| |
| |
| |
Emilie en Felix

Zij waren al tien jaar getrouwd voor zij er zich bij neerlegde dat er nooit kinderen zouden komen. Omdat zij al vierendertig was toen zij trouwde had zij zich in het begin niet veel illusies gemaakt. Integendeel. Ze had besloten dat een te oude moeder niet goed was voor kinderen. In weerwil van die nuchtere overweging kwam de zin naar een kind echter periodisch in haar op.
In volle oorlog, in 1916, zes jaar na haar huwelijk, raadpleegde zij een gynekoloog. Die bevond haar gezondheid volkomen evenwichtig en oordeelde dat zij gerust nog een of twee kinderen kon hebben. - Veertig, hm. Uw leeftijd is heus geen bezwaar. Doe het maar.
Ze bedacht: ‘Dus is het Felix’, en voor de eerste keer bekeek ze hem anders. Toen hij die avond thuiskwam hield zij hem in het oog: zijn tragere bewegingen, de schaduw van een glimlach die altijd zijn lippen stijfhield, zijn plotse ingetrokkenheid een paar uur eer zij naar bed gingen, zijn pogingen om een konversatie op gang te zetten waarbij hij begon met iets dat ver verwijderd was van hetgeen hij wou bespreken, de overgave waarmee hij haar hielp tafeldekken, afruimen, afwassen - zij had nooit een man ontmoet die dat deed. En zijn dromen... Hij verwachtte dat zij een tijdschrift of een boek zou nemen en ging in zijn zetel zitten. Emilie had echter geen zin om over de oorlog te praten. Een Duitse officier had haar aangesproken en zij had hem zo beleefd afgescheept dat hij met stralende ogen was blijven staan en dat hij haar dan een heel eind gevolgd was. Zij had het gezien. Waarschijnlijk wist hu nu waar zij woonde. Twee maal had ze gedaan alsof er iets achteraan aan haar hoed
| |
| |
haperde, om hem haar trouwring te tonen.
- Ik heb een nare droom gehad, begon ze. Ik haat die kerels in feldgrau. Sylvie van Noppes heeft haar man in twee jaar niet meer gezien. Misschien is het toch beter dat we geen zoon hebben.
Felix keekverbaasd op.
- Zelfs met een zoon in huis zou er niets aan de hand zijn, zei hij. We zijn over enkele weken pas zes jaar getrouwd.
- Toch haat ik ze, hield ze aan. Ze zijn verwaten en wreed.
Hij antwoordde niet meer en keek in zichzelf. Hij had abstraktie gemaakt van de Duitsers. Instinktief had hij een afkeer van alles wat een uniform droeg. Alleen daarom al was hij blij dat hij niet meer bij de bodes was, want die hadden juist na zijn benoeming tot kommies een soort uniform gekregen. En ze droegen nog wel een halsketting.
- Zit hij erover te piekeren dat hij geen soldaat is geworden? vroeg ze zich af. En ze zei:
- Ik liep in een tuin. Ik had juist met een Duitser gesproken, een dikke kerel die mij een glas bier wou aanbieden. Hij verspreidde een muffe geur. En ik besloot alleen nog naar bloemen te kijken. In een park stonden leeuwenmuiltjes dicht op elkaar geperst in een orgie van kleuren. Er waren kleine en grote bloemen bij. Een grote beviel mij zo dat ik het muiltje openkneep. Er kwam een oog uit, een blauw oog. Het staarde verschrikkelijk. Ik schrok alsof er vlakbij een bom ontploft was en Met de bloem los, maar ik was gebiologeerd en kneep ze weer open. Het oog kwam naar omhoog, er zat een kop aan vast van een vreemd dier dat thuishoorde in het Wonderland van Alice, gevolgd door een lange lange hals die kronkelde als een slang en dat ging gepaard met sisgeluiden...
Felix knikte. Hij zag niet in hoe hij met iets anders op haar verhaal kon reageren. Zelf herinnerde hij zich nooit een nachtdroom. Hij beheerste zijn dromen omdat hij ze maakte op momenten waarover hij besliste. Enfin, dat was meestal het geval. En hoe rustiger zijn leven was, hoe levendiger die dromen waren.
- Felix?
| |
| |
- Eh... ja?
- Je bent afwezig.
- Vind je?
- Ja.
- Ik ben zoals altijd.
- Je bent vaak afwezig.
- Ik ben niet afwezig. ik ben hier, bij jou en ik heb het goed, ik vind het prettig, ik zou niets anders willen, en daarom, welja, droom ik soms eens weg. Het is hier goed.
En hij keek rond.
- Zou je een zoon willen?
- Een zoon? Mm... Een zoon. Wat zou dat?
- Een zoon is een kind. Van ons. Een kind van ons. Van ons beiden.
- Natuurlijk. Hoe denk je daaraan?
- Omdat er geen komt. We zijn zes jaar getrouwd, zie je. En dat is zo. Er komt maar geen kind. Denk je dat ik te oud ben?
- Onzin, Emilie.
Hij ging bij het raam staan, zijn geliefkoosde plaats, vooral als hij wat verlegen was. Het rolluik was nog niet neergelaten en wanneer hij de hals rekte zag hij juist het warme schijnsel van de ellegoedwinkel schuin aan de overkant op de straatstenen glanzen. Een hoge fietser reed voorbij, zijn karbiedlamp stond los want ze schommelde hevig.
Ze kwam bij hem.
- Ik wil een kind, zei ze. Ik ben bij een dokter geweest en die heeft gezegd dat het best kan. Dus maken we het.
- Dat proberen we toch al lang, antwoordde hij, het gelaat steeds naar de straat gekeerd.
- We gaan het nu niet proberen, maar we gaan het doén. Uit al onze krachten.
Haar ogen schitterenden en van achter zijn rug maakte ze zijn gulp open. Heel zacht omsloot haar hand zijn roede en ze voelde hoe die dadelijk reageerde.
- Zie je dat je hetzelfde verlangen hebt als ik?
- De straat, Emilie! Als er nu iemand voorbijkomt en binnenkijkt!
Hij ging een stap opzij en zij lachte zo luid dat hij
| |
| |
ervan opwipte. In twee korte gebaren liet hij het rolluik zakken. Toen knoopte hij de gulp weer dicht.
- Houdt je petrus zijn kop recht?
- Emilie toch!
- Wil je er dadelijk mee beginnen? Ik wou vanavond de liefde bedrijven tot er ons geen adem meer overblijft. Ik wil nieuwe dingen doen, ik ga je gek maken, Felix.
Zijn gelaat was rood aangelopen en hij ging weer naar zijn zetel, kennelijk verbijsterd. O ja, die wonderlijke vrouw sprak zonder schroom over zaken die hij altijd als geheimen had aangevoeld. Misschien deden courtisanes zoals zij, of dure minnaressen die voor een andere wereld bestemd waren, doch niemand had hem er ooit op voorbereid dat zijn eigen vrouw hem zou opzwepen om zich met haar te storten in een meer van wulpsheid zoals dat het hof van Babylon had overspoeld. Zijn benen waren zwaar, er kroop iets omhoog in zijn liesstreek, hij was onthutst, overweldigd, zijn adem ging vlugger. In hem rees de spanning op die uitputting voorafgaat.
| |

Behalve door hem was dit eiland nog nooit door iemand gevonden. Nu was hij er, deze maal alleen, na een dagenlange storm aangespoeld in een oesterschelp. Hij had het eiland niet op zich zien afkomen omdat hij aan het eind van zijn krachten in die schelp in slaap gevallen was, maar toen hij wakker werd omdat de zon zo hevig stak, lag hij op het strand, even in de schaduw van een rode rots. Zo ver hij kon zien was het van het binnenland gescheiden door dergelijke rotsen. Er waren geen vogels, en het enige geluid was het ruizelen van de nu kalme zee.
Hij was duizelig van de honger. Het enige dat er opzat was te pogen over de rotsen te geraken om te zien of het eiland niet gastvrijer was dan dit hete strand liet vermoeden. Toen hij tegen de avond bovengeraakte
| |
| |
was er op zijn lichaam bijna geen plekje meer waar hij niet gekneusd was en leken zijn handpalmen op verse biefstukken. De zon ging bijna onder toen hij, enkel gedreven door het door schipbreukeUngen welbekende instinkt tot zelfbehoud, recht ging zitten. En hij deed een grote ontdekking. Beneden hem lag een landschap zo paradijselijk als nog nimmer door een schipbreukeling was beschreven. Alles was er: wouden, weiden en een meer, tegen een achtergrond van heuvels die in het licht van de lage zon dartele kleuren hadden. Op zijn rots was er geen wind en kon hij met moeite ademen door de hitte die zij deganse dag had opgezogen en thans uitstraalde. Maar ginder zag hij palmbomen wuiven tegen een hemel die van roze overging in teergroen. Vanwaar hij stond daalden de rotsen in ogenschijnlijk zachte ghoiingen naar de vallei.
Hij was verstijfd. Slechts enkele meter legde hij af en dan kon hij niet meer. In het gezicht van het aards paradijs zou hij sterven.
(.......)
(.......)
| |

- Felix!
Emilie had zich uitgekleed. Ze stond voor hem, nam zijn hand en dwong hem tot rechtstaan. Haar lichaam, een trillende zuil, straalde een indringend fluidum uit. Met een handigheid waartoe hij zelf nooit in staat zou geweest zijn maakte ze zijn kleren los. Ze gleden van hem af alsof ze van papier waren. Ze bleef in zijn ogen staren, hij kreeg een gevoel alsof hij dronken was. Nog nooit was hij zo gestreeld.
- Op het tapijt, zei ze. Niet in bed. Hier, op de grond. Hij herkende haar niet, een baccchante, een sirene, het was Emilie niet meer, zij was de resultante van al de eilandvrouwen en nog veel meer. Hij voelde zijn borst uitzetten, hij was een misdadiger in een bordeel,
| |
| |
een lubrieke smeerlap die ging verkrachten en bijten en slaan, hij boorde zich in haar, schoof in een gloeiende cylinder, hij kromde zich onder het geweld van haar knieen in zijn lenden en gromde laag, hij sprong op in haar, een keer, vier keer, tien keer en haar vuur bleef brandend, hield hem vast, zij duwde, zij gleed, zij zuchtte, zij kirde en zij hijgde en hij hijgde, al heel gauw op hetzelfde ritme, hij bleef hard en sterk, haar handen op hem, handen die gingen en kwamen, hard en zacht, handen die wroetten in al zijn vezels, Emilie's handen waaronder zijn vlees onstuimig danste, zijn horde handen op haar horde borsten, in haar oksels, zijn mond op en in haar mond, hij zoog met zijn mond zoals zij zoog met haar kut van bacchante, van groene vrouw op een hete rots, hij de wilde zeeman die de zwoele hoofdvrouw van de kalief nam en nam en nam, Emilie zij zoog hem op, zij zwolg hem op, zij zwol rondom het stuk van Felix dat in haar kadanseerde, zij zwol rondom de galopperende spijl, kegel van vreugde, hij hield zijn adem op toen zij met een triomfkreet zijn laaiend zaad opzoog, de genieting verbreidde zich onder elke centimeter van haar huid, elk kliertje een wolk van zaligheid, een storm in haar vingertoppen, haar flanken elyzeese velden en vlijmende extase... Hij zakte op haar neer, het was haar alsof zij hem leven had gegeven, het was geluk. Zij was gelukkig, Felix was haar nooit zo nabij geweest, heerlijke Felix, heerlijke minnaar.
- Felix van mij, zei ze. Dat is zo eenvoudig dat het bijna griezelig is, of bijna belachelijk.
Hij staarde in haar ogen. De zijne stonden groot open en toch lag er iets hermetisch in, alsof hij bezig was een ontdekking te doen die hem niet verbaasde en hem tevens intens bezig hield. Hij lag nog in haar doch kromp stil ineen, zij voelde hoe hij uit de lauwe bedding zou glippen.
- Felix, blijf nog, misschien doen we 't weer, Felix. O Felix, je bent groot, ik wist het niet.
Hij sloot haar mond met een trage en vochtige zoen en zij dacht: ‘Nog eens, nog eens’, hetzelfde verlangen van daareven maar in een andere nuance welde op, in een bedachtzaam streven naar een zachter en
| |
| |
meer bewust plezier. De toppen van haar borsten werden harder dan ooit, zij sloeg haar benen krachtig om Felix' lenden en steunde: ‘O Felix, kom’. Felix' mond gleed weg, hij steunde ook, maar van inspanning - hij kon niet, hij kon niet, zij had hem niet genoeg tijd gelaten, dacht hij vaag, en in een ruive beweging verloor hij het kontakt, hij wentelde zich van haar af en bleefop zijn rug en meteen tsjokte de glad- de penis in haar hete handpalm, die handpalm was even gevoelig als de hongerende opening in haar bekken, ze wou Felix, Felix helemaal - Felix, o Felix, kom. Jonge Felix kom.
| |

Jonge Felix had pijn in zijn rug maar hij zei het niet. Jonge Felix was beduusd van zijn Emilie. Jonge Felix stelde zich vragen: wie had haar zo gemaakt? Emilie wist niet dat hij dagenlang ontredderd bleef rondlopen omdat zij zo brutaal tegen zijn oude taboes schopte. Ontredderd en ongerust. Want Felix was geen idioot. Sedert hij getrouwd was had hij heel veel geleerd over het verschil tussen de vrouwelijke en de mannelijke naturen. Zo dacht hij tenminste, en helemaal ongelijk had hij niet, want vroeger wist hij daar niets over. Emilie had hem aan de lektuur gebracht: Daudet en Flaubert en Maupassant en Zola natuurlijk, haar lievelingsschrijver. Allemaal pornografie, dekreteerden zijn leraars zonder omwegen, waarbij ze hun wenkbrauwen dreigend optrokken. Maar in bed en op het tapijt stelde Emilie al de vrouwenfiguren die hij aldus had leren kennen zwaar in de schaduw. In zijn geilste jongelingsdromen was hij een patronageknaap gebleven, vergeleken bij Felix de huidige beoefenaar van seksgymnastiek.
Hij zei niets, bleef ermee rondlopen, zich afvragen, 's morgens en 's avonds tegen bedtijd, hoe lang het zou duren eer zij tot het besluit zou komen dat hij haar niet aankon, dat zij onvoldaan bleef, dat het hem
| |
| |
aan fantasie ontbrak en hij te rustig was, dat hij geen kind kon helpen maken, dat zijn aandeel in dat domein van haar leven best wat kon aangevuld worden door iemand anders, door iemand anders, door iemand anders...
| |

lets meer dan een maand nadien bestond er voor haar geen twijfel meer: zij was zwanger.
(.......)
(.......)
Pliet Van Lishout
Pliet Van Lishout (Gent, 1920) debuteerde tijdens de Tweede Wereldoorlog met de verhalen Op het Asphalt (1941) en De Obsessie (1941), in 1948 gevolgd door De Zaak Dr. Jaminez en in 1951 door Eva en ik.
Tegelijk met bovenstaand fragment uit Emilie en Felix verschijnt bij de Vlaamse Boekerij te Mechelen een nieuwe roman Adam betaalt. Net zoals Eva en ik is Adam betaalt opgebouwd uit een reeks los van elkaar vertelde gebeurtenissen die samen een volledig relaas vormen. Dat van een verzopen huwelijk. Het boek draagt als ondertitel ‘De kroniek van een halfsleetse dwaas’ (in Eva en ik was dat ‘De kroniek van een jonge dwaas’). De meeste van die verhalen zijn zeergrappig, maarze verbergen (samen) een ernstige probleemstelling. Niet alleen existentie en co-existentie worden er in vraag gesteld, maar ook de frustrerende invloed van de huidige maatschappij op de mens wordt er in belicht. Het einde van Adam betaalt vormt een schakel naar Emilie en Felix, een puzzle bestaande uit 69 stukken.
Adam betaalt kan besteld worden door overschrijving van 260 F op rekening 000-1073978-91 van Bert Van Aerschot, Mechelen (Vlaamse Boekerij). De verkoopprijs in de boekhandel zal 290 F bedragen.
|
|