het uiterste door te gaan in vele richtingen mag niet worden weggeworpen. Voor mij waren het meest bepaiend de samenballing van idealen als vitalisme, natural isme, barokke patos, klassieke romantiek. Kortom een (intellektuele) renaissance van vele menselijke gevoelens en hoedanigheden die losgekoppeld van elke theorie plots het bestaan schijnen uit te maken.
poëzie opnieuw als ‘De meest sublieme dominantie van de gedachte, een waterdichte worstelgreep op de emotie’ volgens Marc Bruynseraede. Dit veronderstelt een echte techniek van het dichten met gevoel voor klank, ritme, karakter van de woorden, architektuur van vers en gedicht. Ik zeg niet dat er regels zijn om een gedicht te maken, maar wie vrij wil zijn moet zichzelf de strengste discipline opleggen.
Want het zogenaamde romantisch dichten is een gedoseerd genoegen, geen sentiment in een zondags pakje.
Zulke poëzie is een veredeling, sublimering.
Funktie en geheim schuilen in schoonheid, poëtische transformatie en het dualisme tussen idealen en de bereikte versregels, die de betrachtingen van de dichter in al hun onvolkomenheid weerkaatsen. Het dualisme van G. Reve, het verlangen, op weg zijn en moeten afwerken van een mystieke boodschap. Daar tegenover de dood, de liefde, de afwezigheid van menselijke afmetingen, het kunstmatig en mislukkend creëren van een heilig land van zinnen.
Vakmanschap en eerlijkheid spelen dus een zinvolle rol.
In deze kontekst begon ik sonnetten te schrijven, niet om per se op rijmende verzen een bepaalde vorm te bereiken. Wel sonnetten omdat zij de beste uitdrukking garandeerden van een doorleefd klassieke voorstelling. De nodige vrijheid ervaarde ik niet als tegenpool van een opgelegd geheel van regels, maar uit die wisselwerking bekwam ik een geraffineerder instrument, een precieser werktuig om de materie taal te vatten. Tegelijk geeft het sonnet mij meer vrijheid, paradoksaal misschien, om aandacht te besteden aan klank, ritme en gevoelsassociatie. Om te beginnen en dit voor de eerste regel van een sonnet op papier