| |
| |
| |
Henri Vandermoere of de overwinning op de materie
1
Een tiental jaren geleden hield Henri Vandermoere zijn eerste tentoonstelling. Onmiddellijk viel het soort natuurtalent op, een vaststelling waaraan het gevaar verbonden is de begrippen natuur en talent een valse verhouding mee te geven. Een karakterieel getormenteerde natuur kwam je tegemoet, ook in de behandeling van een woeste en moeilijk ingetoomde materie, en een talent dat je vanuit emotionele benadering direkt omwille van het soort kreatieve eerlijkheid moest onderkennen omdat het een waarachtig beeld ophing van de wereld van de kunstenaar.
In feite was de tentoonstelling toen al een uit-beelding van de strijd die de kunstenaar met het kunstwerk, met de uitdrukkingsmiddelen onhandig en zoekend aan het leveren was. De verf was dik, nat en overtrokken, de kleur vertoonde slechts hier en daar een blijdere pointe in de spanning tussen zwart en wit, tussen donker en licht.
Maar bij die eerste kennismaking had je toch al kontakt met het essentiele: het oog hoorde al wat de kunstenaar te zeggen had. (Claudel: ‘I'oeil écoute’). Vooral was dat zijn interesse voor en zijn verbondenheid met de dingen die hij nieuw leven gaf, die hij transcendeerde vanuit het zwaar ophalen en schiften van de poetische en estetische elementen er in. Je kon je voorstellen hoe moeilijk het is pikturale schoonheid en dimensie te geven aan een autowrak, aan een wankele tafel, of vanuit een paar versleten schoenen het kontakt met het alledaagse te verleggen naar de emotionele aanwezigheid van de dingen die aan ons zijn voorbijgegaan. Bij Henri Vandermoere werd je direkt gekonfronteerd met de wezenlijke alhoewel niet altijd bewuste opdracht van de kunstenaar: de verbinding waar te maken, het naar
| |
| |
schoonheid ademend levensritme te stimuleren, het soort ziener te zijn die een moeilijk te bewonen wereld uitzuivert en de daaraan overgehouden kleur mededeelt om de andere in staat te stellen kleur te geven aan zijn eigen werkelijkheid.
| |
2
De kunstenaar treedt een uitgekozen gebied binnen dat zowel door de artistieke stroming als door de eigen artistieke visie bepaald wordt. Het kan een bezwaar zijn tegen abstrakte schilders dat zij slechts dit gebied suggereren, maar het biedt dan ook het voordeel dat de toeschouwer of de luisteraar (van vaag uit-gestoten klanken dan) zelf moet optreden in de vorm van medewerking, zich in het kunstwerk moet weten te verlengen en een indirekte terapeutische invloed ondergaat. Een figuratief schilder als Henri Vandermoere dringt zijn eigen wereld op, wat al een sterke artistieke persoonlijkheid vereist. Hij maakt het fenomeen schoonheid toegankelijk en verstaanbaar door de interpenetratie van het eigen kunstenaarschap. Wij kunnen ons in de terapeutische behandeling niet meer vergissen, zij wordt ons opgelegd, maar zij is slechts dienstig bij een zekere ziels-kommunikatie, bij de behandeling aan beide zijden.
dat van u weet, grond van het lied,
dat ik moet transformeren
aan beide zijden van den tijd.’
| |
3
Henri Vandermoere had kunnen ingaan op de stromingen in de plastische kunsten die in zijn jeugd zegevierden, op de non-figuratieve vooral. Maar de discipline die bij de enen door een gebrek aan technische
| |
| |
bagage, vooral aan tekentalent, aangewezen was, was bij hem een aanleiding om te vertrekken vanuit de oerwoede (de ‘orewoet’ van Hadewijck) om zijn in onrust bewogen artistieke nood in de diepte uit te klagen, in de dingen en in de figuren: in zichzelf, uiteraard in zijn kinderwereld, en alles wat rond hem ligt en opnieuw en anders leeft, en waar een schamel licht binnentreedt op de zijnsmoeilijkheden van de kunstenaar aan te raken.
40 × 50 (76)
Hij heeft het figuratieve nooit verloochend. Hij is met geen isme meegegaan. Hij was van in den beginne gekonfronteerd met de problematiek van zijn kunstenaarschap dat materieel en technisch mank ging, en zocht daar verklaring en loutering voor. Vandaar zijn vele zelfportretten, zijn herhaalde ondervragingen, zijn waarheid, een waarheid die hij door zijn expressieve eerlijkheid tot manifest bracht, en die hem aan de rand van de bourgeois-maatschappij hield, in de achterhoede.
| |
| |
| |
4
Sinds de fusie met Gent bestaat de gemeente Drongen niet meer. Later zal van haar gezegd worden dat de Leie er breder en vuiler werd vóór zij in Gent de Schelde zou ontmoeten. In de dorpskom van Drongen werd Henri Vandermoere op een mei 1939 als oudste zoon uit een arbeidersgezin geboren. Als ik hem vraag wanneer hij met schilderen begonnen is, antwoordt hij dat de behoefte aan schilderen steeds bij hem aanwezig is geweest. Van waar kwam die behoefte? Was er niemand onder zijn ascendenten die schilderde? Of schreef? Of op een bugel speelde? Neen, niemand, ik deed het uit ‘pure goesting’. Hij liep lagere school en kreeg er de speciale prijs voor tekenen. Hij had graag tekenschool en later akademie gevolgd. Hij leerde een beroep aan, dat was toen geboden en zeker. In de beroepsschool Carels te Gent, nu Stedelijke Jongensschool geheten, kreeg hij les van Herman Verbaere en van Jaak Vermeulen, een gewezen leerling van Verdegem.
Maar in Drongen leefde toen een zekere Leonard Duward, die een schildersatelier bezat, en die zelf schilderde. De jongen zag er naar op. Hij mocht uren met hem op het atelier doorbrengen. Hij leerde er de olieverf kennen en, langs boeken en reprodukties, enkele grote meesters als Van Gogh, Breitner, Soutine, en de expressionisten. Hij schudt het hoofd als hij er aan denkt dat Duward in de vergeethoek geraakte. Hij kwam nooit verder dan toen, ik begrijp het niet, zegt hij.
Aan deze riethalmen heeft Henri Vandermoere zich op de oever getrokken. Hij was 17 jaar toen hij als arbeider in een firma terechtkwam waar op glas en metaal werd gedrukt, en waar zijn taak er in bestond minitieus de cijfertjes, de lijntjes en de letters vóór te tekenen. Thuis ontlaadde hij zich door verf te stapelen op een doek om andere dingen te kreëren. Hij schilderde wat voor de hand lag, een voddenpop, een waterpomp, donker over grijs naar vuil wit. Hij begon de verbeten strijd met de materie. Niemand stond hem bij in dat zoeken naar water in de
| |
| |
woestijn. Maar met Marsman wist hij dat er water moest zijn.
Hij huwde (in 1961) en ging te Drongen aan de boord van de Leie wonen, aan de andere kant van het Heilig Huizeken. Toen hij in 1964 naar Mariakerke in de Eeklostraat verhuisde, had hij reeds een groot gedeelte van het gevecht geleverd. Hij betrok er een klein
60 × 80 ('74)
| |
| |
50 × 60 ('75)
alleenstaand huis, zonder atelier, midden in het groen en het bruin van bomen en aarde. Hij kreeg echter geen licht op zijn doeken. Maar ik kwam er op dreef, zegt hij.
| |
5
Merkwaardig traden uit dit rijpingsproces niet de oertonen op, maar de tastbare aanwezigheid was er van de tinten en schakeringen, vooral van blauw tot violet, waarbij het wit aan intensieve kracht won. Ook de andere kleurvariëteiten manifesteerden zich schuchter, het bruin der aarde, het rood dat nooit echt rood werd, de groene toetsen. Inhoudelijk bleef hij in zijn wereld wonen, en wat zich buiten en aan zijn venster afspeelde raakte hij intiem met de barse vingers van verzet en tegenstand aan.
Het levenloze opnieuw tot leven brengen, tot stil leven, tot stilleven. Een met witgoed en steigerende
| |
| |
lakens volgehangen waskoord, een buffet, een linnenkast, een naaimachiene, een pop, een fiets: zij kregen geschiedenis. De ikonografie er van is typisch in de schikking, de uitkijkhoeken worden geselekteerd. Zij komen in de kontekst tot meerwaarde. De wereld van de kunstenaar wordt breder en gelukkiger, zijn zelfportretten zijn zachter en deemoediger, hij maakt zich van de grijze achtergronden los.
Zijn volledige inzet voor de beheersing van de olieverfmaterie hield hem van de andere disciplines af, aan grafisch werk in algemene zin dacht hij niet, en de andere kleurtechnieken mochten zijn proces niet komen verzwaren.
De olieverf is zo dik en ruw niet meer, de pâte is vriendelijker, je kan er met de handen over strelen, en enkel nog de kleine rimpelingen voelen. Hij is terug naar Drongen gaan wonen, op de grens met Mariakerke, in een ziek, oud, maar open huis, richt er een atelier in waar hij het licht opvangt uit de plaatsen die hij dikteert. Hij reist naar het Zuiden, het heipt hem niet verder. Hij weet nu dat hij het licht uit de eigen kleur moet halen, dat hij het zelf moet inbouwen, als zijn schilderij straks gestreken zal liggen als een zondagshemd, op zuiver oppervlak, onder een materie die hij meester wordt.
| |
6
Soms kan het zien (en horen) van een schilderij uit de vroegste periode een beeld losmaken dat, door de evolutie heen, steeds terugkeert. Een beeld dat openba-rend is, incisief, dat de identiteit van de kunstenaar, ook psychisch, weergeeft. Bij Henri Vandermoere weten wij dat zijn evolutie gekenmerkt was door de strijd met de materie, en dat zijn onderwerpen enkel in dit gevecht met de techniek anders werden, maar inhoudelijk steeds dezelfde gebleven zijn. Het komt zelden voor dat naast de vorm, ook de inhoud definieerbaar is.
Zijn waarnemingsvermogen is niet veranderd en zijn expressiviteit evenmin. Het karakterieel benaderen
| |
| |
80 × 120 ('76)
van de dingen met het optillende inzicht in het wezen er van, het benaderen van hun ondergrondse schoon-heid en het overbrengen er van, hen hoeden voor de buitensporigheden in de vormgeving, is m.i, het
| |
| |
grondkenmerk van het werk van Henri Vandermoere. De plastische struktuur heeft bindingen met alle kunstvormen, met het poëtische, het muzikale, in niet te onderkennen verhoudingen. Een groot kunstwerk betrekt alle disciplines in een onderbewust samengaan, in een streven om uit te stijgen uit het eigen bestaan, om een leven te leiden dat de overgang naar de kommunauteit op het niveau van het transcendente mogelijk maakt. Een groot kunstwerk is dus in se romantisch, reeds omwille van het fenomeen kunst.
Henri Vandermoere kan je overigens een expressionist of een impressionist noemen, een vitalist, een intimist, een realist, wat al meer, hij blijft in wezen romantisch. En dat was hij van in den beginne. En in den beginne was de romantiek. Je kon hem volgen over een ganse reeks tentoonstellingen, van Gent tot Brussel, met daartussen een retrospektieve in Deinze: hij bleef trouw aan zijn artistieke ingesteldheid, zijn werk bleef de impulsen tonen die hem via een eigen koloriet, een uit ruwheid en weerbarstigheid gewonnen artistieke zuiverheid, een eigenwereld kleurde en toonde. Temperamentvol en bijna zelfvernietigend eerlijk, blijft hij met zijn geestelijke energie existen-tieel aan de boodschap van de kunstenaar gebonden.
Adriaan Magerman.
| |
Prijzen en onderscheidingen
- | Prijs van de perskritiek ‘Vrienden van het Latems Museum voor Mod erne Kunsten’ 1974, |
- | Grote Prijs ‘Vrienden van het Latems Museum voor Schone Kunsten’ 1976. |
| |
Bibliografie
| ‘Henri Vandermoere’ in ‘Honderd Zelfportretten’. Uitg. Arcade, Brussel, 1976. |
- | Bijdragen in dagbladen en tijdschriften. |
|
|