Yang. Jaargang 13
(1977)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 61]
| |
Gesprek met Pierre VlerickZaterdag 12 november 1977. Jan Emiel Daele, Karel Dierickx, Willem Elias, Dirk Liefooghe, Pjeroo Roobjee, Daniël Van Ryssel, Armand Verspeeten en hun respektieve echtgenotes, zijn uitgenodigd ten huize van Pierre Vlerick, Palepelstraat te Afsnee, op een ‘sandwich-, borrel- en gespreksavond’. Het gesprek zal opgenomen worden op band en door de redaktie van YANG uitgewerkt worden tot bijdrage voor dit Pierre Vlerick-nummer. Dirk Liefooghe (DL) en Roobjee (R) zijn oudstudenten van Pierre Vlerick (PV) op de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent; D. Liefooghe is bovendien medewerker aan ‘Proka’. Karel Dierickx (KD), Dirk Liefooghe en Armand Verspeeten (AV) zijn lesgevers aan de Academie, resp. schilderen, film en fotografie. Jan Emiel Daele (JED) en Willem Elias (WE) kennen Pierre Vlerick vooral als schilder. Daniël Van Ryssel (DVR) heeft de gespreksthema's vastgelegd en staat bovendien in voor de samenstelling van dit nummer.
Dirk Liefooghe en Daniel Van Ryssel arriveren het eerst en worden in de bijna feestelijk ingerichte living hartelijk verwelkomd door Pierre en Claire Vlerick (CV), en mevrouw M. Werbrouck-Cools, medewerkster aan ‘Proka’, die tevens voor de klankopname zal instaan. Even later zijn de andere genodigden er ook; Jan Emiel Daele telefoneert dat hij op de terugweg is vanuit Den Haag en iets later zal komen. De borrelglaasjes worden vol geschonken. Stemming en sfeer.
DVR: Als we meteen met de deur in huis mogen vallen, Pierre, waar en wanneer ben je geboren en welk was het milieu thuis. PV: Ik ben geboren op 29 oktober 1923 te Gent, in de Smidsestraat nabij het St.-Pietersstation. Aanvankelijk had mijn vader een werkplaats waar hij bestekken verzilverde voor hotels en restaurants. Later zijn mijn ouders middenstanders geworden.
DVR: En vanuit dit milieu ben je schilder willen worden. PV: Inderdaad, reeds van toen ik een heel kleine jongen was, heb ik altijd veel en graag getekend. En waarom iemand schilder wil worden? Weet een van jullie waarom hij schilder werd? | |
[pagina 62]
| |
R: Omdat ik voor niets anders deugde... (algemeen gelach). PV: Men kan dat niet uitleggen. Als klein manneke kon ik niet goed praten, niet goed schrijven, niet goed zingen, niet goed muziek maken of dansen... wat kon ik dan nog doen. Ik trachtte me in tekeningen te uiten. Achteraf bekeken, lijkt het wel of het gegroeid is uit komplexen i.v.m. een kommunikatie-probleem.
DVR: En die passie voor tekenen heeft je naar de Academie geleid. PV: Neen, niet onmiddellijk. Mijn vader zag natuurlijk ook dat ik veel en graag teken de, maar als middenstander wou hij absoluut dat ik charcutier of iets dergelijks werd. Omdat er toen te Gent geen vakschool bestond voor dat beroep, ben ik op de handelsschool terechtgekomen. In 1940 heb ik dan op een onverwachte manier kennis gemaakt met Verdegem. (Jos Verdegem, Gent 1897-1957. Leraar aan de Gentse Academie van 1932 tot 1944.) Als vluchteling was ik te Limoges in het Centre d'Accueil waar ik het eten hielp bedelen en ik zag er Jos Verdegem, die een eigenaardig en romantisch figuur was, onverstoord zitten tekenen midden de chaos van de vluchtelingen. Hij maakte een geweldige indruk op me en dagenlang heb ik er voor gezorgd dat hij niet in de rij moest staan voor de bedeling van de etensrantsoenen. Terug in Gent heb ik hem opgezocht en ben ik de avondcursussen op de Academie beginnen volgen. Toen ik in 1942 glansrijk mislukte op de handelsschool, heeft de directeur van de instelling, de heer Bekaert, zelf een dichter, mijn ouders opgezocht en ze gevraagd of ik ook de daglessen op de Academie mocht volgen. De laatste twee oorlogsjaren heb ik dan die lessen gevolgd in de schilderklas van Jos Verdegem (3e en 4e jaar), omdat ik, dank zij heel wat voorspraak, de eerste twee jaren bij Hubert Malfait niet moest doen. Gelukkig maar, want aan het post-expressionisme heb ik een enorme hekel.
KD: Aansluitend bij de vraag i.v jn. het schilder worden, denk ik dat iedereen op een bepaald moment in zijn leven figuren ontmoet die vrij determinerend werken. En zoals Pierre vertelt, blijkt wel dat de ontmoeting met Verdegem voor hem van beslissende betekenis is geweest. Dergelijke ontmoetingen spelen voor ieder van ons een zeer grote rol. R: Bovendien, Pierre, hoe stond je in die tijd tegenover Verdegem PV: Op een bepaalde leeftijd is iedereen ergens niet akkoord met de opvattingen van zijn ouders. Mijn ouders waren a.h.w. een voorbeeld van de levensvisie van de middenstanders. En | |
[pagina 63]
| |
dan daagt daar plots voor mij, als jongeman, een grote meneer op, een kunstenaar die op een totaal andere manier leeft, een man die zich in de marge van de maatschappij beweegt. Vanzelfsprekend ging al mijn bewondering dadelijk naar Verdegem uit. Dat is zelfs zo ver gegaan dat ik werkelijk een plagiaat werd van hem: ik bootste zijn manier van spreken en bewegen na; ik kleedde me zoals hij gekleed ging; en dadelijk na de oorlog was mijn eerste gedachte, nu ga ik naar Parijs, in de eerste plaats omdat ik wist dat ook hij naar Parijs was geweest. In nagenoeg alles heb ik hem willen imiteren. Ook als kunstenaar. Want vergeet niet dat Verdegem een grote meneer was, die formidabele tekeningen maakte. Ook in zijn manier van tekenen heb ik hem dus slaafs nagevolgd. En ik ben niet verlegen dat nu te vertellen, want ik weet dat ik er overheen geraakt ben.
R: Ik zou er toch erg beschaamd over zijn... (algemeen gelach) PV: Neenee, Pjeroo, ik ben er absoluut niet beschaamd over.
DVR: In de tweede helft van de jaren veertig komt het tot een eerste groepsvorming van de jonge Gentse schilders in de groep ‘La Relève’. PV: De beheerder van Galerij Vyncke zag dat de late expressionisten afgelost werden door jonge schilders en hij heeft voor hen de naam ‘La Relève’ bedacht. Wie daar zoals deel van uitmaakte? Jan Burssens, Camille D'Havé, Frans Piens, Jan Saverijs, Elza Vervaene, Tito Van der Eecken, Roger Raveel en ikzelf.
R: En Hugo Claus, was die er niet bij. PV: Hugo Claus was er nauw bij betrokken, maar zelf schilderde hij toen nog niet. Hij was onze vriend en heeft ook de eerste artikels over ons geschreven, maar als schilder heeft hij nooit deel willen uitmaken van onze groep. A propos, een van de eerste romans van Hugo Claus De Hondsdagen kan men zowat beschouwen als de historiek van de groep ‘La Reève’.
DVR: In de vijftiger jaren is het heel stil rondom u. Hoe komt dat. PV: Ik heb heel asociaal en zeer eenzaam geleefd tot mijn 38 jaar. Ik werkte samen met Claire hier op mijn atelier te Afsnee en zag absoluut niemand. Ik heb wel een heleboel beroepen uitgeoefend en werkte oa. in de Hallen te Brussel. Al die jaren leefde ik nog helemaal parallel met Verdegem, die, in September 1944, als inciviek aan de deur gezet was op de Gentse Academic Ik ben dan ook van de Academie weggegaan, maar bij hem blijven werken in zijn huis op de Visserij. Mijn techniek om etsen te drukken, heb ik daar, in de kelder van Verdegem, | |
[pagina 64]
| |
helemaal op punt kunnen stellen. Enorm, wat ik van die man allemaal heb geleerd. Maar daarenboven kreeg ik ook helemaal zijn asociale levenshouding mee, en dat viel natuurlijk negatief voor me uit. Na zijn dood besefte ik heel sterk dat ik er me moest van los maken, vooraleer ik volledig mezelf kon worden.
DVR: En dat is dan blijkbaar in 1961 gebeurd. PV: Inderdaad. In dat jaar is Rik Elias, de vader van Willem, die hier bij ons zit, als het ware mijn reddende engel geweest. Hij heeft er toen op aangedrongen en er ook voor gezorgd, door zelf al de dokumenten samen te brengen, dat ik postuleerde voor de betrekking van leraar in de etsklas van de Gentse Academie... en ik heb die betrekking gekregen. In 1961 begon dus nrijn avontuur met de studenten van de Academie, al voeg ik er dadelijk aan toe dat zij meer mijn leermeesters zijn geweest, dan ik de hunne. In diezelfde periode heb ik ook gebroken met praktisch heel mijn pikturaal verleden door een nagenoeg volledig wit schilderij te maken, en bovendien ben ik toen ook mijn eerste werken beginnen verkopen... Maar ik geloof niet dat dat er een verband bestaat tussen mijn leraarschap en mijn evolutie als plastisch kunstenaar.
DVR: De volgende belangrijke datum in fe biografie is 1968, wanneer je directeur werd van de Gentse Academie. Is dat ook oder impuls van anderen gebeurd? PV: Met die benoeming gaat een drama gepaard. Het kontakt met de studenten van de Academie was voor me een ware openbaring. Bijna een euforie. Zoiets kan echter niet langer dan enkele jaren duren. Bovendien had ik in 1963 een reis gemaakt van enkele maanden naar de States en in 1968 naar Brazilië. Toen ik in 68 terugkeerde, had ik duidelijk het gevoel dat het kontakt met de nieuwe generatie studenten verbroken was en dat er iets gedaan moest worden. Het zou voor mij tamelijk eenvoudig geweest zijn om naar Brazilië terug te keren, waar ik als Vlaming en met mijn technische kennis een bom geld kon verdienen, omdat de Brazailianen zelf liever het ‘far niente’ pratikeren. Anderzijds was de betrekking van directeur aan de Academie open verklaard. In ieder geval wou ik geen leraar meer zijn, omdat ik zag en voelde dat het voorbije avontuur zich niet meer kon herhalen. Ik heb dan maar deelgenomen aan het examen voor het vacante ambt van directeur... en heb het gehaald. Toen is men mij van verschillende zijden gaan kontesteren en is er bovendien nog enig politiek geknoei achter de schermen aan te pas gekomen, wat me echter allemaal alleen nog maar meer heeft uitgedaagd om toch te aanvaarden en mijn ideeen door te zetten. In die geladen atmosfeer ben ik dus directeur geworden. | |
[pagina 65]
| |
![]() ![]() | |
[pagina 66]
| |
![]() ![]() | |
[pagina 67]
| |
![]() ![]() | |
[pagina 68]
| |
![]() ![]() | |
[pagina 69]
| |
DVR: Vind je het nu, tien jaar later, gelukkig dat je voor het directeurschap gekozen hebt i.p.v. Brazilië? PV: In Brazilie zou ik ongetwijfeld een zwaar alcoholicus geworden zijn, dat brengt het klimaat voor de Europeanen onvermijdelijk met zich mee. (Verwondering op alle gezichten.) Neenee, die uitspraak hoeft echt niet geschrapt te worden.
DVR: In 1963 en 1968 heb je, zoals je daamet zelf vertelde, gastkolleges gegeven in Amerika. Wat is de invloed geweest van die verblijven in de Nieuwe Wereld op je werk, je persoonlijkheid en je mentaliteit? PV: De basis van PROKA werd zeker gelegd tijdens mijn verblijf in de USA. Daar gaf ik enkele uren per week les in Boston en leefde heel zuinig om ieder weekend het viiegtuig te kunnen nemen naar New York. Ik kwam er in kontakt met de voor mij totaal nieuwe wereld van de underground en de marginale subculturen. Ik begreep dadelijk dat, wat daar gebeurde, op zekere dag naar de officiele oppervlakte zou stijgen, maar voelde toen nog niet de behoefte om er zelf iets daadwerkelijks aan te doen. Pas in Brazilie is die behoefte heel sterk gegroeid, zodat ik na mijn terugkeer onmiddellijk al het mogelijke gedaan heb om zo snel mogelijk met PROKA te starten.
DVR: Graag nog één vraagje i.v.m. je biografie. In de jaren '60 was je de koördinator van de Forums en andere tentoonstellingen in de gewezen St.-Pietersabdij. Wat hebben die ervaringen je bijgebracht? PV: Ik heb daar met heel wat mensen samengewerkt, o.a. met Dirk Liefhooghe, Jan Burssens en verschiilende anderen. Ik geloof dat we er vooral geleerd hebben om vlot een tentoonstelling op te bouwen... een kwestie van techniek dus.
R: Toch geloof ik dat het talent om een ‘accrochage’ van plastisch werk, of om het even wat men wil tentoonstellen, op te hangen, een aangeboren talent is. En ik wil hier niet met bloemen gooien, maar voor mij bezitten zowel Pierre als Dirk Liefooghe dat speciale Fingerspitzengefühl.
Hierna volgde een onderbreking, tijdens dewelke sommigen zich even verwijderden, anderen meehielpen om de glazen opnieuw vol te gieten, iedereen herhaaldelijk toetastte bij het rondgaan van de belegde broodjes. Na het beluisteren van een opgenomen fragment van het gesprek, voelden we ons gerustgesteld dat alles duidelijk verstaanbaar op het bandje stond en dat we op dezelfde manier konden verder gaan. | |
[pagina 70]
| |
DVR: Kunnen we het nu even meer precies hebben over de schilder Pierre Vlerick? Pierre, ik begin met de klassieke vraag: Waarom schilder je? PV: Voor mij is schilderen even noodzakelijk als ademhalen. Zoals iemand anders naar het bos trekt om er zuurstof op te doen, schilder ik. Een identieke levensnoodzaak. Verder heb ik met mijn werk geen boodschap, noch wil ik er mij mee bevestigen.
DVR: Toch ben je reeds sedert de veertiger jaren plastisch werkzaam. Hoe zie je zelf je evolutie als kunstenaar? PV: Het is erg moeilijk voor me een dergelijke vraag te beantwoorden... veel liever zou ik nu willen luisteren naar de meningen van de anderen. Het enige wat ik erover kwijt wil is dat schilderen in feite mijn amoureus en sekreet leven is...
R: Oeioeioei. het is allemaal zo sekreet. DVR: Hoe dan ook... PV: Wel, ik heb het artikel van Fons De Vogelaere (blz. 43) over de ontwikkeling van mijn werk gelezen. lk geloof dat hij het goed en juist weergeeft.
DL: Wat mij opvalt is, dat jij en ook Karel Dierickx en Roobjee met de klassieke schilderstechnieken zijn blijven werken, ondanks het feit dat deze middelen tijdens het laatste decennium sterk zijn aangevochten. Hoe verklaar je die vasthoudendheid? PV: Ik vind het heel plezierig dat jij, Dirk, me die vraag stelt. Ik heb je gekend als briljant student, die plotseling weigerde verder te tekenen of te schilderen. Je hebt me toen een duidelijke uitleg gegeven, die me op dat moment zeer troubleerde, zozeer zelfs dat ik het schilderen nog slechts als een beperkt deel van mijn leven ben gaan zien. Waarmee ik alleen wil zeggen dat ik, ondanks alles, het schilderen niet heb kunnen laten en in de toekomst ook niet zal kunnen laten. Net als jij heb ook ik me heel wat vragen gesteld, met het gevolg dat ik me met mijn schilderwerk in mijn atelier teruggetrokken heb en veel minder aan de buitenwereld heb laten zien. Maar in tegenstelling tot jou zat ik met een verleden waar ik niet van los kon.
KD: Mag ik hier even bij aansluiten. Ik geloof dat het totaal verkeerd is te geloven dat er op dit moment slechts bepaalde richtingen aan bod zouden komen. Net alsof enkel land art, body art, conceptual art e.a. zouden bestaan. Integendeel, over heel de wereld wordt intens nagedacht en gewerkt in verschillende richtingen, en een van deze richtingen is de ‘klas- | |
[pagina 71]
| |
sieke’ schilderkunt, waarvan de historische kontinuïteit nooit onderbroken werd door enige andere richting. De media leggen vandaag veel te veel de nadruk op de nietklassieke richtingen in de schilderkunst, wat de foutieve indruk doet ontstaan dat de andere afgedaan hebben.
R: Wat mij betreft, vind ik het jammer dat Pierre zijn energie verdeelt over de schilderkunst, PROKA en zijn directeurschap. Voor mij is de schilder veruit het belangrijkst.
WE: Ik geloof dat deze opsplitsing in verschillende activiteiten verband houdt met de problematiek van de psychologie van de kreativiteit. Door zijn activiteiten over drie terreinen te verdelen, tracht de schilder Pierre Vlerick zichzelf te beveiligen. Doordat schilderen voor hem geen beroepsactiviteit uitmaakt, kan hij schilderen in dezelfde zorgeloosheid die ook een zondagschilder stimuleert. Zijn schilderkunst blijft authentiek doordat hij elke dwang, behalve de innerlijke, buiten de intimiteit van zijn schilderkunst weert.
CV: Inderdaad, probeer maar eens te leven met een konstante angst. Ik zeg het liever in het Frans: Voudraistu vivre avec une angoisse continuelle? Estce supportable? Il a choisi sa façon de diviser les angoisses.
PV: Disons que j'ai trois angoisses...
CV: Oui, qui se rapportent sur trois plans différents et qui permettent de respirer, sinon c'est le tunnel continuel. Il a choisi la facilité, si tu veux. Tu vois? C'est plus facile d'en faire un tiers de sa vie et en plus il s'y complait.
DVR: Jammer genoeg is Jan Daele er nog steeds niet om aan dit thema van het gesprek deel te nemenGa naar voetnoot(1), maar graag zou ik nu toch overschakelen naar de leraar Pierre Vlerick. Hiervoor richt ik me in het bijzonder tot zijn oudleerlingen Dirk en Pjeroo. Hoe is Pierre bij jullie als leraar overgekomen?
DL: Voor Pierre op de academie kwam, hadden we Marie De Keyser als lerares in de etsklas. Ik heb prachtige herinneringen aan die vrouw. Wij woonden toen allebei op dezelfde gemeente, nl. Merelbeke, en op een dag had Marie De Keyser een auto gekocht. Maar ze durfde er niet mee in de stad rijden, zodat ze hem iedere dag parkeerde aan de St. Lievensbrug op Ledeberg en vandaar met de tram naar de Academie reed. Andere vaste gewoontes van haar waren dat ze haar kousen uittrok van zodra ze in de klas kwam en dat ze steeds een thermosfles en zes speculaasjes bij zich had. Nu goed. Na het eerste trimester vingen we het bericht op dat we een nieuwe leraar zouden krijgen. En wie kwam daar op een morgen binnen...
R: Pierre Vlerick! | |
[pagina 72]
| |
DL: Pierre vond al gauw het middel om ons, ondanks het feit dat hij de leraar was, en dat was toch nog altijd synoniem van gezag in die tijd, nietautoritair onderricht te geven.
R: Ja. want hij praatte zelfs Gents tijdens de les!
DL: Bovendien stond hij erg open voor alles en nog wat. We bezochten samen tentoonstellingen, gingen naar de cinema en het theater en amuseerden ons vaak tot laat in de nacht. Ondanks dat lagen er op het einde van het jaar van de meeste leerlingen toch een dertigtal etsen afgewerkt klaar voor de eindbeoordeling. We vroegen ons zelf af hoe we het hadden klaargespeeld. Maar uit dat alles blijkt toch wel duidelijk dat Pierre ons in alle opzichten sterk stimuleerde.
R: Wat mij, als jongste van de bende, sterk opviel, was de wijze waarop Pierre voortdurend onze nieuwsgierigheid opwekte door zijn eigen openheid tegenover alle nieuwe verschijnselen.
PV: Zelf bewaar ik de beste herinneringen aan die jaren, vooral omdat ik later nooit meer een gelijkaardig kontakt gehad heb met mijn studenten. De dialoog kwam niet meer op gang en ik vraag me nog steeds af waar ik in die latere jaren gefaald heb.
KD: Ik herinner me uit onze ‘leertijd’ vooral dat er vrij intense kontakten waren tussen de Academie en de studenten van de afdeling Plastische Kunsten aan de Rijksnormaalschool. Men sprak van de klas van Burssens, de klas van Landuyt en die van Vlerick. Jammer genoeg is dat vandaag ook alweer verleden tijd.
R: Schone lieven hadden die mannen van de Normaalschool!
DL: Ja, dat is ook waar, maar ik heb vooral ervaren dat we toen in een periode van gisting leefden. Achteraf gezien, de rechtstreekse aanloop tot de Provobeweging in het midden van de jaren zestig. Een periode waarin alles in vraag werd gesteld. Konkreet herinner ik me bijvoorbeeld dat ik in '61 enkele maanden te Amsterdam ging studeren en dat ik, toen ik hier te Gent terug was, duidelijk het gevoel had dat er iets aan het gebeuren was, zonder dat ik daarom precies kon zeggen wat. Maar ik voelde dat het op de vroegere manier niet verder kon, dat we het anders zouden moeten aanpakken. Dat gold, geloof ik, ergens voor ons allemaal. En Pierre heeft ons daar zeker niet in tegengewerkt. Integendeel, voortdurend heeft hij | |
[pagina 73]
| |
ons met allerlei wenken gestimuleerd: ‘Let eens op dat’, ‘Ga dat eens bekijken’.
R: Ja, het is moeilijk onder woorden te brengen, maar het atelier van Pierre was van die gisting volledig doordrongen. PV: Trouwens, Pjeroo, in je boek De Nachtschrijver, vind ik getrouw de hele sfeer van die periode terug. Wat Hugo Claus voor het artistiek klimaat in de jaren '40 was, was jij voor de jaren '60.
DVR: Kunnen we nu misschien overstappen naar het volgend thema. Pierre, in 1968 werd je directeur van de Academie voor Schone Kunsten te Gent...
DL: Neenee, ik geloof dat het niet '68 was, maar '69.
DVR: Goed, '69 dan. Mijn vraag is - en nu richt ik me tot de leraars op de Academie onder ons - Pierre blijkt als leraar zeer open-minded te zijn geweest. Voerde en voert hij als directeur dezelfde politick?
DL: Mij leek het dat Pierre voor een enorm probleem stond. De overheid was gedwongen een antwoord te geven op de contestatie van '69, zodat Pierre, als directeur, verplicht werd te schipperen tussen de richtlijnen van hogerhand en de open visie die hij zelf voorstond.
PV: Daarin heb je gelijk, Dirk.
KD: Naar mijn gevoel heeft Pierre met zijn mensen op de Academie, en dit geldt zowel voor de leraars als voor de studenten, te weinig kontakt. Daardoor worden bepaalde problemen nooit uitgepraat, laat staan opgelost. Enorm veel energie wordt besteed aan PROKA, en ik geef toe, PROKA is formidabel, maar de Academie betekent toch iets meer dan dat. De rol, die Pierre zich als kultuurapostel toegeëigend heeft, is natuurlijk lovenswaardig, maar in alle eerlijkheid vraag ik me toch af of dat niet ten koste is van wat er dagelijks op de Academie zou moeten gebeuren. Wat ik daarentegen erg positief vind is dat we, net zoals hij zelf vroeger, een totale vrijheid krijgen in het leiden van ons atelier, waardoor onze job al met al toch erg aangenaam blijft.
DL: Vinden jullie niet dat we hier problemen van interne aard aanraken die de lezers van YANG niet speciaal aanbelangen. Iedere school heeft trouwens haar specifieke problemen.
PV: Zelf kan ik hier het volgende opwerpen. Op het ogenblik dat ik het directeurschap aanvaardde, heb ik als voorwaarde gesteld dat ik van de Academie een open kultuurhuis zou mogen maken. Hieruit is PROKA gegroeid en zelf zie ik de Academie niet zonder PROKA. In de Academie zoals ze voordien was, versmachtte iedereen en ik ook. Iedere leraar was een kleine | |
[pagina 74]
| |
profeet in zijn eigen atelier en daar ging de Academie aan kapot. Daar gaan de andere Academies in België vandaag trouwens nog altijd verder aan kapot. En hoe belangrijk PROKA wel is, blijkt misschien wel het best uit het feit dat er regelmatig professoren uit buitenlandse Academies en universiteiten naar PROKA komen... en dit terwijl sommige van de eigen leraars er praktisch nooit een voet binnen zetten. Geloof me, de interessantste discussies op de Academie komen los na PROKA-manifestaties.
DVR: Nu we het toch over PROKA hebben, wat is heel specifiek de bedoeling van dit initiatief? PV: Misschien kan Dirk beter in mijn plaats antwoorden...
DL: Ik geloof dat PROKA bedoeld is als een soort kontaktcentrum tussen de Academie en de buitenwereld. Enerzijds trachten we, langs PROKA om, realisaties van de Academie naar buiten toe te tonen, anderzijds brengt PROKA kulturele gebeurtenissen uit zowel het binnen- als het buitenland naar de Gentse Academie. Dit had het, althans naar mijn mening, moeten zijn. Het lijkt er nu echter wel opdat de inbreng van de Academie te beperkt blijft en dat PROKA veel te veel werkt als een organisatie die uit de buitenwereld kulturele informatie levert aan de Academie. Maar dat komt wel gedeeltelijk omdat de Academie Pierre in de steek laat. Hierdoor, en hier treed ik Karel gedeeltelijk bij, geraakt de interne betekenis van de Academie enigszins in het gedrang.
DVR: Hoeveel manifestaties brengt PROKA per jaar? PV: Twee à drie per week.
DVR: Dat lijkt me enorm veel voor een onderwijsinstelling. Er is toch geen mens die dat ritme kan bijhouden? PV: Ik aanvaard deze kritiek, maar het probleem is dat mijn medewerkers en ik de programmatie dienen op te maken, omdat er slechts een beperkte inbreng is van de kollega's. Een inbreng die ten andere altijd gretig aanvaard wordt, nietwaar Armand? En zelfs als een voorstel zware uitgaven met zich meebrengt, zal ik toch al het mogelijke doen om het geld bij elkaar te krijgen. Hoe dan ook, wij brengen met PROKA een waaier van manifestaties, die nergens in Vlaanderen wordt geevenaard en waar ongetwijfeld voor iedereen iets waardevols in steekt. In die zin shut PROKA dus helemaal aan bij mijn oorspronkelijk idee van een Academie als open kultuurhuis.
DVR: Wellicht kunnen we het gesprek hier best afronden en daarom vraag ik aan diegenen onder ons die wensen te ant- | |
[pagina 75]
| |
woorden of ze de persoonlijkheid van Pierre even kort kunnen typeren.
CV: Ah! C'est un homme infect, mais il y a déjà trente ans que je le supporte!!! (sic) Il a repris une école fermée, un monde clos, un vase clos, et je crois qu'il les a ouverts au monde extérieur.
R: Oui, mais de nouveau tu me paries que du directeur, et pas un mot concernant le peintre.
CV: Le peintre, pour moi, c'est chose acquise... je ne pense qu'à ça!
R: Alors, moi aussi je dis: le peintre, je ne pense qu'à ça!
JED: Ik kwam te laat en ik heb een groot deel van het gesprek dus niet kunnen volgen. Voor zover ik Pierre Vlerick meen te kennen, denk ik toch bij hem op tal van niveaus, als mens, als schilder, als organisator, dezelfde eigenschappen terug te vinden: Pierre is voor me een intelligent tacticus vermenigvuldigd met een hypersensibel mens.
WE: Al met al blijft voor me Pierre Vlerick een man waar je, als het er op aankomt, kunt op rekenen.
Tekst: Achilles Gautier en Daniël Van Ryssel. Foto's: Armand Verspeeten. |
|