Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxij. Capittel.

2

Ga naar margenoot+TRijck der hemelen is gelijc geworden, Ga naar margenoot+ een mensche die coninc was, die welcke bereyt hadde sinen soon een bruyloft, Ga naar margenoot+

3

ende heeft wtgesonden zijn knechten, te roepen dye daer totten bruyloft ghenoot waren, ende si en wouden niet comen.

4

Weder om heeft hy wtgesonden ander knechten, seggende. Segt die ghenooden. Siet, mijn maeltijt heb ic bereyt, mijn ossen ende mijn ghemeste beesten zijn gheslaghen, ende tis al bereyt, coemt ter bruyloft.

5

Ende si en hebbent niet waer ghenomen, ende zijn wech ghegaen, die een in sinen acker, die ander tot zijn comenschappen

6

Ende dander hebben zijn knechten gehouden, ende haer spijt aenghedaen hebbende, hebben haer ghedoot.

7

Ende doen dye coninc dit ghehoort hadde, is hy toornich gheworden, ende zijn heyr ghesonden hebbende, heuet bedoruen die dootslagers, ende haer stadt aen brant ghesteken.

8

Doen sprack hi tot sinen knechten. Die bruyloft is bereyt, maer die daer ghenoot waren, en waren niet waerdich,

9

daer om so gaet in die wtganghen der weghen, ende al die ghi vindt, die roept ter bruyloft.

10

Ga naar margenoot+Ende zijn knechten zijn wtgegaen in die weghen, ende hebben vergadert al die ghene die si hebben gheuonden, quade ende goede tsamen, ende die bruloft is veruult met gasten.

11

Ende als die coninc ingegaen is om te sien, die daer aen die tafelen saten, heeft hy ghesien eenen mensche die niet ghecleet en was met dat bruyloft cleet,

12

ende sprack tot hem Vrient, hoe sidi hier in gegaen, niet hebbende een bruylofs cleedt? Ende hi heeft gesweghen.

13

Doen heeft die coninc zijn dienaren geseyt. Sijn handen ende zijn voeten gebonden wesende, werpt hem in dye wterste duysternis, daer sal wesen screyinge, ende knersinge der tanden.

14

Want veel zijnder gheroepen, maer weynich wtuercoren. *

15

+ Doen, dye pharizeen van daer gaende, hebben eenen raedt geuonden, dat si hem souden vanghen in zijn woorden. Ga naar margenoot+

16

Ga naar margenoot+Ende si sonden tot hem haer discipulen metten Herodianen segghende. Meester, wi weten dat ghi warachtich zijt, ende den wech gods in die waerheyt leert, ende nyemant en vreest, want ghi en siet niet aen de persoon der menschen.

17

Daer om [kolom] segt ons, wat dunct v, behoortmen scattingen den keyser te geuen, oft niet?

18

Ende als Iesus haer valscheyt kende, sprac hi. Wat tempteert ghi mi hypocriten,

19

toont mi die munt des scattinge. Ende si hebben hem voort ghebrocht eenen penninc:

20

ende hi seyde haer. Wiens is dit beelt ende dat opscrift?

21

Si seggen hem, des keysers. Doen sprack hy tot haer. Daer om geeft dat des keysers is, den keyser, ende dat gods is, god Ga naar margenoot+ *

22

Ende als si dit ghehoort hadden, so hebben si hem verwondert, ende hem latende, zijnse wech ghegaen.

23

Op dien dach zijn tot hem ghecomen die Saduceen, Ga naar margenoot+ die welcke segghen datter gheen verrisenis en is, ende hebben hem gheuraecht

24

segghende. Meester, Moyses heeft geseyt waert saeck datter yemant storf gheen kint hebbende, dat zijn broeder trouwen soude zijn huysurouwe, ende tsaet zijns broeders verwecken soude:

25

Ende bi ons waren seuen broeders, ende die eerste als hy een huysurou ghetrout had, is ghestoruen, ende gheen saet hebbende, heeft ghelaten dye huysurou zijn broeder:

26

des ghelijcs den tweeden, ende den derden, totten seuenden toe.

27

Ga naar margenoot+Ten laetsten van allen, is die vrou ooc ghestoruen.

28

Daer om in die verrisenis, wiens huysurou salt van die seuen zijn? want si hebben haer alle seuen ghehadt.

29

Iesus antwoordende, heeft haer geseyt. Ghi dwaelt, niet wetende die scriftueren, noch dye cracht Gods.

30

In dye verrisenisse en hilickense niet, oft si en worden niet te houwelic ghegeuen, maer si zijn ghelijc Enghelen Gods inden hemel.

31

Maer van die verrijsenisse der dooden en hebt ghi niet gelesen, Ga naar margenoot+ dat tot v gesproken is van god, seggende tot v.

32

Ic ben een god van Abraham, ende een god van Isaac, ende een god van Iacob. Daer en is gheen god der dooden, mer der leuendigen

33

Ende die scharen dit horende, hebben haer verwondert van zijn leeringe.

34

+ Dye pharizeen horende dat hy dye Saduceen den mont ghestopt hadde, Ga naar margenoot+ zijn te samen ghelopen in een,

35

Ga naar margenoot+ende een wt haer, welck een doctoer was des wets, heeft hem gheuraecht, tempterende hem,

36

ende seyde. Meester, welck is dat grootste gebodt inde wet?

37

Iesus sprac tot hem. Ghi sult lief hebben uwen here uwen god, wt al uwer herten, wt al uwer sielen, wt al uwer gedachten,

38

Ga naar margenoot+ dat is dat grootste ende eerste ghebodt.

39

Ende dat tweede is des ghelijcs. Ghi sult lief hebben v naesten, als v seluen.

40

In dese twee geboden hangt die gantse wet ende propheten.

[pagina C4r]
[p. C4r]

41

Ende doen die pharizeen vergadert waren, heuet Iesus hem geuraecht,

42

segghende. Wat dunct v van Christo, wiens soon ist? Si segghen. Dauids.

43

Hy sprack tot haer. Hoe hiet hem dan Dauid inden gheest, heer seggende.

44

Die heer heeft gheseyt minen heer, sidt aen mijn rechter handt, ter tijt toe dat ic sal setten uwen vyanden een voetbanc dijnder voeten? Ga naar margenoot+

45

Daer om, ist dat Dauid hem een here noemt, hoe ist zijn soon?

46

Ende nyemant en mocht hem yet antwoorden, ende nyemant wt haer heeft ghedoruen van dien dach hem meer te vraghen. *

margenoot+
A
margenoot+
Luc. xiiij.b
margenoot+
Van die bruloft dye de coninck sinen sone bereyt hadde

margenoot+
B

margenoot+
Mar. xij b Luce. xx.b

margenoot+
C

margenoot+
Ro. xiij.b

margenoot+
Luce. xx.c Mar. xij.b

margenoot+
D

margenoot+
Exo. iij.b.

margenoot+
mar. xiij.c

margenoot+
E

margenoot+
Deu. 6.a Leu. xix.c Rom. xiij.c

margenoot+
sPal. xix


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken