Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981
Toon afbeeldingen van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27,00 MB)

ebook (30,44 MB)

XML (3,77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1981

(1981)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]

Voor het ontwikkelde hart
H.A. Gomperts verzamelt zijn essays en kritieken

Intenties I Kritieken en over kritiek Intenties II Terug tot Simon Vestdijk en andere essays door H.A. Gomperts Uitgever: Meulenhoff, resp. 239 p. en 228 p., f 36,50 per deel Verschijnen op 26 mei

Carel Peeters

‘Leven! Leven!’, roept Gilbert uit in de aardige dialoog The Critic as Artist van Oscar Wilde, ‘Klop niet bij het leven aan voor de vervulling van je verlangens of voor ervaringen. Het is een ding dat wordt beperkt door de omstandigheden en onsamenhangend is in zijn verschijning. Het bezit niet dat fijnzinnige samengaan van vorm en geest wat het enige is dat een artistiek en kritisch temperament bevredigt.’ Het is bekend dat de geplaagde estheet Wilde in de kunst iets zag dat te weinigen er in zagen: een lijfwacht, een aantal verzorgde jongeheren die er voor zouden moeten zorgen dat hem niets overkomt. ‘Moeten we dan voor alles bij de kunst zijn?’, vraagt zijn sputterende tegenvoeter Ernest. ‘Voor alles’, antwoordt Gilbert, ‘want kunst kan ons niet verwonden.’

 

H.A. Gomperts zou op de vraag van Ernest of je voor alles bij de kunst moet zijn niet antwoorden ‘voor alles’, maar ‘voor veel’. Bij hem is de kunst niet de lijfwacht van het leven, maar een onafgebroken werkende expeditie die zich een weg baant in de jungle van de wereld: hij is een ‘een jager op alles wat tot het leven verleidt’, schrijft hij in het essay Jagen om te leven uit 1949; hij wordt niet, zoals Wilde, door het leven gedwongen zich te verschansen in de kunst, hij accepteert het leven en de wereld zoals zij zijn en gebruikt de kunst ‘als een middel om het leven dichterbij te brengen, om het beter doordringbaar te maken, om het onweerstaanbaar te maken en om de gehechtheid er aan te vergroten’, en niet als ‘een methode om zich door en beschermende laag van “schoonheid” van het leven te scheiden.’ Het verschil tussen Oscar Wilde - die dit keer het masker van Gilbert draagt en wiens dialoog voorkomt in zijn boek Intentions - en H.A. Gomperts is niet groot, ook al willen zij precies het tegenovergestelde. Zij hebben elkaar genoeg te vertellen, maar niet alles. Het verschil is ongeveer dat Oscar Wilde geen Nederlands kon lezen en daarom niets van Multatuli tot zich heeft kunnen nemen. Had hij dat wel gedaan - maar ik val hem daarover niet hard - dan had hij kennisgemaakt met een schrijver die de kunst gebruikte om het leven draaglijk te maken en niet om er zich in te verschansen.



illustratie
H.A. Gomperts, tekening van Siegfried Woldhek


Voor Gomperts is dit een essentieel verschil, omdat hij een hekel heeft aan absolute vluchtwegen uit het leven. Kunst, schrijft hij in het essay Tebaldeo's antwoord (uit 1952), is een list om ons te verschaffen wat de omstandigheden ons onthouden. Als wij niet in een permanente crisis zouden leven en Vrijheid en Geluk in de werkelijkheid ons deel zou zijn, dan hadden we de kunst helemaal niet meer nodig.

Deze opvatting over de betekenis van de kunst is ongebruikelijker dan men zou denken. Ook al verschuilt men zich niet, zoals in de tijd van Oscar Wilde, achter de leus l'art pour l'art, men gaat er tegenwoordig nog onbewust van uit dat de kunst een ‘eigen leven’ leidt en gedachten over de betekenis van de kunst voor de werkelijkheid worden nauwelijks ontwikkeld. Er zijn wel stromingen die hier anders over denken, zoals de schrijvers en essayisten rond Raster, maar door hen wordt het effect en de betekenis weer overschat. Gomperts is geen revolutionair essayist of criticus, toch onderschat hij de invloed en de waarde van de kunst en de literatuur niet.

Voordat Gomperts in 1965 hoogleraar in de Nederlandse letterkunde in Leiden werd was hij toneel- en literatuurredacteur van Het Parool. Hij schreef na de oorlog essays in Libertinage, Hollands Maandblad en Tirade, maar bundelde betrekkelijk weinig van wat hij schreef. In een periode van vijfendertig jaar stelde hij drie bundels essays en kritieken samen: Jagen om te leven, De schok der herkenning, De geheime tuin en twee bundels toneelkritieken: Wachten op niets en De eend op zolder, respectievelijk over het moderne en klasieke repertoir. Er zit een gat van meer dan vijftien jaar tussen De geheime tuin (1963) en het eind 1979 verschenen Grandeur en misère van de literatuurwetenschap en dat is precies de tijd waarin hij hoogleraar in Leiden was. Nu dit hooglefaarschap teneinde loopt komt de animo en energie om te schrijven en te publiceren weer boven drijven. Het wordt meteen flink aangepakt met de eerste twee delen van een serie die uit drie boeken moet gaan bestaan: Intenties. In de eerste twee delen zijn lezingen, essays en kritieken verzameld uit die hele periode van vijfendertig jaar. In het eerste deel de algemene beschouwingen en de kritieken over buitenlandse schrijvers en in het tweede de kritieken over Nederlandse schrijvers, met de nadruk op Vestdijk. Men zou denken dat deze boeken, gegeven de inhoud, vooral literair-historisch van belang zijn, maar dat is relatief. Er is weinig in deze Intenties dat gedateerd aandoet, ook al gaat het over het eerste werk van Van het Reve, Hermans, Mulisch, Claus. Die schrijvers leven nog en hebben inmiddels vele andere boeken geschreven, maar wat Gomperts over hen schrijft is nog steeds interessant en ook heel bruikbaar voor het inzicht in de latere ontwikkeling van deze schrijvers.

 

In tegenstelling tot andere vigerende ideeën over literatuur gaat Gomperts ervan uit dat schrijvers bedoelingen hebben als ze iets schrijven. Niet zulke uitgesproken bedoelingen, maar intenties. Dit uitgangspunt, dat hij aan het begin van deel 1 nog eens uiteenzet omdat het volgens hem niet vaak genoeg omschreven en verdedigd kan worden, heeft verstrekkende consequenties. Het betekent bij voorbeeld dat een roman, verhaal of gedicht niet vogelvrij is en niet is overgeleverd aan een lezer die er maar uithaalt wat hem goed zint. Deze opvatting staat zowel lijnrecht tegenover de inmiddels stil gevallen

[pagina 5]
[p. 5]

aanhangers van de ‘autonomie van het literaire werk’ als de vrij nieuwe stroming in de literatuurwetenschap met een naam die door mevrouw Amy Groskamp-Ten Have zelf lijkt bedacht: ‘receptie-esthetica’. Dit is niet de wetenschap die bestudeert hoe men zich als academicus op recepties dient te kleden en te gedragen, maar de wetenschap die ertoe neigt alles goed te vinden wat een lezer uit een boek haalt; wat de schrijver zelf voor ogen stond dreigt daarbij onder het tapijt te verdwijnen. Gomperts merkt over deze stroming op: Eén stap verder dan het programpunt ‘autonomie van het kunstwerk’ en men is bezig te strijden voor de onderdrukte lezer.’

Behoedzaam

Gomperts ideeën over literaire kritiek hebben in de loop der tijd geen verandering ondergaan; ook zijn verdediging van een bepaald soort literatuurwetenschap vloeit voort uit wat hij jarenlang in een niet-academische ambiance huldigde. Hij vindt dat een literair criticus behoedzaam te werk moet gaan en met de grootste exactheid, omdat hij zich op een terrein bevindt dat per definitie onzeker is. De sterke behoefte aan zekerheid en objectiviteit die zich op dit gebied steeds weer voordoet acht hij maar bedenkelijk: ‘De taak van de criticus bestaat niet uit het doen van controleerbare uitspraken: dat is zijn taakje, zijn elementaire en preliminaire verrichting. Zijn taak en zijn verantwoordelijkheid is het zelfstandig en oncontroleerbaar te oordelen, met zijn hoofd, maar ook met zijn hart en zijn ingewanden.’

 

Als maatstaf voor literatuur noemde Gomperts in zijn inaugurale rede Twee wegen der kritiek de vraag ‘hoeveel realiteit, voor de lezer herkenbare realiteit durft een schrijver aan’. Het is een criterium dat er ook eenvoudiger uit ziet dan het is. Het veronderstelt namelijk dat een schrijver de werkelijkheid onder ogen ziet en zich niet laat verleiden door de vaart van zijn pen, door de instemming van lezers en al helemaal niet door de oppervlakkige charme van de aardige ideetjes in zijn hoofd. Het is onmiskenbaar dat in deze maatstaf Gomperts ideeën over de werkelijkheid zijn verwerkt: onder ‘realiteit’ verstaat hij niet een erg optimistische kijk op de mens. Door zijn maatstaf klinkt de uitspraak van Nietzsche: hoeveel waarheid durft men aan? Realiteit in de literatuur, schrijft Gomperts, is ‘de emotioneel beleefde, persoonlijk geordende, karikaturaal, satirisch of op een andere manier geselecteerd en georganiseerd, zodat een bepaalde visie van de auteur met zijn sentimenten en zijn conclusies erin is neergelegd, een commentaar of een requisitoir.’ Dit is een citaat dat alles heeft om Maarten 't Hart tot een verhaal te inspireren.

Gomperts doet in zijn kritieken niet alleen het boek recht, hij voorziet ze altijd van mededelingen van algemener, essayistischer aard. In het begin van zijn stukken over Nabokov schrijft hij tot de critici te behoren die van een boek juist iets meer dan alleen maar amusement verlangen. Marcel Proust zei tegen de auteur van de novelle Le Couperet, Valery Larbaud, dat hij er een jaar later nog een beetje ziek van was. Gomperts zegt te behoren tot het soort lezers dat nog liever een kleine ziekte uit een boek overhoudt dan helemaal niets. Naar analogie van deze kleine ziekte kan men van Gomperts essays en kritieken zeggen dat je er als lezer ook iets van overhoudt: een idee van Gomperts filosofie.

Gomperts is een criticus voor het ontwikkelde hart. Vooral in zijn essays en kritieken over buitenlandse en negentiende eeuwse schrijvers construeert hij strategische tegenstellingen die in essentie zijn terug te voeren tot: iemand (een schrijver, een personage) heeft hart, de ander heeft geen of te weinig hart. Hij verabsoluteert die tegenstellingen niet en verklaart bij herhaling dat de mengvorm het meeste voorkomt, maar het is wel verhelderend als hij Hamlets en Don Quichottes, realisten en romantici, onzekeren en gelovers tegenover elkaar stelt. De belangrijkste stromingen waarop Gomperts' essays direct of indirect commentaar leveren zijn de Verlichting en de Romantiek. Hij is een zoon van de Verlichting: hij heeft alle sympathie voor de feiten, de rede, de kritische zin, maar hij heeft als goede zoon wel wat aan te merken op zijn vader: hij kan kil zijn, eenzijdig rationalistisch en gevoelloos. Zijn familieverhouding ten aanzien van de Romantiek is die van een neefje dat bij het gezin van zijn oom een aantal gewoonten ziet die hij thuis node mist: belangstelling voor psychologie, de nuance, emoties en gevoelens. Maar er is evenveel bij die oom dat hem helemaal niet bevalt: het zint hem helemaal niet dat de Romantiek zo gevoelig is voor ‘bovennatuurlijke inblazingen’, voor verkondiging, tot fantatisme neigt, het ongebreideld gevoel verheerlijkt, zich altijd in de wolken beweegt etcetera.

Gomperts beschouwt de Romantiek als een noodzakelijke correctie op de Verlichting. De vakantie bij zijn oom heeft zijn vruchten afgeworpen.

De tegenstelling Verlichting/Romantiek vindt men terug in de schrijvers en personages die hij bespreekt. Het essay over Thorbecke en Multatuli gaat over de vraag waarom de laatste zo'n hekel had aan Torbecke. Het antwoord is: de man was kil, hij had naar Multatuli's zin geen hart genoeg. In de roman Dr. Zjiwago van Pasternak staat de gelijknamige hoofdpersoon tegenover de figuur van Antipow, een man van abstracties en principes; hij mist, schrijft Gomperts ‘de verdraagzaamheid van het hart, die het algemene opgeeft voor het individuele.’ Volgens Gomperts behoren Hamlet en Don Quichotte allebei tot de cultuur, maar ontstaan er catastrofes als zij afzonderlijk optreden. Zij behoren samen op te trekken en dat leidt tot een manier van denken en handelen waarbij Gomperts zich het meest thuisvoelt. De twijfels van Hamlet moeten Don Quichotte bekruipen om overspannen en brokkenmakend idealisme te transformeren tot praktische hardnekkigheid.

Kruisvaarder

Er komen in de literatuur schrijvers en personages voor die het produkt zijn van de bedenkelijke kanten van de Romantiek. Er komen bij Gomperts schrijvers voor waarin de tegenstellingen zich oplossen. Hij schrijft met veel sympathie over Poesjkin, Toergenjew, E.M. Forster en Gombrowicz en een verklaring daarvoor is niet moeilijk te vinden: zij verenigen in zich het beste van de Verlichting en het beste van de Romantiek. In zijn karakteristiek van de Verhalen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjelkin van Poesjkin vindt men een samenvatting van wat dit inhoudt: ‘Het is een romance en tevens een spannende geschiedenis, die telkens boven het genre uitkomt door een scherp, onverfraaiend gevoel voor mensen en menselijk lot, door een dubbele bodem van ironie en intelligentie en door de aristocratische vermijding van alle overbodigheden.’ Even typerend is wat hij schrijft over Forster, de man die intelligente boeken schreef die ‘een correctie op de eigen eenzijdigheid behelzen’. Hij noemt hem ‘een kruisvaarder’ omdat hij kritiek heeft op ‘hetgeen de mens van zijn situatie maakt, maar hij is wijs genoeg om de menselijke tekortkomingen als deel van de menselijke situatie te zien.’ Zijn belangrijkste thema is ‘het onontwikkelde hart’, dat gebrek waaruit alle ondeugden, misverstanden en tragedies voortkomen.

Men moet bij Gomperts op de nuances letten. Als een essayist die in de literatuur uitkijkt naar wat hem tot het leven kan verleiden en die haar ook gebruikt om er dichterbij te komen, weigert hij zijn ogen te sluiten voor wat het leven minder fraai maakt. Naar aanleiding van een van optimisme blakend rapport van Prof. Geyl, waarin de cultuur werd voorgesteld als een opmars van vitale, veerkrachtige, vredelievende mensen schrijft Gomperts: ‘Bekijkt men de cultuur echter zonder vooroordeel, dan vindt men angst en de levensafkeer in de wortels van onze beschaving... Ook de vermoeidheid, het taedium vitae, de gehechtheid aan verdoving en vlucht, ook de angst en de walging hebben hun plaats daarin.’

Het verschijnen van deze twee bundels Intenties is een belangrijke gebeurtenis, want men treft maar zelden zoveel intelligentie aan in een kleine vijfhonderd bladzijden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Intenties I, Kritieken en over kritiek

  • over Intenties II, Terug tot Simon Vestdijk en andere essays


auteurs

  • Carel Peeters

  • beeld van H.A. Gomperts


illustratoren

  • Siegfried Woldhek