Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981 (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.00 MB)

ebook (30.44 MB)

XML (3.77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981

(1981)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 2]
[p. 2]

[Nummer 5 - 23 mei 1981]

Nieuws

Tirade

In het april/mei-nummer van Tirade zorgt Herman Verhaar ervoor dat de tirades van Jan Wolkers tegen de literaire kritiek en in het bijzonder Aad Nuis (in het weekblad De Tijd van 27 maart en de Alles is anders show) geen eigen leven gaan leiden. Verhaar vindt Wolkers' toorn kletskoek en verbaast zich er over dat Wolkers de recensie van K.L. Poll over de Perzik der onsterfelijkheid zo goed vond, terwijl het een slordige kritiek was die alleen gunstig voor Wolkers uitviel. Verhaar, die zelf gunstig over het boek schreef, schrijft over Wolkers' gewoonte om bij voorkeur in slordige interviews te keer te gaan: ‘Door tienduizenden vaderlanders gelezen te worden en dan toch te uitzonderlijk voor hen willen zijn; je critici om hun onbenul cyaankali toewensen, maar dat altijd doen in het onbenullige kader van oppervlakkige sensatie-interviews in dag- en weekbladen in plaats van eens schriftelijk en gedocumenteerd iets steekhoudends over hen te beweren.’ Dat Wolkers juist de gunstig oordelende K.L. Poll spaarde, ervaart Verhaar als ‘stuitend geslijm dat zijn vonnis over ongunstig oordelende beoordelaars als Nuis lelijk ondermijnt.’ In hetzelfde nummer-van Tirade staat een essay over Milo Anstadt met een onheilspellende titel De horde van de dertigste april. Hij schrijft: ‘Waarover men het ook oneens moge zijn, over één punt bestaat geen verschil van mening: de gebeurtenissen van de 30ste april behoorden niet tot de categorie politieke actie met doeleinden naar de toekomst en een tactisch en strategisch plan als grondslag. In zijn algemeenheid was het een demonstratie van lamlendigheid.’ Judicus Verstegen behandelt een ander actueel probleem: de brede maatschappelijke discussie. Hij vindt dat we niet gebaat zijn bij ‘het oeverloze gelul van mensen die van de problemen evenveel verstand hebben als een kat van Bach.’ Jeroen Brouwers zet zijn aantekeningen over zelfmoord en literatuur voort. Het is de merkwaardigste feuilleton die ooit in een literair tijdschrift heeft gestaan: zelfmoord in afleveringen. Ditmaal zijn de aantekeningen wel heel fragmentarisch.

De Revisor

De Revisor zet een punt achter haar cultuurpolitieke discussie over ‘De kunst & het geld’ die sinds bijna een jaar de laatste pagina's van het blad even attractief maakte als de afwas na een souper. De vierentwintig gesprokkelde standpunten worden nu samengevat en in hoofdlijnen aan minister Gardeniers zelf voorgelegd. Het resultaat is een interview met een minister. Het is echt een interview met een minister. ‘Kunstenaars schrijven vaak zo negatief.’ Er staan twee nieuwe proeven van scheppend proza in dit nummer (fragmenten van Kellendonk en H. Verveer) en een curieus, bladzijden lang gedicht van Leo Vroman, Droom in, droom uit. In Witold Gombrowicz en het Groteske gaat Maarten van Buuren uitvoerig in op dit voor Gombrowicz typerende stijlmiddel. Een nieuwe rubriek (De Revisor is het periodiek met de meeste nieuwe rubrieken): Capita Selecta, is geheel en al gewijd aan de Nobelprijsrede van Czeslaw Milosz, die stilstaat bij het woord ‘werkelijkheid’, dat ‘zo vaak wordt misbruikt maar altijd achting verdient.’ De rubriek Gemengde Gevoelens, waarin nog wel eens een polemisch stukje stond, is nu helemaal verdwenen. Dat De Revisor een nieuw leven is ingegaan met een adviesredactie van vooral nietliteratoren, die het blad een minder strikt literair aanzien moeten geven, (Errit Petersma en Elmer Schönberger) is merkbaar aan het uitgebreide interview van Schönberger met Louis Andriessen over het ontstaan van en het werken aan De Tijd, Andriessens laatste grote compositie. Het gesprek is gedetailleerd, ideeënrijk, en wordt verlucht met overkomelijke notenvoorbeelden, ook al zal niet iedereen alles begrijpen. Het past zeer goed in de Revisor-traditie van het ‘Writers at Work’-achtige interview.



illustratie
Tekening van Jacques Callot


Bzzlletin

Na speciale nummers over de Markies de Sade, François Haverschmidt en Willem Brakman heeft Bzzlletin weer eens een nummer met diverse bijdragen gemaakt. Niettemin staat ook in dit meinummer min of meer een thema centraal: de schrijvers Ger Verrips en Sal Santen. Zij hebben gemeen dat zij allebei met politiek te maken hebben (gehad). Ger Verrips schrijft van tijd tot tijd een hoofdstuk over zijn afvalligheid van de communistische partij en leven daarmee een kijkje in een wereld die zelden zo van binnenuit kan worden waargenomen. In dit nummer is hij in gesprek met Wim Sanders onder de titel ‘Prikkeling, tegenspraak, krasse meningen, dat is waar ik behoefte aan heb.’ Sal Santen wordt niet geïnterviewd, maar raakte in correspondentie met Frank van Dijl. Santen maakte zich er niet vanaf en schrijft pagina's lange brieven waarin de hele wereld en alle problemen aan de orde komen. Van Dijl knoopte er tenslotte ook nog gesprekken aan vast. Verrips en Santen zijn twee schrijvers die niet verhullen dat zij vanuit politieke ervaringen schrijven. Het nummer begin met een lang essay van André van Oudvorst over ‘Ruimte, schilderkunst en filosofie in “Opwaaiende zomerjurken”.’ Van Oudvorst kent de roman van Oek de Jong door en door, staat bij veel aspecten stil en het wemelt van de paginaverwijzingen. Maar Van Oudvorst maakt het wel bont als hij te veel nadruk op bepaalde aspecten legt en iets wat in de roman luchtig functioneert opblaast. Zo luiden de tussentitels in zijn essay: Ruimte en topografie, Open en besloten ruimte, Verbeeldingsruimte, Van immobilisme naar dynamisme, Van Titiaan naar Mondriaan, etcetera. Tot pure hineininterpretierung geraakt Van Oudvorst als hij alle kleuren in de roman een speciale betekenis gaat geven en Mondriaan opvoert, omdat Edo Mesch' moeder een jurk aan heeft die een Mondriaan-motief zou hebben. Daaraan verbindt Van Oudvorst de wonderlijkste conclusies. Toch is het een grappig essay, omdat het ten onzent laat zien hoe rijk de roman aan inhoud en betekenis is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken