Wellicht zijn het zijn directheid, zijn openheid en zijn - soms kwetsbare - zuiverheid, die mij aangetrokken hebben. Maar ook zijn vermogen tot relativeren, zijn ‘buigzaamheid van het verdriet’.
Om gelijkaardige redenen was het werk van Maurice Gilliams voor mij een openbaring - de soms ziekelijke drang tot perfectie, zijn aristocratie, het statisch karakter van zijn beeldspraak.
Bij Leopold vond ik de waarde van de eenvoud, de ‘rijkdom van het onvoltooide’, de natuur. De natuur, die zichzelf is; de natuur, die belangeloos is; de natuur, die vergankelijk is.
Ik zou niet eerlijk zijn als ik zou verzwijgen dat talloze verzen van Adriaan Roland-Holst, Truus Gerhardt, Karel Van de Woestijne, Marsman (als hij aan Holland denkt...), en ook C. Van Geel mij hebben aangesproken.
Ik moet echter bekennen dat het proza mij in verhouding vaker heeft aangezet tot schrijven dan poëzie. Ook muziek werkt zeer inspirerend op me.
Als prozaschrijvers heb ik de meeste bewondering voor Tsjechov - ik geloof wel dat ik hem eerst mag vernoemen, want hij neemt toch wel een bijzondere plaats in voor me - Kafka en ook Pavese. Bijzondere boeken zijn voor mij ook Carlo Levi's ‘Christus ging Eboli voorbij’ en Gide's ‘La porte etroite’. Proust is ook wel een vaste waarde geworden. In de Nederlanden gaat mijn voorkeur naar Van Oudshoorn, de latere werken van Koolhaas en naar Nescio en Couperus.
Waarom tot op heden geen bundel uitgegeven?
Eigenlijk heb ik dat tot nog toe nooit zo belangrijk gevonden. Er wordt immers zoveel uitgegeven. Iedereen kan uitgeven, als hij zelf maar betaalt. Iets heeft me er altijd van weerhouden om zelf naar een uitgever te gaan met het voorstel mijn gedichten te laten verschijnen.
Voor mezelf heb ik wel drie bundels samengesteld, maar wanneer ik nu werkelijk een uitnodiging tot publicatie zou krijgen, zou ik daaruit wellicht nog veel gedichten elimineren.