| |
| |
| |
Frans Deschoemaeker
Staan uitgeholde vrouwen voor een parelgrijze
lege zee die hen de ogen breekt
tot doffe oesterschelpen,
met schrijnend koudvuur voortaan
van gebarsten lippen waait een kiaagzang weg.
Winden bespringen in de rug het strand,
de noordelijke duingordel
en zaaien schilfers dageraad, vogels
ontstijgen zilte klippen, zon van glas
en water, wervelende cirkels.
| |
| |
| |
Keiharde emotie verstandelijk bewerkt tot gedicht
Daniël Billiet: Tot op heden heb je nog geen dichtbundel gepubliceerd. Nochtans verschijnen regelmatig gedichten van je in diverse tijdschriften en zijn de recensies daarover lovend. Is de reden drempelvrees, een beredeneerd wachten, geen publikatiekans of...? Kunnen we binnenkort een verzenbundel van jou verwachten?
Frans Deschoemaeker: Het feit dat ik tot op heden nog geen dichtbundel gepubliceerd heb is zeker niet aan drempelvrees te wijten. Ik heb reeds een massa gedichten gepubliceerd in tijdschriften en deze werden doorgaans door de kritiek gunstig beoordeeld. Er is iets anders; de laatste jaren heb ik vele verzen geschreven, materiaal verzameld a.h.w., zonder bewust naar een bundel toe te schrijven. De idee van een bundel bleef altijd op de achtergrond. Ik schreef maar en zag ieder gedicht afzonderlijk. Dan wordt het achteraf natuurlijk moeilijk een lijn of een eenheid in al die gewrochten te vinden.
Daarbij sta ik wel wat huiverig tegenover lukraak publiceren. Ik ben moeilijk tevreden met wat ik geschreven heb. Ik heb de neiging aan mijn gedichten te peuteren, lang nadat ze in hun geheel op papier staan. En een bundel publiceren betekent je poëzie definitief vastleggen, bevriezen. Dat is geen bezwaar als die poëzie werkelijk goed is, maar ik schrijf soms drie versies van een gedicht vooraleer ik daarvan overtuigd ben. Ik meen dat iedereen die teksten publiceert de perfectie zou moeten nastreven. Er verschijnt zoveel rommel de dag van vandaag...
Binnenkort kun je echter wel iets van mij verwachten. Ik heb na heel wat gezwoeg twee bundels samengesteld die ik een uitgever wil aanbieden. Bij de derde bundel, waaraan ik momenteel werk, heb ik het over een andere boeg gegooid. Ik ben vertrokken van een idee, de titel van de bundel, en nu schrijf ik gedichten
| |
| |
in functie van de gedachtengang die ik in deze bundel wil ontwikkelen.
Je bent reeds een aantal malen gelauwerd. (Som je de onderscheidingen even op). Welke betekenis hecht je aan deze prijzen? Wat is het belang ervan voor een jong talent?
In 1974: tweede prijs in de poëziewedstrijd van het ts. Nieuwe Stemmen voor ‘Een vreemde in het dorp’. In 1975: eerste prijs in de poeziewedstrijd ingericht door het Davidsfonds Dendermonde, in samenwerking met het ts. Hagelslag voor de cyclus ‘Kortrijk’. In 1976: eerste prijs in de tweejaarlijkse poëzieprijs voor de jeugd, ingericht door de Rederijkerskamer ‘Wij overleven moeizaam’ en de tweede prijs in de door de Stichting Boulevard uitgeschreven Prijs voor het Kort Verhaal, met het prozawerk ‘Dossier Zwammenseizoen’.
Het is natuurlijk dwaas dergelijke wedstrijden te zien als een vergelijkend examen of zoiets. De uitslag van een literaire prijsvraag wordt door vele factoren bepaald: de samenstelling van de jury, de door de deelnemende auteur gemaakte, subjectieve keuze (en een auteur blijkt vaak het minst geschikt om een goede keuze uit zijn materiaal te maken), het aantal deelnemers enz. Met het behalen van een literaire onderscheiding is een flinke dosis geluk gemoeid. Uitslagen van literaire wedstrijden zijn derhalve volledig irrelevant. Men kan geen besluiten nemen voor wat betreft het in kaart brengen van het literaire wereldje, men kan geen auteurs met elkaar gaan vergelijken, enkel de ingestuurde werken op zichzelf. Het gebeurt immers niet zelden dat een gerenommeerd auteur het in een literaire wedstrijd moet afleggen tegen iemand uit de laagvlakte, omdat deze laatste toevallig, en met veel geluk, het juiste werk voor inzending gekozen had. Pas op, dit laatste is maar goed ook; het hoofddoel van een literaire wedstrijd moet altijd blijven: kwaliteit ontdekken.
Nochtans kan het behalen van een literaire onderscheiding een zeker belang hebben. Het kan de weg openen naar erkenning, het vormt een zekere referen- | |
| |
tie. Een referentie die, spijtig genoeg, maar al te vaak broodnodig is om door een uitgever aanvaard te worden. Ons literaire wereldje is nu eenmaal een volmaakte afspiegeling van onze maatschappij, waarin men ook diploma's en bikkelharde referenties eist.
Al jouw gedichten ademen een zachte, gevoelige sfeer uit. Is poëzie voor jou in eerste instantie een verwoorden van gevoelsindrukken?
Ik ben het niet eens met jouw bewering dat al mijn gedichten een zachte, gevoelige sfeer uitademen. Maar misschien begrijpen wij elkaar niet goed. Ik meen dat ze de uiting zijn van een grote kwetsbaarheid. Wie schrijft is volgens mij altijd min of meer een gekwetste, iemand die zijn eigen wereld meer bewoonbaar wil maken. De grondslag van elk kreatief literair werk is emotie, keiharde emotie die verstandelijk bewerkt wordt tot een gedicht, een roman... poëzie is de neerslag van een intelligent bewerkte emotie. Het hoeft niet gezegd dat de stijl heel belangrijk is. Doorheen de eeuwen is in de letterkunde alles al wel eens gezegd en herhaald geworden, zodat de manier waarop het gezegd wordt ongemeen belangrijk wordt. Stijl verheft een gedicht boven de doodgewone zegging en maakt er poëzie van, doet de idee sterker overkomen, maakt ze pregnanter. Grote poëzie is volgens mij deze waarin een harmonie tot stand komt tussen de stijl en het uitgedrukte levensgevoel, beter gezegd, wanneer de stijl in overeenstemming te brengen is met het uitgedrukte levensgevoel. Dit gebeurt o.a. in de beste gedichten van de experimentelen, ook in het huidige dekadentisme.
Poëzie schrijven is meer dan een verwoorden van gevoelsindrukken.
Wij leven allen op het niveau van onze menselijke beperking, wij constateren de tekorten van onze omgeving, medemensen, onszelf, en we koesteren een ideaalbeeld van ‘hoe het zou moeten zijn’. De één concreet, de ander vaag, utopisch. Een hoger (onbereikbaar?) niveau. Daartussen ligt een niemandsland dat ik al schrijvend voor een deel tracht in te palmen: zoekend naar de zin van ons menszijn, inzichten for- | |
| |
muleren, indrukken uitschrijven, streven naar een bewuster, vollediger menszijn.
De niet te vermijden vraag. Acht jij jezelf ook thuis in de (nieuw)romantische hoek? Waarom (niet)?
Ik kan alleen maar zeggen dat ik, zoals ongeveer iedereen die schrijft, (vaak onbewust) beïnvloed wordt door de tijdsgeest, door de lectuur van verscheidene poeziestrekkingen en dat ik geen noemenswaardige inspanning wil doen om een etiket op mijn poëzie te plaatsen. Wat voor nut heeft het allemaal? Lees mijn gedichten en tracht er ook nog iets anders uit te halen dan alleen maar literatuurwetenschappelijke beschouwingen.
Na het neo-realisme is er een soort nieuwromantiek opgedaagd. Voel jij ook die behoefte om je af te zetten tegen de neo-realistische stroming?
Het neo-realisme heeft bij zijn beste dichters in hun beste momenten schitterende gedichten opgeleverd. Het betekende een verfrissende wind door de augiasstal van de Nederlandse letteren, maar waar het alleen maar gaat om een doorgedreven beschrijving van de zgn. objectieve werkelijkheid, zonder dat het gedicht gedragen wordt door een poëtische ondertoon, is dit genre steriel. Het neo-realisme heeft aanleiding gegeven tot heel wat nutteloos geschrijf. Het leek zo gemakkelijk: dichten over een elastiekje, een sleutelgat of merels op het gazon. Iedereen wou opeens lekker aan poëzie gaan doen. Vandaar een onvoorstelbare rotzooi. Een neerhalen van het begrip ‘poëzie’. Monumenten van oppervlakkigheid.
Om het toch maar even te hebben over de nieuwromantiek van daarstraks; het betekent een normale reaktie, net zoals het neo-realisme er een was, maar we zitten weer een beetje in dezelfde situatie; lees er de jongerentijdschriften maar op na. De hele Vlaamse jeugd gaat nu lekker sentimentaliteiten kultiveren. Voor mij ligt een tijdschrift dat met bazuingeschal ‘de onderstroom van nieuwe romantiek’ aankondigt. Er staan een paar goeie gedichten in, o.a. van Ludo Abicht en Miriam van Hee. Voor de rest: veel opge- | |
| |
schroefd verdriet, veel clichés, weinig inspiratie. Nieuwe romantiek? Ik vind er in deze gedichten alleen een (dan nog inautentieke) Weltschmerz van terug. Ik voel inderdaad de behoefte om me af te zetten tegen het té beperkende neo-realisme. Maar er is een andere tegenstroom in de Zuidnederlandse poëzie die zich scherper en scherper aftekent. Ik bedoel het werk van dichters als D. Christiaens, W. Adams, M. Bartosik, Jotie 'T Hooft e.a. Dichters die hun poëzie bouwen op traditionele poëtische verworvenheden, klankassociaties, stijlfiguren, een overwogen verwoording en die in extreme gevallen komen tot een sterk gemaniëreerd decadentisme, zoals bvb. Conrad, Jespers. Dit lijkt me een enorm boeiende richting die reeds prachtige poëzie voortgebracht heeft (om maar iets te zeggen; de bundel ‘Continental Hotel’ van P. Conrad pp bvb.). Een richting die mijn recente poëzie in sterke mate beïnvloedt.
De experimentelen en de neo-experimentelen bezondigen zich nogal eens aan cryptisch, hermetisch geschrijf. Hoe sta je daartegenover?
De experimentele poëzie is uiterst zinvol gegroeid en had haar wortels in het tijdsklimaat van de vijftiger jaren. Het is een heel belangrijke periode geweest voor de Noord- en Zuidnederlandse poëzie. Ik hou enorm veel van dichters als Lucebert, Claus, Kouwenaar. Jij zegt dat experimentelen zich nogal eens bezondigen aan hermetisch geschrijf, net alsof het hermetisme een vrijblijvend spel zou zijn, een leuke gril van de dichter om de lezer alle houvast te ontnemen. Integendeel. Het hermetisme maakt fundamenteel deel uit van de levensbeschouwing van de vijftigers en van hun manier van werken. Ik laat het gewildcryptische woordgeleuter van derderangsfiguren en inautentieke epigonen buiten beschouwing, maar in waarachtige hermetische poëzie vallen vorm en inhoud samen, zodat het gedicht een autonoom bestaan gaat leiden. Het geeft de lezer geen boodschap mee, het wil niet overdragen, het wil alleen maar ‘zijn’. F.C. Terborgh schreef het ooit eens zo: ‘Hermetische kunst is gecondenseerde ervaring; ervaring zo veelomvattend dat
| |
| |
de dichter haar niet kan demonstreren, maar slechts oproepen in beelden, die voor hem de essentie van zijn gevoelens weergeven. Hermetische kunst ligt in het randgebied van het onuitsprekelijke. intuïtief weet de lezer met een waarheid te doen te hebben, met een noodzakelijkheid, en het kunstwerk geeft hem het verheffende gevoel, de zekerheid dat het gesuggereerde in de diepste grond ook met zijn eigen ervaring, zijn eigen wezen overeenkomt. Het hermetisme grenst aan alle mystieke ervaring. Ook deze kan niet in leerstellingen en onderwijs aan discipelen worden doorgegeven; zij kan slechts in handelingen en beelden, in constant en nauw verkeer worden opgeroepen voor hem, die in zijn diepste wezen voor haar openstaat en voor haar toegankelijk is door herinnering en herkenning; want overreding heeft hier geen macht’.
Hoe zwaar til je aan literaire tijdschriften? En aan publicaties zoals het YANG-nummer 73? Welk belang hecht je aan dit subjectieve overzicht?
Literaire tijdschriften zijn niet zo belangrijk. Ze worden gelezen, dat wel, maar ze zijn gedoemd om vlug te verdwijnen, opgetast te worden in archieven, boekenkasten, zolders, waar niemand ze nog eens openslaat. Nee, een dichter mag zich niet concentreren op een literair tijdschrift. Ik zie de taak van zo'n tijdschrift louter informatief: beschouwende teksten, recensies, nieuwtjes uit de literaire wereld (zonder daarom in roddel- en schandaalrubrieken te vervallen). Kreatief werk is m.i. in een literair tijdschrift niet op zijn plaats. Eén uitzondering: een literair tijdschrift kan wel een interessante functie hebben als springplank voor een aaneengesloten groep kunstenaars, als orgaan om hun ideeën en werk kenbaar te maken, zoals bvb. Tijd en Mens (1949-1953) er voor de vijftigers een was. Een springplank dus om de aangesloten kunstenaars de kans te bieden zo vlug mogelijk zelfstandig te gaan werken. Een tijdschrift dat op die manier slechts enkele jaren bestaat kan dus heel functioneel zijn. Maar wat zien we vandaag? de meeste tijdschriften ijveren ernaar zolang mogelijk te
| |
| |
blijven bestaan, ondanks alles het hoofd boven water te houden. Het voortbestaan van het tijdschrift is een doel op zichzelf geworden, niet het werk van de oprichters, niet de idee. Vandaar een massa verstarde, onbezielde, stuurloze tijdschriften. Vandaar kliekjesvorming rond een vlag die geen lading dekt.
Het overzicht dat YANG in dit themanummer biedt is natuurlijk subjectief. Alweer geen betrouwbaar overzicht van wat er momenteel onder de jongeren gebeurt. Maar dat hoeft ook niet, het is trouwens onmogelijk. Wel worden enkele dichters, die in verscheidene richtingen werken, even in de schijnwerper gezet. Hopelijk vormt dit, samen met de bijdrage van Hugo Brems, interessante informatie.
Elke dichter evolueert. Hoe voel jij jezelf evolueren? Welke richting ga je momenteel op met jouw dichtwerk?
Wel, het is natuurlijk rot om zomaar als 22-jarige over je evolutie te zitten praten. Ik ben ook nietvoortdurend bezig met de analyse van mijn werk. Maar als je aandringt, in Vlaanderen nr. 152 heeft iemand anders het in mijn plaats gedaan:
‘... Via speelse nieuw-realistische gedichten die hij zelf bestempelt als “Slippertjes op een Snipperdag” evolueert die poëzie van F.D. naar een meer klankassociatief en beeldrijk vers met een taalbewuste, bestudeerde verwoording. Vormbeheerste, soms hermetische, steeds lyrische gedichten, gedragen door traditionele stilistische verworvenheden, als krachtige reactie tegen het nieuw-realisme, dat door hem als te beperkend ervaren wordt...’
|
|