Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .lxv. Capittel.

Ga naar margenoot+ IC seyde, siet hier ben ic, siet ic ben hier, totten heydenen, die minen naem niet aen en riepen.

2

Ic heb mijn handen alle den dach wtgerect totten ongeloouigen volcke, dat welcke inden wech wandelt, die welcke niet goet en is, na haeren gedachten. ☜

3

Tis een volck dat mi tot gramscap verwect voor mijn aensicht altijt, dat welcke offerande offert in die houen, ende Ga naar margenoot* sacrificie doen) op die tichelen,

4

dwelcke woont in die grauen, ende in die tempelen der afgoden slapen, die eten swinen vleesch, ende vleeschsop dat onreyn is, in haer vaten,

5

Die seggen, gaet wech van mi, en genaect mi niet, Ga naar margenoot* want ghi zijt onsuyuer) Die sullen zijn rooc, in mijnder verbolghentheyt, bernende vier alle den dach.

6

Siet, het is gescreuen voor mi, ic en sal niet swigen, Maer ick salt betalen, ende verghelden in haeren scoot,

7

uwe onrechtueerdicheden, ende uwer vaderen onrechtueerdicheden tesamen, seyt die HEERE, die op die bergen Ga naar margenoot* sacrificie) offerden, ende op die hueuelen lachterden si mi, Ga naar margenoot+ Ende ic sal haer werc eerst loonen in haeren scoot.

8

Dit seyt die HEERE, ghelijc een Ga naar margenoot* kornken) in die wijndruyue wort geuonden, ende men soude segghen, en scheynt dat niet, want het is een gebenedijnge, also sal ict om mijnder knechten wille doen, dat niet heel gesceynt en sal worden.

9

Ende ick sal van Iacob een zaet wtbrengen, ende van Iuda die besitte mijn heylige bergen, ende mijn wtuercoren sullen dien besitten, tot erffenisse, ende mijn knechten sullen daer in woonen.

10

Ende Ga naar margenoot* die velden sullen) tot stallen der cudden zijn, ende dat dal van Achor tot eenen leger der runders, minen volcke dat mi gesocht heeft.

11

Ende ghi die den HEERE verlaten hebt, vergetende mijns heyligen berchs, die set den ghelucke een tafel, ende Ga naar margenoot* offert daer op vochtighe offerhande.)

12

Ic sal v inden swaerde tellen, ende ghi sult alle metten slach neder gheuelt worden, om dat ic geroepen hebbe, Ga naar margenoot+ ende ghi en hebt niet gheantwoort, ic sprac ende ghi en hoorde niet, ende dedet quaet voor mijn oogen, ende ghi vercoert die dingen die ic niet en wilde.

13

Hierom seyt die Ga naar margenoot* HERE die God,) Siet, mijn knechten sullen eten, ende ghi sult hongeren, siet, mijn knechten sullen drincken, ende ghi sult dorsten, siet, mijn knechten sullen verbliden, ende ghi sult bescaemt worden.

14

Siet, mijn knechten sullen louen, ouermits vrolicheyt des herten, ende ghi sult roepen van smerte des herten, ende sult huylen ouer-[kolom]mits bedroeuenisse des gheests.

15

Ende ghi sult uwen naem minen wtuercoren tot eenen eedt laten, ende die Ga naar margenoot* HERE die God) sal v dooden, ende mijn knechten sal hi met eenen anderen name noemen,

16

Inden welcken die gebenedijt is, opter aerden sal hi gebenedijt worden inden HEERE, Amen, Ende die sweert opter aerden, sal sweeren inden HEERE, Amen, want deerste bangicheden zijn Ga naar margenoot* vergeten,) ende want si verborgen zijn van minen oogen.

17

Want siet, ic sceppe nieuwe hemelen, ende een nieuwe aerde, ende deerste en sullen niet gedacht worden, ende si en sullen ouer dat herte niet climmen.

18

Ende ghi sult verblijden, ende verhuegen tot inder eewicheyt toe, in dese dingen die ic scheppe, Want siet ic scheppe Ierusalem verhueginge, ende haeren volcke blijschap.

19

Ende ic sal verhuegen in Iersusalem, ende ic sal in mijn volc verblijden, Ga naar margenoot+ ende in haer en sal niet meer ghehoort worden, die stemme des weenens, ende die stemme des Ga naar margenoot* roepens.

20

Daer en sal niet meer wesen een onsprekende kint van dagen ende een oudt mensche die zijn dagen niet en veruult), want dat kint van hondert iaren, sal steruen, ende die sondaer van hondert iaren, sal vermaledijt worden.

21

Ende si sullen huysen timmeren, ende daer in woonen, ende si sullen wijngaerden planten, ende sullen haer vruchten eten.

22

Si en sullen niet timmeren, ende een ander sal daer in woonen, ende si en sullen niet planten, ende een ander salt eten, Want na die dagen eens booms, also sullen zijn die dagen mijns volcks, ende die wercken haerder handen, sullen verouden minen wtuercorenen.

23

Si en sullen niet te vergeefs arbeyden, ende si en sullen niet baren in verstooringe, want si zijn gheseghende zaden des HEREN, ende haer kinders kinderen metten seluen.

24

☞ Ende het sal zijn, eer dat si aenroepen sal ict verhooren, als si noch spreken, so sal ict hooren. ☜

25

Die wolf ende dat lam sullen te samen weyden, ende die leeu gelijc een osse sal hi caf eten, ende den serpente sal stof zijn spijse zijn, si en sullen niet letten, ende si en sullen niet dooden, op alle minen heyligen berghe, seyt die HEERE.

§ Van die plaetse daer God rust, hoe die vleeschelike offerhande verworpen wort Van die baringhe des maechts, Ende van die vruchtbaerheyt der kercken, Ende van Gods oordeel, Ende vander Apostelen prekinghe, Ende vanden eewighen vierdach, Ende van die eewige pijne.

margenoot+
A

margenoot*
the. rueckwerc brant

margenoot*
the dat ic v niet en heylighe.

margenoot*
the. rueckwerck
margenoot+
B

margenoot*
th. besiken

margenoot*
th. Saran sal

margenoot*
th. den drancoffer naden ghetal veruult.

margenoot+
C

margenoot*
thebr. heerscappende Heere

margenoot*
thebr. heerscappende Heere

margenoot*
the. sullen vergheten worden.

margenoot+
D
margenoot*
the. clagens Van daer en sal nimmermeer comen een kindt dat tot sinen dagen gecomen is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken