Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIt seyt die HERE. Gaet neder in des conincs huys van Iuda, ende ghi sult daer spreken dit woort,

2

ende seggen. Coninc van Iuda hoort des HEREN woort, die op Dauids throon sidt ghy ende uwe knapen, ende uwe volc die incoemt door dese poorten.

3

Dit seyt die HERE, Doet oordeel ende rechtuaerdicheyt ende verlost den genen die verdruct is met crach-[kolom]te, van des ghenen hant dien valschelijc besculdicht, ende den toecomelinc, ende den weesen, ende de weduwen en wilt niet bedroeuen, noch en verdructse niet onrechtuaerdelijc, ende en stort gene onnoosel bloet wt in dese plaetse.

4

Want ist dat ghi doende doet dit woordt, so sullen die coningen van Dauids gheslachte incomen door die poorten van desen huyse, die sitten sullen op sinen throon, ende op wagenen climmende ende op peerden, ende si ende haer knapen ende haer volc

5

Ende ist dat ghi dese woorden niet en hoort, Ga naar margenoot+ so heb ic bi mi seluen gesworen, seyt die HERE, dat dit huys wesen sal een wildernisse,

6

Want dit seit de HERE, op des conincs huis van Iuda. Ga naar margenoot* Galaad) ghi zijt mi dat hooft van Libanus. Ist dat ic v niet en sette in verwoestinge, Ga naar margenoot+ woeste steden, daermen niet in woonen en mach.

7

Ende ic sal op v heyligen den man dye dootslaet, ende zijn wapenen. Ende si sullen afhouwen uwen wtuercorenen Cederboom, ende worpense int vier.

8

Ende vele heydenen sullen gaen door dese stede, ende elc sal seggen tot sinen naesten. Waerom heeft die HERE aldus gedaen deser groter stat?

9

Ende si sullen antwoorden, Om dat si verlaten hebben dat verbont des HEREN haers Gods, Ga naar margenoot+ ende om dat si vremde goden aengebeden hebben, ende hen ghedient.

10

En wilt den dooden niet beweenen, Ga naar margenoot+ noch en beclaghet hem niet met geween. Beweent den genen die wtgaet, want hi en sal nemmermeer wedercomen, noch dat lant zijnder geboorten sien.

11

Want dit seyt die HERE tot Sellum Iosias sone, den coninck van Iuda, die regeerde voor Iosias sinen vader die wtgheuaren is van deser stat. Hi en sal hier nemmermeer weder comen.

12

Maer in die stat daer ic hem in ouer geuoert hebbe, daer sal hi in steruen, ende hi en sal nemmermeer dit lant sien.

13

Ga naar margenoot+Wee den gheenen die zijn huis sticht in onrechtuaerdicheit, ende zijn auontmael cameren niet en sticht in oordele. Ga naar margenoot* Hi sal sinen vrient te vergeefs verdrucken ende hi en sal hem sinen loon niet betalen)

14

Die seyt, ic sal mi een wijt huys timmeren ende wijde auontmael cameren Ga naar margenoot* die tot sinen behoef die vensteren op doet, ende maect die stofferinge der cameren van cederen houte, ende scildert met roode verwe.

15

En suldi niet regeeren, want) ghi v ghelijct tegen den Cederboom? V vader, en adt hi niet, ende dranck, ende dede oordeel ende rechtuaerdicheit, doen hem wel was?

16

Hi oordeelde des armen menschen saken, ende dies behoeuende was tot sinen goede. En dede hijt daerom niet, om dat hi mi bekende, seyt die HERE?

17

Ga naar margenoot+Maer uwe oogen ende v herte zijn geneycht tot giericheit, ende om onnoosel bloet wt te storten, ende om ouerlast te doen, Ga naar margenoot* ende ten loope van-

[pagina N2v]
[p. N2v]

den quaden wercken)

18

Hierom seit die HERE tot Ioachim Iosias sone den coninc van Iuda. Si en sullen hem niet beweenen Ga naar margenoot*, wee broeder, wee suster) si en sullen hem niet te samen roepen, Ga naar margenoot* wee) heere, ende Ga naar margenoot* wee) edele.

19

Hi sal begrauen worden alsomen eenen ezel begraeft, verrot ende wtgeworpen buiten der poorten van Ierusalem,

20

Gaet op Libanus, ende roept ende geeft in Basan v stemme, ende roept totten Ga naar margenoot* ghenen die voorbi gaen) want alle die gene die v lief hebben, zijn verdoruen.

21

Ga naar margenoot+Ic hebbe tot v gesproken in uwer oueruloedicheit, ende ghi seyt, ic en sals niet hooren. Dit is uwen wech van uwer ioncheit aen. Want ghi en hebt mine stemme niet ghehoort.

22

Die wint sal Ga naar margenoot* voeden) alle v herderen, ende uwe liefhebbers sullen gaen inder geuankenissen. Ende nv sult ghi bescaemt worden, ende v scamen van alle uwer boosheit,

23

die sidt op Libanus, ende uwen nest maect inden cederboomen. Hoe versuchtet ghi als v die pijnen aen quamen, gelijc die pijnen eens wijfs die in kints baren is.

24

Ga naar margenoot* Ic leue) seyt die HERE, want oft Iechonias Ioachims sone des conincks van Iuda, waer een vingerlinck aen mijnre rechterhant ic sal hem van daer wt trecken,

25

ende ic sal v geuen inder genen hant die Ga naar margenoot* uwe siele soecken) ende inder ghenen hant, der welcker aensicht ghi ontsiet, ende in Nabuchodonosors hant, des conincks van Babilonien, ende inder Caldeeuscher handen.

26

Ende ic sal v ende v moeder die v gebaert heeft, in een vreemt lant seynden, daer ghi niet geboren en waert, daer suldi steruen,

27

Ende in dat landt daer si haer siele toe opheffen, dat si daer weder keeren souden en sullen si niet weder keeren.

28

En is dese man Iechonias niet een aerden, ende ghebroken vat? Ga naar margenoot+ En is hi niet een vat sonder eenige wellust? Waeromme zijn si afgeworpen hi selue ende zijn zaet, ende zijn wech geworpen in een lant dat si niet en kenden.

29

Aerde, aerde, aerde, Hoort des HEREN woort.

30

Dit seyt dye HERE. Scrijft desen man onuruchtbaer, ende eenen man die in sinen dagen ghenen voorspoet hebben en sal. Want van sinen zade en sal geen man zijn die op Dauids throon sitten, ende dye voort macht in Iuda hebben sal.

§ Hoe God die herders dreycht die de cudden vernielen Van Christus gheboorte, Van Christus lijden, Van der priesteren ende propheten besmettinghe.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot*
th. Gilead
margenoot+
ยง Ist dat ic v niet. etc. dat is hen verwoeste ic v niet so en geloeft my niet.

margenoot+
Deu. xxix d iij.regum. ix d

margenoot+
C

margenoot+
D
margenoot*
the. die sinen naesten te vergeefs huert ende en betalet hem zijn dach werck niet.

margenoot*
th. ende laet hem daer in vensteren wtsniden, ende met cederen hout scrijnwercken, ende met roode verwe bestrijken, Meyndi coninc te bliuen dat

margenoot+
E
margenoot*
th. ende te verrasschen

margenoot*
th. ach broeder, Ach suster.
margenoot*
th. Ach
margenoot*
th. Ach

margenoot*
th. siden des berchs af

margenoot+
F

margenoot*
th. wech nemen.

margenoot*
th So waer als ic leue

margenoot*
th. na v leuen staen.

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken