De dood, de enige maatstaf
Luuk Gruwez: Je eerste bundel handelde ondermeer uitvoerig over de relatie tussen jezelf en het landschap, de buitenwereld die je omringt. Enige toelichting daarbij?
Jotie T'Hooft: Eerlijk gezegd, geloof ik niet erg in ‘toelichting’ bij poëzie: deze dient voor zichzelf te spreken. Ik kan deze vraag alleen beamen: het landschap van de Vlaanders heeft me reeds van kindsbeen af fel beïnvloed en is inderdaad vaak metafoor voor de buitenwereld, zoals het gedicht mijn vorm van communicatie is, een zeer omslachtige vorm overigens.
In diezelfde bundel - heb ik de indruk - wordtde dood met een flinke dosis ambiguiteit ervaren. Is dat zo? Welke houding neem je aan tegenover de dood?
De ambiguiteit tegenover de dood wordt veroorzaakt omdat ik me zo intens met hem bezighoud:: relativeren is een vorm van afstand scheppen. Voor mij is de dood de enige maatstaf voor de dingen: enkel wat de dood trotseert is waardevol; de rest is tijdvulling en verblinding. Anderzijds is de dood voor mij een verlosser, een zekerheid in mijn leven, wellicht de enige. Ook staat de dood symbolisch voor de transformatie, het wegsterven van het oude en lagere, enkel en alleen om het nieuwe en hogere een plaats te geven.
Welke is je poëtische achtergrond en hoe kun je jezelf situeren binnen de jongste evolutie in de poëzie? Hoe sta je tegenover de poëzie van generatiegenoten?
Als je met ‘poëtische achtergrond’ bedoelt welke schrijvers me beïnvloed hebben, moet ik in volgorde van belang antwoorden: Hugo Claus, Allen Ginsberg, Willem Elsschot, Walt Whitman, Marcel van Maele, Frangois Villon en Walter Haesaert, deze laatste meer