Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+UOort, van dien dingen daer ghi mi af gescreuen hebt. Tis den mensche goet gheen vrouwe te roeren. Ga naar margenoot+

2

Nochtans om der oncuysheyt: soe laet een yeghelick zijn huysurouwe hebben, ende een yegelick haren man hebben.

3

Die man sal gheuen die huysurouwe die schult, des gelijcs ooc die huysurouwe den man.

4

Die vrouwe en heeft gheen macht ouer haer lichaem, maer die man. Des ghelijcs oock, dye man en heeft zijns eygens lichaems macht niet, mer die vrouwe.

5

En bedriecht malcanderen niet, ten ware wt consent, nader ghelegentheyt des tijts, dat ghi v tot bidden ledigen muecht. Ende coemt weder om te samen, op dat v die duuel niet en temptere om uwer oncuysheyt wille.

6

Ga naar margenoot+Maer dat seg ick v tot toelatinge, ende nyet wt gebodt.

7

Want ick woude dat alle menschen waren gelijck ick ben. Maer een yegelick heeft zijn eyghen gauen van god, die een aldus dye ander alsoe.

8

Ende ick segge den ongehouden, ende weduwen, tis haer goet, ist dat si bliuen als ick,

9

maer onthouden si hem niet, laetse hilicken. Want tis beter te houwen, dan te bernen.

10

Maer den gehouden gebiede ick, Ga naar margenoot+ niet ic maer die heer. Die huysurouwe en sal niet gesceyden worden vanden man.

11

Ist dat si af gesceyden is, so laetse bliuen ongehilict, oft laetse met haren man versoent worden. Ende dye man en verlaet die huysurouwe niet.

12

Mer den anderen seg ick, niet dye heer. Isser een broeder die een ongeloouige huysurou heeft ende dese consenteert met hem te woonen, en verlaetse niet.

13

Ga naar margenoot+Ende een geloouighe vrou, die eenen ongeloouigen man heeft, ende hy gheeft consent met haer te woonen, en laet den man nyet.

14

Want een ongeloouige man is geheylicht, door die geloouige huysurou, ende die ongelouighe huysurou is geheylicht, door [kolom] den geloouigen man. Anders souden v kinderen onsuuer zijn, maer nv zijn si heylich.

15

Maer ist, dat die ongeloouige scheydet: laet hem scheyden, want dye broeder ofte suster en zijn in dusdanigen dingen tot dienstachticheit niet verbonden: maer in vreden heeft v God geroepen.

16

Want hoe weet ghi vrouwe oft ghi den man sult salich maken? Oft hoe weet ghi man oft ghi die huysurouwe sult salich maken?

17

Dan, ghelijck dye heere eenen yegelijcken heeft ghedeelt.

Ga naar margenoot+ So wandele een yegelijck, na dat hem god geroepen heeft. Also leer ick in allen kercken

18

Isser yemant besneden gheroepen, en neem gheen onbesnidinge aen. Isser yemant in de onbesnidenis geroepen, dye en laet hem niet besniden.

19

Die besnidinge en is niet, ende die onbesnidinge en is niet, maer die onderhoudinge der geboden gods.

20

Een yegelic blijft in die roepinge daer hi in geroepen is.

21

Sijt ghi een knecht gheroepen? en acht dat niet, maer muechdi vry worden, gebruyct dat lieuer.

22

Want die inden heer een knecht geroepen is is een vry gelaten des heeren. Des gelijc ooc die vry gheroepen is, is een knecht Christi.

23

Ghy zijt om prijs gecocht, en wilt niet worden knechten der menschen.

24

Broeders, een yeghelick bliue daer in by God, daer hy in gheroepen is.

25

Ga naar margenoot+Vanden maechden, en heb ick gheen ghebot des heeren. Nochtans geue ick raet, als die barmherticheyt ontfangen hebbe vanden heere, dat ick getrouwe soude zijn.

26

Daer om ick vermoede dit goet te wesen om die tegenwoordige noots willen, want het is goet een mensche also te wesen.

27

Sijdi gebonden aen een huysurouwe, en soect gheen ontbindinghe. Sidi los vander huysurouwen, en soect gheen huysurouwe.

28

Ende ist, dat ghi een huysurouwe trout, ghi en hebt niet ghesondicht, ende ist dat een maget trout, si en heeft niet gesondicht. Nochtans tribulacie des vleesch sullen dusdanige hebben. Ick spare v.

29

Voort broeders, seg ic dat. Den tijt is cort, Ga naar margenoot+ voortaen, die ghene die huysurouwen hebben, dye laet zijn oft si gheen en hadden,

30

ende die screyen, als oft si niet en screyden: ende die verbliden, als oft si niet en verbliden, ende die coopen, als oft si niet en besaten,

31

ende die dese werelt gebruycken, als oft sise niet en gebruycten. Want die figuer deser werelt voorby gaet.

32

Ick wille, dat ghy sonder sorchfuldicheyt zijt. Dye sonder huysurouwe is, sorget dat den heere aengaet, hoe dat hy god sal behagen.

33

Maer dye een huysuruwe heeft,

[pagina K1r]
[p. K1r]

is sorchfuldich van dye dingen, die de werelt aengaen, hoe hi zijn huysurou behagen sal Ende hy is gedeelt.

34

Ende een vrouwe ongehoudt ende een maghet denct tgheen dat den Here aengaet, op dat si mach zijn heylich van lichaem ende gheest. Weder om. Dye ghehoudt is, dye is sorchfuldich int ghene, dat des werelts is, hoe dat si den man behagen mach.

35

Maer dit segghe ick tot uwen profijte niet dat ick v een strick aen werpe, maer op dat ghi moeghet volgen dat eerlijck, ende stadelijcken is, ende aenhanct den heere, sonder aftreckinge.

36

Maer ist dat yemant meent, dattet zijnre maghet qualic staet, dat si ouer den hilicbaren tijt gaet, ende also geschien moet, so laet hem doen wat hi wil, hi en sondicht niet, laet hijse houwen.

37

Ga naar margenoot+Voort so wie in zijnre herten vast staet, ghenen noot hebbende, mer heuet macht zijns eygen wils, ende heeft dat besloten in zijnre herten, dat hi sine maecht behouden wil, die doet wel.

38

Daer om, diese wt gheeft ter echt, doet wel, ende diese nyet wt en gheeft, doet beter.

39

Dat wijf is gebonden aenden echtelijcken staet, so lange als haren man leeft. Maer ist dat haer man sterft, so is si vrij van die wet, ende trouwen wien datse wil, alleen inden Heere.

40

Maer nochtans is si saliger, ist datse so blijft, na minen raet. Want ick meyne, dat ick ooc den geest gods hebbe.

margenoot+
A
margenoot+
i.pet. iij.b.

margenoot+
B

margenoot+
Mat. v ende .xix. Luce. xvi.d

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
G


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken