Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .viij. Capittel.

1

ENde het gheschiede inden sesten iare, in die seste maent, inden vijfsten dach vander maent, dat ic sadt in mijn huys, ende die ouders van Iuda saten voor mi. Ga naar margenoot+ Ende aldaer viel op mi des Ga naar margenoot* HEREN Gods) hant,

2

ende ick sach ende siet, een ghelijckenisse, als dat aensien van viere. Vanden aensien zijnder lendenen ende benedewaerts vier, ende van sinen lendenen ende opwaert, als een aensien eender claerheyt, als dat aensien Ga naar margenoot* van gebruyneert metael)

3

Ende dese ghelijckenisse stack een handt wt, ende greep mi bi den top van mijnen hoofde, ende die Ga naar margenoot* gheest) hief mi op tusschen den hemel ende die aerde, ende hi voerde my in Ierusalem, in Gods visioen, neuen die binnenste duere, die ten Noorden waert saten, daer geset was den afgod der vreeselijcker toorniger liefden, om die gramschap te verwecken

4

Ende siet, daer was die heerlicheit van Israels God, Ga naar margenoot+ na tvisioen dat ic gesien hadde opt velt

5

ende hi seide tot mi, Des menschen sone, heft op uwe oogen, ten noordenwaert. Ende ic hief op mijn ooghen, ten noorden waert. Ende siet, vant noorden der poorten des outaers, was die afgod der yeloersheyt inden inganc.

6

Ende hi seyde tot my, Des menschen sone, meyndt ghy, [kolom] dat ghi yet siet, wat dese doen? die groote afgrijselicheiden, die thuys van Israel hier doet om dat ic verre wech ghaen soude van minen heyligen huyse? Ende keert v noch, ende ghi sult sien meerder afgrijselicheden,

7

Ende hi leyde mi in, ter dueren vanden voorhof. Ende ick sach, ende siet een gat was inden wandt,

8

Ende hi seyde tot mi. Ga naar margenoot+ Des menschen sone, doorgrauet den wandt. Ende doen ic dien wandt doorgrauen hadde soo openbaerde daer een duere,

9

Ende hi seyde tot mi, Gaet in, ende besiet die alder quaetste afgrijselicheyt die dese hier doen.

10

Ende ic ginc in, ende sacht, Ende siet, alderley gelijkenisse van cruypende dieren, ende die afgriselicheyt vanden beesten, ende al dye afgoden des huis van Israel, waren gheschildert al om int ronde aen den wandt.

11

Ende .lxx. mannen vanden huyse van Israel ouders, ende Iechonias Saphans sone stont in die middewaert van hen luyden, die voor die beelden stonden, ende elc hadde een wieroocs vat in zijn handt, ende die domp vanden roock vanden wierooc ginc opwaert,

12

Ende hi seyde tot mi, Seker siet ghi dit, Menschen sone, wat die ouders des huys van Israel doen int donckere, elck in die heymelicheyden Ga naar margenoot* van zijn slaepcamere.) Want si seggen, Die HERE en siet ons nyet. Die HEERE heeft dat landt verlaten.

13

Ga naar margenoot+Ende hi seyde tot my Noch keert v, ende ghi sult meerder afgrijselicheyt sien, die dese doen.

14

Ende hi leyde mi in door die duere, der poorten van des HEREN huys, die ten noorden waert siet, ende siet, daer saten die vrouwen, ende weynden Ga naar margenoot* Adonyden)

15

Ende hi seyde tot mi, Des menschen sone hebbet ghi sekerlijck dit gesien? Noch keert v, ende ghi sult meerder afgrijselicheyden sien, dan dese.

16

Ende hi leyde mi in die zale van des HEEREN huys, van binnen. Ende siet, in de duere van des HEEREN tempel, tusschen tportael, ende den outaer, waren als .xxv. mannen, die die rugghen hadden tot des HEEREN tempel waert, ende die aensichten oostwaerts, ende baden ter sonnen opganc waert.

17

Ende hi seyde tot mi, Des menschen sone, hebt ghijt sekerlijc gesien? En is dit niet licht den huyse van Iuda, dat si doen souden dese afgriselicheden, die si hier ghedaen hebben.

Ga naar margenoot+ Want dat lant veruulende van boosheyden, zijn si ghekeert, om mi te vergrammen, Ende siet, si trecken den Ga naar margenoot* telghe) tot haeren nase waert.

18

Hierom sal ick ooc doen in gramscappen, Mijn ooghe en sal niet sparen, ende ick en sal niet ontfermen, ende als si tot mijnen ooren roepen sullen met grooter stemmen, so en sal icse niet verhooren.

[pagina Q3v]
[p. Q3v]

§ Vanden .vi. mannen die om te verwoesten wtginghen, Ende vanden manne die metten lijnen cleede ghecleet was hebbende den inctpot aen die zijde, ende hoe hijse teekende

margenoot+
A
margenoot*
h. heerscappenden HEREN

margenoot*
h. eens Enghels

margenoot*
theb. wint

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
th. zijns lustesplaetse

margenoot+
D

margenoot*
th. Camuz

margenoot+
B
margenoot*
the. stanck


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken