Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+MAaer na niet veel tijts, sant die coninc eenen ouden man van Antiochien, die die Ioden dwinghen soude, dat si ouer souden gaen vanden vaderlijcken ende Gods wetten,

2

ende daer ooc, om den tempel te besmetten, die te Ierusalem was, ende dat si dien toenamen souden, Iupiters Olimpijs temple, Ende datmen den tempel in Garizim, heeten soude, Iupiters tempel, alsoo die ghene waren, die die plaetse bewoonden Iupiters gasthuys,

3

Want den aenloop der quaden, was die alder quaetste, ende allen luyden swaer.

4

Want die tempel was vol oncuyscheits, ende brassinghen, ende der ghenen die met hoeren hoereerden, ende die vrouwen ghingen van selfs in dat gheheylichde huys, daer binnen draghende dat ghene dat niet gheoorlouet en was,

5

Die outaer was oock vol van ongheoorloefde dinghen, die bi die wetten verboden waren,

6

Noch die Sabbathen en werden niet bewaert, noch die vaderlijcke hoochtijdelijcke daghen, en werden niet gehouden noch niemant en beleet simpelijc, dat hi een Iode was.

7

Ga naar margenoot+Maer opten dach van des conincks geboorte werden si met bitterder nootsakelijcheyt, totten offerhanden geleyt Ende alsmen, des afgods Liberi, heylicheden hielt, werden si bedwongen met Ga naar margenoot* vale) ghecroont, den afgod Libero, om te ghaen,

8

Maer daer so ghinck een ghebodt wt in die [kolom] naeste steden der heydenen, bi ingeuen der Ptholomeen, dat oock in ghelijcker manieren teghen die Ioden doen souden, op dat si offerhande doen souden,

9

Maer die totten insettinghen der heydenen niet ouer en wilden gaen, datmen die alle doot soude slaen, Aldus wasser, allendicheyt te sien,

10

Want daer zijn twee vrouwen aengebracht, die haer sonen besneden hadden, den welcken haer kinderen aen die borsten gehangen zijn, Als sise openbaerlijck door alle die stadt omgheleyt hadden, Ga naar margenoot+ so stieten sise ouer die mueren nederwaert

11

Maer andere die totten naesten speluncken tsamen gegaen waren, ende dat si heymelijc den Sabboths dach vierden, Als si Philippo gewesen waren, werden si met vlammen verbrant, om dat si hen ontsagen, om der gheestelicheyt wille ende onderhoudinghe, hen seluen metter hant te helpen.

12

Maer ic bidde hen die desen boeck lesen sullen, dat si niet verscrict en worden, om die teghenspoedige gheuallen, maer dat si achten die dinghen die daer gheuielen, niet tot verderffenisse, maer tot castijnghe ons gheslachts te sine,

13

Want tis een teeken van grooter weldaet, den sondaren gheenen langen tijt na haeren sin te laten doen, maer ter stont wreken,

14

Want die HERE en verbeit niet lijdtsaemlijc, gelijc in anderen Ga naar margenoot* nacien) op dat hi die als den dach des oordeels toecomen sal, in volheit der sonden pinigen mach,

15

Ga naar margenoot+Also heeft hi ooc in ons geoordineert, dat onse sonden ten eynde gecomen zijnde, alsoo ten laetsten op ons wreken soude,

16

Waerom hi zijn ontfermherticheit nimmermeer van ons af en doet, Maer zijn volc in teghenspoet straffende, en verlaet hi niet,

17

Maer dese dinghen laet ons ghenoech met luttel woorden geseyt zijn, tot vermaninge der ghenen diet lesen sullen, Nv staet ons die vertellinghe te comen.

18

Aldus werdt Eleazarus een vanden eersten der schriuen, Ga naar margenoot+ een wel bedaecht man, ende schoon van aenschijn, met openen monde gapende, gedwonghen vercken vlees te eten,

19

Maer hi aenueerde lieuer die alder gloriooste doot, dan een hatelijck leuen, ghinc hi willichlijc voort totter doot,

20

Aenschouwende hoemen toe moeste gaen, lijdsamelijc ghedoogende, nam hi voor hem gheen ongeoorloefde dingen toe te laten, om die liefde des leuens,

21

Maer die daer bi stonden, met boosen ontfermherticheyt beweecht, om die oude vrienschap des mans namen si hem heymelijc, ende baden datmen vleesch halen soude, dwelcke hem gheoorloeft was te eten, datmen veynsen soude, dat hi dat ghegheten hadde, ghelijck

[pagina AA6r]
[p. AA6r]

die coninc geboden hadde, vanden vleesche der offerhanden,

22

op dat hi midts die daet vander doot verlost soude worden, ende om die oude vrientschap des mans deden si dese beleeftheyt aen hem,

23

Ga naar margenoot+Maer hi begonst te dencken, die hooge weerdicheyt zijns voorleden tijts ende ouderdoms, ende die grijsicheyt der ingeborender edelheyt, ende die wercken der alder bester conuersacien van ioncs op, ende na die insettinge der heyliger, ende van Gode gemaecter wet, antwoorde hi haestelijc, seghende, Dat hi voorghesonden wilde worden ter hellen,

24

Want ten is onsen ouderdomme niet betamelijc (seyde hy) te veynsen, dat vele der iongelinghen meynende, dat Eleazarus van tneghentich iaren, ouer gheghaen waere totten leuen der vremdelinger,

25

ende si ooc om mijn veynsinge, ende om een luttel tijts des verganclijcken leuens, bedrogen souden worden, ende dat ick daer door een smettinghe ende verfouwinge mijnder outheit behale,

26

Want al werde ic inden tegenwoordigen tijt, van der menschen pijnlicheit verlost, Maer des almachtigen hant en sal ic, noch leuendich, noch doot ontulieden,

27

Waeromme dat leuen sterckelijc te bouen gaende, sal ic der outheyt waerdich schijnen,

28

Maer den iongelinghen sal ick een sterc exempel achterlaten, ist dat ic met willigen bereeden moede, ende starckelijc, voor die alder swaerste, ende heylichste wetten een eersame doot ontfange.

Ga naar margenoot+ Als hi dese dinghen geseyt hadde, so wert hi ter stont totter pinen getrocken,

29

maer die hem leyden, ende luttel daer te voren saechter waren, zijn tot gramschappen ghekeert, om die reden van hem geseyt, die si oordeelden wt vermetelheyt geseyt te zijn,

30

Maer als hi met slaghen ter doot toe ghequetst wert, so versuchte hi, ende seyde HERE die die heylighe kennisse hebt, ghi weet openbaerlijcken, dat daer ick vander doot, verlost mocht worden, harde smerten des lichaems lide, Maer naerder sielen so lide ict gheerne, om uwer vreesen wille.

31

Ende dese verschiet in deser manieren wt den leuene, niet alleene den iongen, maer ooc alle den geheelen volcke, een ghedachtenisse zijnder doot, tot een exempele der duecht, ende der starcheyt achter latende.

§ Van der seuen broederen lijden ende haerder moede, Ende hoe die moeder haer kinderen stercte, ende vertroostede, Ende si alder laetste sterf.

margenoot+
A

margenoot+
B
margenoot*
oft Eeloof

margenoot+
C

margenoot*
Tgriecs heydenen

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken