Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xx. Capitte

1

Ga naar margenoot+ENde het geuiel inden seuensten Iare, in die vijfste maent, inden .x. dach der maent

[pagina Q8v]
[p. Q8v]

so quamen mannen vanden ouders van Israel om dat si den HERE souden vragen, Ende si saten voor mi.

2

Ende des HEEREN woort ghesciede tot mi, seggende,

3

Des menschen sone, spreect totten ouders van Israel ende ghi sult tot hen segghen, Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE uwe God) En sydi niet ghecomen om mi te vraghen? Ga naar margenoot* Ic leue want) ic en sal v niet antwoorden, seyt die Ga naar margenoot* HERE God)

4

Oft ghy haer oordeelt oft ghi haer oordeelt, des menschen sone.

So thoont hen haers vaders afgriselicheden,

5

ende ghi sult tot hen seggen Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE God), In dien dagen doen ic Israel vercoos, ende ic mijn hant ophief voor dat geslachte van Iacobs huyse, ende ic hen openbaerde inden lande van Egipten, ende ic mijn hant ophief, om hen luyden ende seyde ick ben die HERE uwe God,

6

In dien dage hief ick mijn hant op hen luyden, dat ickse leyden soude wt den lande van Egipten int lant dat ic hen voorsien hadde, Ga naar margenoot+ dwelcke vloeyde van melcke ende van honich, dwelck heerlijck is onder alle landen.

7

Ende ick seyde tot hen luyden, Elck worpe af die verargernisse zijnder ogen, ende en wilt niet besmet worden aenden afgoden van Egipten, Ick ben die HERE uwe God.

8

Ende si Ga naar margenoot* verwecten my tot gramscappen) ende en wilden mi niet hooren, Elck en werp niet wech Ga naar margenoot* die afgryselicheden van zijnder oogen) noch si en verlieten die afgoden van Egypten niet, Ende ic seyde, dat ick mijn gramscap op hen wtstorten soude ende dat ic mijnen toorn in hen volbrengen soude, int midden van dat lant van Egypten

9

Ende ic hebt Ga naar margenoot* gedaen) om mijnen naem dat hi niet ontheylicht worden en soude, voor dye heydenen, in wiens middel dat si waren, ende onder die welcke ic hen openbaerde, dat icse wten lande van Egypten leyden soude.

10

Hierom Ga naar margenoot* verdreef) ickse wten lande van Egypten, ende leydese wt in die wildernissen,

11

ende ick gaf hen mijn gheboden, ende ick thoonde hen mijn oordeelen, dwelc die mensche doen soude, Ga naar margenoot+ dat hi leefde.

12

☞ Ick ghaf hen oock minen Sabboth, dattet een teeken zijn soude tusschen mi ende hen, Ende dat si weten souden, dat ic die HERE ben diese heylichde, Ga naar margenoot+

13

Ende dat huys van Israel Ga naar margenoot* verwecte mi totter gramscap) inder wildernissen, si en wandelden in mijn geboden niet, ende si verwerpen mijn oordeelen, Ga naar margenoot+ die welcke een mensche doen soude, dat hi leefde ende si Ga naar margenoot* braken geweldelijc) mijn Sabbathen

Hier omme seyde ic dat ic mijn gramscappen op hen wtstorten soude inder wildernissen, ende dat icse vernielen soude,

14

Ende ic Ga naar margenoot* dedet) om minen naem, op [kolom] dat hi niet ontheylicht worden en soude voor die heydenen, wten welcken dat icse verdreef voor haeren aenscouwen,

15

Hieromme hief ick mijn hant op hen inder wildernissen dat icse niet leyden en soude, in dat lant dat ic hen gegheuen hebbe, dat vloeyt van melck ende van honich, dat sonderlincste lant bouen alle landen,

16

om dat si mijn oordeelen verwerpen, ende in mijn geboden niet en wandelden, ende mijn Sabbaten Ga naar margenoot* braken) Want haer herte ginc na die afgoden.

17

Ga naar margenoot+Ende mijn ooghe spaerde op hen, dat icse niet dooden en soude, ende ic en vernieldese niet al, inder wildernissen

18

Maer ic seyde tot haeren kinderen inder wildernissen In uwer vaderen Ga naar margenoot* geboden) en wilt niet gaen, noch en bewaert haer oordeelen niet noch en wort niet besmet in haeren afgoden,

19

Ic ben die HERE uwe God. ☞ Wandelt in mijn geboden, ende bewaert mijn oordeelen ende doetse,

20

ende heylicht mijn Sabbaten, op dattet een teeken si tusscen mi ende v, ende ghi sult weten, ☞ dat ic die HERE uwe God ben.

21

Ende die kinderen van Israel Ga naar margenoot* veronwaerden mi) ende en wandelen in mijn geboden niet, ende en bewaerden mijn oordeelen niet dat sise doen souden, die een mensce doen soude dat hi daer inne leefde, ende si braken mijn Sabbaten. Ende ic dreychdese, dat ic minen toorne op hen wtworpen soude, ende dat ic mijn gramscap op hen volbrengen soude inder wildernssen.

22

Maer ic keerde mijn hant af, ende ic Ga naar margenoot* dedet) om minen naem, dat hi niet ontheylicht en soude worden, voor die heydenen, wten welcken ickse wtwerp voor haeren oogen.

23

Ende ic hief weder mijn hant, op hen inder wildernissen, op dat icse verstroeyen soude Ga naar margenoot* inden geslachten), ende dat icse verstroyen soude inder aerden,

24

om dat si mijn oordeelen niet gehouden en hadden, ende dat si mijn geboden gelachtert hadden, ende dat si mijn Sabbaten Ga naar margenoot* gebroken) hadden, Ga naar margenoot+ ende dat haer oogen geweest hadden na haers vaders afgoden.

25

Hier om so gaf ic hen ooc geboden, die niet goet en waren, ende oordeelen daer si niet in leuen en sullen,

26

ende ick besmettese Ga naar margenoot* in haeren giften, als si offerden al dat die vrouwelicheyt op doet, Om haerder sonden wille, ende) si sullen weten dat ic die HERE ben.

27

Hierom spreect, des menschen sone totten huyse van Israel, ende ghi sult tot hen segghen, Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE God,) Noch ooc hier in blasphemeerden mi uwe vaderen als si mi versmaet hadden veronwaerdende

28

ende icse geleyt hadde in dat lant, daer ic mijn hant ophief, op dat ict hen geuen soude, ende sie sagen alle hooge hueuelen, ende alle Ga naar margenoot* boschachtich hout) so offerden si haer gedoode offeren, ende si gauen daer die verweckinge tot gram-

[pagina R1r]
[p. R1r]

schappen haerder offerhanden, ende setten daer den ruec haerder soeticheyt, ende offerden daer haer vochtighe offerhanden,

29

Ende ick seyde tot hen, Wat hoochten ist, daer ghi toe gaet? Ende sinen naem is gheheeten hoochte, tot desen daghe.

30

Hierom segt totten huyse van Israel, dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God.)

Seker ghi wort besmet in uwer vaderen wech, ende ghi doet oncuyscheyt na haer Ga naar margenoot* verergernissen)

31

ende met die offerhanden van uwen ghiften, als ghi uwe kinderen, door tvier leyt, wordi besmet tot huyden met allen uwen afgoden? ende huys van Israel, sal ic v antwoorden? Ga naar margenoot* Ick leue. seyt die HERE Godt want) ic en sal v niet antwoorden,

32

noch dat gedachte van uwen gedachten, en sal v niet geschieden, ghi die segt, Wi sullen zijn gelijck die heydenen, ende gelijc die ander geslachten opter aerden, op dat wi dienen sullen den houte ende den steenen

33

Ga naar margenoot* Ic leue, seyt die HERE God) want met starcker hant ende met wtgestorten toorn sal ic op v regeren

34

☞ Ende ic sal v wten volcken leyden, ende ic sal v verghaderen vander aerden daer ghi in verstroit zijt, Ga naar margenoot+ met machtiger hant ende met wtgesteken arm, ende met wtgestorten toorn sal ic bouen v regeren,

35

ende ic sal v brengen in wildernissen des volcs, ende daer sal ick met v oordelen van aensichte, tot aensichte,

36

Alsoo ick met oordeele ghestreden hebbe teghen uwe vaders inder wildernssen des lants van Egipten, also sal ic v oordeelen, seyt die Ga naar margenoot* HERE God)

37

Ende ick sal v brengen onder mijn coninclijcke roede, ende ic sal v brenghen inden banden des verbonts

38

Ende ic sal van v wtkiesen die ouerdadige, ende quade, ende ick salse wtleyden wt den lande haerder wooningen, ende si en sullen niet comen in dat lant van Israel, ende ghi sult weten, dat ic die HEERE ben.

39

Ende ghi huis van Israel, dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God) Een yegelijc van v wandele na uwe afgoden, ende dient hen. Ende ist ooc dat ghi mi hier in niet en hoort, besmet ghi voortmeer mijnen heyligen naem met uwen ghiften, ende met uwen afgoden,

40

op minen heyligen berch, opten hoogen berch van Israel, seyt Ga naar margenoot* God die HEERE)

Daer sal mi dienen alle dat huys van Israel, te weten, al, in dat lant, daer si mi sullen behagen, Ende daer sal ic soecken uwe eerste vruchten, ende dat beghinsel van uwe thienden in allen uwen geheylichden,

41

Ic sal v ontfaen inden ruec der soeticheit, als ic v wten volcke gheleyt hebben sal, ende v vergadert heb vanden lande daer ghi in verstroeit zijt, ende ic sal in v luyden geheylicht worden inder Ga naar margenoot* geslachten) ooghen.

42

Ende ghi sult weten dat ic [kolom] die HEERE ben, als ic v heb gheleyt in dat lant van Israel, in dat lant daer ic om Ga naar margenoot* mijn hant ophief) dat ict uwen vaderen geuen soude.

43

Ende daer suldy gedencken uwer wegen ende alle uwer boosheden, daer ghi in besmet zijt ende ghi sult v seluen mishagen in uwen aenschouwen in allen uwen boosheden, die ghi gedaen hebt,

44

ende ghi sult weten dat ic die HERE ben, als ic v wel gedaen sal hebben, om mijns naems wille, ☞ ende niet na uwe quade weghen, noch na uwe zeer quade misdaden, huis van Israel, seyt die Ga naar margenoot* HEERE v God.)

45

Ende des HEEREN woort gesciede tot mi seggende,

46

Ga naar margenoot+Des menschen sone, set v aensichte tegen den wech Ga naar margenoot* vant zuyden) ende propheteert totten zuydenwaert, Ende propheteert ten bosschewaert vanden zuyden acker,

47

ende ghi sult den bossche van zuyden seggen, Hoort des HEREN woort, dit seit de Ga naar margenoot* HERE God) ☞ Siet ic sal in v een vier aensteken, ende ic sal in v verbranden alle groen hout, ende alle drooge hout. ☞ Die vlamme van dien brande ende sal niet ghebluscht worden, Ende alle datter siet vanden zuyden totten noorden waert, sal verbrant worden,

48

ende alle dat vleesch salt sien, dat ic die HERE ben, die den bosch aengesteken heb, ende hi en sal niet wtgeblust worden Ende ic seyde

49

Ga naar margenoot* Ach, ach, ach HERE God) Si seggen van mi, En spreect dese man niet, bi gelijckenis.

§ Van dat woort Gods tot Ierusalem, ende van die allendicheyt des swaerts, Ende dat woort Gods teghen Ammons kinderen, voor dat wtghetrocken swaert.

margenoot+
A

margenoot*
thebr. heerscappende Heere
margenoot*
th. so waer als leue
margenoot*
thebr. heerscappende Heere

margenoot*
thebr. heerscappende Heere

margenoot+
B

margenoot*
the. waren mi wederspannich.
margenoot*
th. tghene daer zijn oogen haer aen argerden.

margenoot*
th. gelaten

margenoot*
th. voerde

margenoot+
Exo. xx.o. ende .iij.c.

margenoot+
Exo. xvi.f

margenoot*
th. was mi wederspannich
margenoot+
C
margenoot*
th. ontheylichden zeer grof.

margenoot*
thebr. liet.

margenoot*
th. ontheylichden

margenoot+
D

margenoot*
the. zeden.

margenoot*
the. waren mi ooc wederspannich

margenoot*
th. liet

margenoot*
the. onder dye heydenen.

margenoot*
th. verworpen.
margenoot+
E

margenoot*
th. om haer offerhanden doen si alle eerst geboren door dat vier leyden ende hebse ongemoetich gemaket, op dat

margenoot*
h. heerscappende Heere

margenoot*
the. dicke boomen.

margenoot*
thebr. heerscappende HEERE
margenoot*
th. afgrijselicheden.

margenoot*
th. so waer als ic leue seit de heerscappende HEERE

margenoot*
th. so waer als ic leue, seit de heerscappende HEERE

margenoot+
F

margenoot*
thebr. heerscappende HEERE

margenoot*
h. heersappende here

margenoot*
thebr. heerscappende HEERE

margenoot*
h. heydenen

margenoot*
the. gesworen hebbe.

margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot+
G
margenoot*
the. Tedan

margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot*
h. ach heerscappende Heere

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken