Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxxiiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DAt woort vanden HERE ghesciede tot Ieremiam, doen Nabuchodonozor die Coninc van Babilonien, ende alle zijn heyr, ende alle die conincrijcken der aerden, die onder zijn macht waren, ende allet volc tegen Ierusalem streden, ende tegen alle haer steden, seggende

2

Dit seyt die HERE die god van Israel. Gaet ende spreect tot Sedechiam den coninck van Iuda, ende ghi sult tot hem seggen. Dit seit die HERE. Siet ic sal dese stadt leueren in des conincs hant van Babilonien, ende hi salse met vier verbranden.

3

Ende ghi en sult van zijnder handt niet ontulieden, maer metter aengripinghe suldi gheuangen, ende in zijn hant gheleuert worden. Ende uwe oogen sullen sien des conincs van Babilonien oogen, ende sinen mont, sal met uwen monde spreken, ende ghy sult in Babilonien trecken.

4

Maer nochtans o Sedechia coninc van Iuda, hoort des HEREN woort, Dit seyt die HERE tot v. Ghy en sult vanden swaerde niet steruen,

5

maer in vreden suldi steruen, ende na die verbrandinge uwer vaderen, der eerste coninghen, die voor v gheweest zijn, Ga naar margenoot+ also sullen si ooc verbernen ende beclagen. Ach heere, want dit woort heb ic ghesproken seyt die HERE.

6

Ende Ieremias die propheet sprack in Ierusalem alle dese woorden tot Sedechiam den coninc van Iuda.

7

Ende des conincs van Babilonien heyr street tegen Ierusalem ende teghen alle die steden van Iuda, teghen Lachis, ende Ga naar margenoot* Azecha) die ouerbleuen waren, Want dese twee steden waren ouer ghebleuen, vanden steden van Iuda, die zeer vaste bebolwerct waren

8

Dat is dwoort dat vanden HERE gheschiede tot Ieremiam, nae dien dat Sedechias een verbont ghemaect hadde, met alle den volcke in Ierusalem

9

Ga naar margenoot* hen luyden vryheit prekende) dat elc man sinen dienstknecht ende dienstmaget den hebreeusschen man, ende die hebreeussche vrouwe vry souden laten, ende geen heerscappie ouer hen hebben en souden, dat is te verstaen vanden Iode ende sinen broeder

10

Hierom hoorden dit die princen, ende alle dat volc die dat verbont aen ghegaen hadden, dat een yeghelijc sinen dienstknecht ende zijn dienstmaerte vrij souden laten, voortmeer gheen heerschappie ouer hen hebbende. Si hoorden dit, ende si lietense gaen.

11

Ende daer na keerden si hen, ende namen haer dienstknechten ende dienstmaechden weder tot hen, die si vry gelaten hadden, ende hebbense

[pagina O1r]
[p. O1r]

bedwongen te zijn knechten ende ioncwiuen.

12

Ende dat woort des HEEREN geschiede vanden HEERE tot Ieremiam, seggende,

13

Dit seyt die HERE God van Israel, Ga naar margenoot+ Ick heb met uwen vaderen een verbont gemaect, Ga naar margenoot+ inden daghe doen icse wten lande van Egypten leyde wten huyse des diensts, seggende,

14

Als daer veruult zijn seuen iaer, so sal elck sinen broeder laten gaen, den hebreeuschen, dye hem vercocht heeft ende ses iaer gedient heeft, dan suldi hem vri laten gaen van v, Ende uwe vaderen en hoorden mi niet, noch en hielden haer ooren niet nederwaerts,

15

Ende ghi zijt huyden bekeert, ende hebt gedaen dat recht is in minen oogen, dat ghy die vriheyt geroepen hebt, elck tot sinen vriende waert, ende hebt dat verbont aengegaen in minen aenscouwen int huys daer mijnen naem in aengeroepen is.

16

Ende ghi zijt weder ommegekeert, ende hebt minen naem besmet, wederhalende elc uwe dienstknechten ende ioncwiuen, die ghi gelaten hadt, dat si vrij souden zijn, ende in haerder eyghen macht, ende ghi hebtse tonder gedaen, dat si v dienstknechten ende v ioncwiuen sullen zijn.

17

Hierom seyt dit die HEERE Ghi en hebt mi niet gehoort, dat ghi de vriheyt prediken soudt, elc sinen broedere, ende elc sinen vriende, Siet, so segge ic v te voren seyt die HEERE, die vriheyt totten swaerde, ende totter pestilencie, ende totten honger, ende ic sal v tot een Ga naar margenoot* beroeringe) geuen allen conincrijcken der aerden,

18

Ga naar margenoot+Ende ic sal v mannen gheuen, die mijn verbont ouergetreden hebben ende die woorden des verbonts niet ghehouden en hebben, daer si consent toe gauen in minen aenschouwen, Gelijc dat calf dat si sloegen in twee stucken, ende ghinghen ouer tusschen die twee stucken.

19

Die princen van Iuda, ende dye princen van Ierusalem, dye ghelubde camerlinghen, dye priesteren ende alle dat landt volc die tusschen dye deylinghen vanden calue ouer ghingen,

20

Ende ic salse in haerder vianden handt gheuen, ende in der ghenen handt die Ga naar margenoot* haer siele soecken) Ende hare doode lichamen sullen zijn spijse den vogelen des hemels, ende den beesten der aerden.

21

Ende Sedechiam den Coninc van Iuda, ende zijn princen sal ick inden handen haerder vianden gheuen, ende der ghenen die Ga naar margenoot* haer sielen soecken) ende in die handt der heyrscaren des conincs van Babilonien, dye wech ghegaen zijn van v.

22

Siet ic beuelt, seyt de HERE, ende ic salse weder tot deser stadt brengen, ende si sullen daer teghen strijden, ende verwinnen, ende ontsteken met vier, Ende ick sal die steden van Iuda in verwoestheyden [kolom] geuen, also datter nyemant in woonen en sal.

§ Hoe die ongehoorsaemheyt gestraft wort. Ende van die ongehoorsaemheyt van Ionadabs ende Rachabs kinderen. Ende van die vermaledijnge ende gebenedijnge.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot*
th. Azeki

margenoot*
the. een vry iaer wt te roepen

margenoot+
C
margenoot+
Exo. xxi. Deu. xxvi d

margenoot*
th. verstroyinge

margenoot+
D

margenoot*
th. hen na tleuen staen

margenoot*
th. hen na tleuen staen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken