Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .iij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde hi seyde tot mi, Des menschen sone al wat ghi vint dat eet, Eedt desen boec ende gaet, ende spreect totten Ga naar margenoot* kinderen) van Israel [kolom]

2

Ende ic ontdede minen mont ende hi spijsde mi met dien boec,

3

Ende hi seyde tot mi, Des menschen sone dinen buyc sal eten, ende uwe ingewande sullen veruult worden met desen boec, dyen ic v geue. Ga naar margenoot+ Ende ic adt dien boec, ende hi wert in minen mont soet gelijc honich,

4

ende hi seyde tot mi

Des menschen sone, gaet totten huyse van Israel, Ga naar margenoot+ ende ghi sult mijn woorden tot hen spreken

5

Want ghi en wort niet gesonden totten volcke van dieper redenen, ende van onbekender tongen, maer ghi sult gesonden worden totten huyse van Israel,

6

Noch ooc en sult ghi niet gesonden worden tot veel volcs van dieper redenen, ende van onbekender tongen, welcker redenen ghi niet en sult mogen hooren. Ende waert ghi tot dien gesonden, si souden v hooren

7

Maer dat huys van Israel en wilt v nyet hooren, Want si en willen mi niet hooren, want alle dat huys van Israel is van doorwreuen voorhoofde ende van harder herten.

8

Siet, ic hebbe v aensichte gegeuen starker dan haer aensichten, ende v voorhooft harder dan haer voorhoofden,

9

Ga naar margenoot+ende ic heb v aensicht gegeuen gelijc een adamant ende een key, En ontsietse niet noch en vreest v niet van haeren aensichte, want tis een wederspannich huys

10

Ende hi seyde tot mi, Des menschen sone alle mine redenen die ic tot v spreke, neemt aen in v herte ende hoortse met uwen ooren,

11

ende gaet ende gaet henen Ga naar margenoot* totter oueruoeringe) totten kinderen van uwen volcke, ende ghi sult tot hen spreken, ende seggen hen, Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE God, oft zijt bi auentueren hooren ende rusten)

12

Ende die geest nam mi op, ende ic hoorde achter mi dat geluyt eenre groter beroeringe, die seyde, Gebenedijt si des HEREN heerlicheyt van zijnre plaetsen,

13

Ende ic hoorde dat geluyt vander dieren vlogelen, die si sloegen den eenen vlogel aenden anderen, ende dat geluyt vanden raderen dien die dieren volchden ende dat geluyt eenre grooter beroeringe

14

Ende een Ga naar margenoot* geest) hief mi oock op, ende nam mi met hem, Ga naar margenoot+ ende ic ghinck wech droeuich, in die gramscap mijns gheests, Want des HEEREN hant was met mi starckende mi.

15

Ende ic quam Ga naar margenoot* totter oueruoeringe) tot den hoop der nieuwen vruchten, tot dien, die woonden neuen die riuiere, Chobar ende ic sadt daer die saten, ende ic bleef daer seuen dagen truerende in die middenwaert van hen luyden,

16

Ende doen seuen dagen ouerleden waren, so ghesciede des HEEREN woort tot mi ende seyde.

17

Des menschen sone, ick hebbe v tot eenen wachter gestelt den huyse van Israel, Ga naar margenoot+ ende ghi sult dat woort hooren van minen monde ende ghi sult dat hem bootscappen Ga naar margenoot* wt mi)

18

Ist

[pagina Q1v]
[p. Q1v]

dat ic totten ongoddelijken segge, ghi sult dye doot steruen, Ende en waerscout ghijt hen niet, ende en segdijt hem niet, dat hy bekeert worde van sinen quaden wege, dat hi leuen mach, so sal die ongoddelike steruen in zijn Ga naar margenoot* boosheyt) maer ic sal zijn bloet eysschen van uwer hant.

19

Maer ist dat ghi den ongoddelijcken waerschout, ende hi niet bekeert en worde van zijnre ongoddelijcheyt, ende van sinen quaden weghe, so sal hi in sine Ga naar margenoot* boosheyt) steruen maer ghi hebt v siele verlost.

20

Maer ist ooc dat een rechtuaerdige hem keert van zijnre rechtuaerdicheyt, ende onrechtuaerdicheyt doet, soo sal ick een letsele voor hem setten, Hi sal steruen Want ghi en hebbet hem niet vercondicht, In zijn sonden sal hi steruen, Ende zijn rechtuaerdicheden die hi gedaen heeft, en sullen in gheen gedenckenis zijn maer zijn bloet sal ic eyschen van uwer hant.

21

Ga naar margenoot+Ende ist dat ghijt den rechtuaerdigen waerscout, dat die rechtuaerdige niet en sondige ende en sondicht hi niet, leuende, sal hi leuen, want ghi seydet hem, Ende ghi hebt v siele verlost.

22

Ende des HEREN hant wert daer op mi gedaen, ende hi seyde tot mi, Staet op ende gaet wt opt velt, ende daer sal ic met v spreken.

23

Ende ic stont op, ende ghinc opt velt, ende siet, daer stont des HEEREN heerlicheyt, gelijc die heerlicheyt die ic sach neuen die riuiere Chobar, Ende ic viel op mijn aensicht.

24

Ende eenen Ga naar margenoot* gheest quam in mi,) ende stelde mi op mijn voeten, ende hi sprack tot mi, ende seyde tot mi, Gaet in, ende besluyt v int midden van uwen huyse.

25

Ga naar margenoot+Ende ghi des menschen sone, siet, op v zijn ghegeuen banden, ende si sullen v daer mede binden, ende ghi en sult niet wtgaen in die middewaert van hen luyden,

26

ende ic sal v tonge doen cleuen bouen aen uwen mont, ende ghi sult stom zijn, ende niet gelijc een berispende man, Want tis een wederspannich Ga naar margenoot* huys)

27

Ende als ic tot v spreken sal, so sal ic uwen mont op doen, ende ghi sult tot hen seggen, Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE God) Die hooret, die hoore, ende die rust, ruste, want tis een wederspannich huys)

§ Vanden steen daer geheel Ierusalem op bescreuen wert Ende van dat belegge, Ende van die geduricheyt des selfs belegs, Ende van die dierte

margenoot+
A
margenoot*
th. huyse

margenoot+
Apo. v.d.

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
th. toten geuangenen
margenoot*
thebr. heerscappende. HEERE tsi si volgent oft latent.

margenoot*
th. wint.
margenoot+
D

margenoot*
th. totten geuangenen

margenoot+
E
margenoot*
th. van minentwegen.

margenoot*
h. misdaet

margenoot*
h. misdaet

margenoot+
F

margenoot*
theb. wint quam aen mi.

margenoot+
G

margenoot*
th. ghesin

margenoot*
h. heerscappende here

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken