gheweuen, Die van haeren eyeren etet, die sal steruen, ende wort opgeuoet, so sal daer een Basiliscus wt cruypen

6

Ga naar margenoot+Haer webben en sullen tot gheen cleet zijn, noch si en sullen niet bedect worden met haeren wercken, haer wercken zijn wercken Ga naar margenoot* sonder orbaer,) ende dat werck des boosheyts in haeren handen. Ga naar margenoot+

7

Haer voeten loopen totten quade, ende si haesten om ontschuldich bloet te storten, haer ghedachten zijn ghedachten Ga naar margenoot* sonder orbaer) woestheyt ende in stucken wrijuinghe is in haeren weghen.

8

☞ Si en hebben den wech des vreets niet ghekent, ende daer en is gheen oordeel in haeren ganghen, Haer paden zijn haer gecrommet, dat al die daer in wandelt, en kent geenen vrede.

9

Daerom ist oordeel verre van ons, ende die rechtuaerdicheyt en sal ons niet omuanghen, wi verwachteden dat licht, ende siet, duysternisse, claer schijnselen, ende wi wandelden in Ga naar margenoot* schemeringhen.)

10

Wi tasten den wandt ghelijck blinde, ende ghelijck die gheen ooghen en hebben, hebben wi voort aenghetast, wi aenstieten in den middage, gelijck in Ga naar margenoot* duysternisse ende duyster plaetsen) ghelijck dooden.

11

Wi sullen alle brullen ghelijck beyren, ende ghelijck duyuen sullen wi droeflijck gheluyt makende suchten, wi hebben oordeel verwacht, ende het en is niet, salicheyt, ende si is verre van ons.

12

Ga naar margenoot+Want onse onrechtuaerdicheden zijn vermenichfuldicht voor v, ende onse sonden hebben ons Ga naar margenoot* gheantwoort) want onse ouertredinghen zijn met ons, ende wi hebben [kolom] onse onrechtuaerdicheden bekent.

13

Ga naar margenoot* Sondighen ende lieghen teghen den HEERE) ende wi zijn afghekeert, dat wi niet na onsen God en ginghen, sprekende valsche beclappinghe, ende ouertredinghe, wi hebben ontfanghen, ende wi hebben ghesproken vander herten die woorden der lueghenen.

14

Ende dat oordeel is achterwaerts ghekeert, ende die rechtuaerdicheyt stont van verre,

15

want in die strate is gheuallen die waerheyt, ende rechuaerdicheyt en mochte daer niet comen.

Want die waerheyt is gheworden tot verghetenheyt, ende die wech ghinck vanden quade, was den roof gheleuert, Ende die HEERE sacht, ende het scheen quaet in sinen ooghen, want daer en was gheen oordeel.

16

Ende hi sach datter gheen man en was, ende hi is Ga naar margenoot* bedroeft gheweest) datter gheen tusschen tredende en was, Ga naar margenoot* ende sinen arm sal hi voor hem seluen behouden, ende zijn rechtuaerdicheyt selue sal hem beuestigen.)

17

Ende hi dede die rechtuaerdicheyt aen, Ga naar margenoot+ ghelijck een pantzier, ende den helm der salicheyt was op zijn hooft, Ga naar margenoot+ Ende hi dede aen dat cleet der wraken, ende hi is omghecleet met vreeselijcke liefde, ghelijck met eenen mantel.

18

Ga naar margenoot* Als totter betalinghe zijnder veronwaerdicheyt sinen vianden, met vergeldinghe sinen vianden, den eylanden sal hi wederbetalen.)

19

Ende die vanden Westen zijn, sullen den naem des HEREN vreesen, ende die vanden opganck der Sonnen zijn, heerlicheyt, als hi ghelijck eenen crachtighen stroom sal comen, dien des HEREN Ga naar margenoot* gheest sal dwinghen.)

20

Ende die verlosser sal tot Sion comen, ende tot den ghenen die wederom keeren in Iacob van boosheyt, seyt die HEERE.

21

Dit is mijn verbont met hen, seyt die HEERE, minen gheest die in v is, ende mijn woorden die ick in uwen mont gheset heb, en sullen niet wech gaen van uwen monde, ende vanden monde ws zaets (seyt die HEERE) van nv aen tot inder eewicheyt.

§ Van Hierusalem die eerste kercke, Ende van die heerlicheyt der heyligher kercken, Ende van Christo, ende van die toecomende salicheyt.

margenoot+
A
margenoot+
Num. xi.c.

margenoot*
the. misdaden onderscheyden.

margenoot*
h. misdaet
margenoot*
the. onbehoorlicheyt.
margenoot+
Iob. xv.d.

margenoot+
B
margenoot*
h. der ongerechticheit
margenoot+
Proue. i.d

margenoot*
th. der ongherechticheyt.

margenoot*
th. int donckere:

margenoot*
h. den nacht ende inden grauen.

margenoot+
C
margenoot*
th. beschuldicht.

margenoot*
the. dat wi den Heere verlaten hebben, ende hem verloochent hebben

margenoot*
th. verwondert.
margenoot*
th. dien sinen arm holpe ende zijn gherechticheit onthielt.

margenoot+
D
margenoot+
Ephe. vi.c i.Tes. v.b.

margenoot*
th. Dat hi zijnder wederpartye ende vianden met toornicheit vergelde ende betale.

margenoot*
th. wijnde opdrijft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken