Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+HEt gheschiede, dat seuen broeders gheuangen werden, met haerder moeder, ende werden vanden coninck ghedwongen, vercken vleesch, teghen die behoorlicheyt, [kolom] te eten, ende dedese slaen met gheeselen, ende met coorden van stieren pesen gemaect,

2

Maer een onder die, die die eerste was, seyde aldus, Wat vraechdy ende wat wildy van ons leeren Wy zijn meer bereyt, om te steruen, dan die vaderlijcke ende Gods wetten ouer te treden,

3

Hieromme wert die coninc gram, ende beual datmen pannen ende metalen potten gloeyende soude maken. Als die gloeyende gemaect waren,

4

beual hi, datmen hem die eerste gesproken hadde, zijn tonge wt snyden soude, ende tvel des hoofts af trecken, ende zijn vingeren ende teenen af te houwen, daert zijn broeders ende moeder aensagen.

5

Ende doen hi nv al mismaect was, so beual hi tvier daer bi te doen, ende hem die noch azemde te braden in die panne. In die welcke als hi lange gepijnicht wert, so vermaenden die andere malcanderen metter moeder sterkelijc om te steruen,

6

segghende, Die HERE die God sal aensien die waerheit, ende sal in ons getroost worden Also Moyses heeft verclaert in die betuyghinge des liedekens, Ga naar margenoot+ Ende hi sal door zijn knechten vertroost worden.

7

Ende als dier eerste in deser manieren aldus doot was, So leyden si den anderen, om te bespotten in deser manieren, ende doen hem die huyt zijns hoofts metten hare afgetrocken was, so vraechden si, oft hijt ate, eer hi int geheel lichaem in elck lidt bisonder gepinicht werde,

8

Maer hi antwoorde met vaderlijcker stemmen ende seyde, Ic en sals niet doen, Waerom dese ooc in die volgende plaetse des eersten ooc pijne ontfinc

9

ende in sinen laetsten geest gestelt zijnde, sprac hi aldus, Ghi alderquaetste ghi verdoet ons in desen tegenwoordigen leuen, maer de coninc der werelt sal ons, die om zijn wetten gedoot worden, verwecken in die verrisenisse des eewigen leuens.

10

Na desen wert die derde bespot, ende als zijn tonge geeyscht wert, Ga naar margenoot+ so stack hise ter stont voort, ende hi stac zijn handen vromelijc wt,

11

ende sprac met betrouwen, Ic besitte dese leden wten hemel, maer om die wetten Gods, versmade ic nv die selue, Want ic hope die weder, van hem te ontfaen,

12

Also dat die Coninc ende die met hem waren, verwonderden des iongelincs moet, dat hi dat pijnigen, als niet achtede.

13

Ende dese aldus ghestoruen zijnde, soo quelden si den vierden, hem oock also pijnighende,

14

Ende als hi nv op die doot was, sprack hi aldus, Den ghenen die vanden menschen, ter doot ghegheuen zijn, is beter hope van Gode te verwachtene, dat si weder, van hem verwecket sullen worden, Want v en sal gheen verrisenisse totten leuene zijn.

[pagina AA6v]
[p. AA6v]

15

Ga naar margenoot+Ende als si den vijfsten hadden gehaelt, so quelden si hem, ende hi sach op hem

16

ende seide Macht onder die menschen hebbende, hoe wel dat ghi verganckelijc zijt, doet ghi dat ghi wilt Maer en wilt niet meynen, dat onse geslachte van Gode verlaten is,

17

Maer ontbeydt lijdtsamelijcken, ende ghi sult zijn groote macht sien, hoe hi v ende uwe zaet pijnigen sal,

18

Na desen leyden si den sesten, ende als dese begonst te steruen, sprac hi aldus, En wilt niet te vergeefs dwalen, Want wi lijden dit nv om ons seluen, om dat wi tegen onsen Godt gesondicht hebben ende in ons so zijn dingen geschiet, die waerdich zijn datmender af verwonderen soude,

19

Maer en meynt niet, dat v dit ongewroken sal blijuen, dat ghi v vermeten hebt tegen Godt te vechten.

20

Die moeder, bouen maten wonderlijc, ende waerdich der goeder gedachtenissen, Ga naar margenoot+ die haer seuen kinderen, opten tijt van eenen daghe, sach verdoen, ende verdroecht met goeden moede, om die hope, die si tot Godt hadde,

21

ende si vermaende elcken van dien met vaderlijcker stemmen, sterckelijcken veruult met wijsheyt, ende den vrouwelijcken gepeynse plantede si eenen mannelijcken moet inne

22

ende seyde tot hen, Ick en weet nyet, hoe ghi in mijn lichaem openbaerdet, noch ic en hebbe gheest noch siele v luyden gegeuen, noch dat leuen, Ende ic en hebbe elcs leden niet te samen geuoecht,

23

Maer die HEERE die schepper der werelt die des menschen geboorte schiep, Ende die alder creatueren oorspronc vant, sal v den gheest ende dat leuen wederom gheuen met ontfermherticheit, gelijc ghi v seluen nv veracht om zijn wetten.

24

Antiochus achtende, dat hi versmaet wert, ende des verwitende stemme mede veracht hebbendt, als die ioncste noch te liue ouer was ghebleuen, en vermaende hi niet alleen met woorden, maer hi beuestichdet ooc met eenen eede, dat hi hem rijc ende salich soude maken, ende dat hi hem te vriende soude hebben, ghinc hi ouer van sinen vaderlijcken wetten, ende dat hi hem soude geuen, dat hem van noode ware,

25

Maer doen die iongelinck gheens sins, tot desen dinghen gheneycht en wert, so riep die coninck die moeder, ende riedt haer, Ga naar margenoot+ dat si den iongelinck tot salicheyt worden soude,

26

Als hise met veel woorden vermaent hadde, beloefde si haeren sone te raden,

27

Aldus tot hemwaert geneycht, bespottende den wreeden tyran, sprac si met vaderlijcker stemmen, Mijn sone, ontfermt mijnder, die v neghen maenden in mijn lichaem gedraghen hebbe, ende drie iaer melc gegeuen ende geuoet, ende tot desen ouderdom hebbe ghebracht,

28

Ick bidde v so-[kolom]ne, dat ghi opsiet ten hemel ende ter aerden, ende tot al, dat daer in is, ende verstaet, dat Godt dat al wt niet gemaect heeft, ende dat menschelijke gslacht, also moet geschieden,

29

dat ghi desen hangman niet ontsien en sult, maer waerdich ghemaect uwen broeders deelachtich te zijn, ontfangt die doot, op dat ick v in die ontferminge weder met uwen broeders ontfange.

30

Als si dese dingen noch seyde, so sprac die iongelinc, Wien ontbeyt ghi? Ick en ben des conincs gebode niet ghehoorsaem, maer den ghebode der wet, die ons door Moysen ghegeuen is.

31

Maer ghi die een vinder alder quaetheyt geworden zijt, teghen die Hebreen en sult die hant Godts niet ontulieden,

32

Want wi lijden dese dinghen voor onse sonden,

33

Ende al ist dat die HERE onse Godt een luttel op ons gram is, Ga naar margenoot+ om berispinghe ende straffinghe, Maer hi sal sinen knechten weder versoent worden,

34

Maer ghi o alder hoochste ende alder misdadichste alder menschen, en wilt niet te vergeefs verheuen worden met ydele hope, op zijn knechten ontsteken,

35

Want ghi en zijt noch niet ontuloden des almachtigens, ende alle dingen aenscouwendens oordeel,

36

Want mijn broeders die nv een weynich smerten hebben geleden, zijn nv onder dat testament des eewigen leuens Maer ghi sult den oordeele Gods rechtuaerdige pine uwer hoouaerdicheit betalen

37

Maer ic, gelijc ooc mijn broeders geue mijn siel ende mijn lichaem ouer, voor die vaderlijcke wetten, aenroepende God, dat hi onsen volcke geringe genadich si, ende v met pinen ende slagen doe beliden, dat hi alleen God is.

38

Maer in mi ende mijn broeders, sal des almachtigen gramscap ophouden, die rechtuaerdelijc ouer alle onse geslachte gebrocht is.

39

Doen is die coninc met gramscappen ontsteken, ende dede desen wreedelijcker, dan allen den anderen, onwaerdelijc dragende, dat hi bespot was.

40

Aldus sterf dese ooc reyn in allen den HERE betrouwende,

41

Maer ten laetsten is die moeder oock na die kinderen verdaen.

42

Nv ist vanden offeranden, ende van die menichten der wreetheden ghenoech gheseyt.

§ Van Iuda den Machabijt, Hoe dat Nicanor porrede tegen tioetsche lant tegen die Ioden, Hoe Iudas die Ioden verwecte tot stantafticheit, Hoe dat Nicanor metten sinen vanden Ioden verwonnen wert.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken