hun eigen wezen en hun eigen functie.
Deze open, kinderlijke belangstelling voor al wat leeft, voor al wat nieuw en jong is, wat groeit en vol beloften is, tekent Pierre Vlerick helemaal, ook buiten zijn scheppend werk. Hoe anders verklaren dat Vlerick er geen vrede mee neemt directeur te zijn van een instelling van kunstonderwijs, maar van die instelling ook een centrum maakt voor experimentele film en animatiefilm, dat hij er tentoonstellingen organised! van de meest uiteenlopende aard, dat hij met ijzeren regelmaat Europa bereist op zoek naar de nieuwste vormen van eigentijds theater, die hij in Proka wil presenteren? Is men overigens vergeten dat hij het was, die voor het eerst Frans Marijnen een kans gaf?
Zijn v.z.w. Proka is uniek in ons land. In zijn academie en in Proka probeert hij tegen alle vooroordelen en gevestigde structuren in, een vitaal ontmoetingspunt van levende, komende kunst te maken. Bijna zonder geld, en bijna zonder mankracht. Maar mèt tegenkantingen.
Want wat wil je? Waar gaan we naartoe als een schooldirecteur daarnaast, in en rond de school, buiten de schooluren, zelfs tijdens het weekend, ook nog een boel andere dingen doet? Dat is toch per definitie verdacht? En hoe kun je subsidies geven aan iemand die zich tegelijk met film, beeldende kunsten, grafische kunst, toneel, muziek bezig houdt? Aangezien de verschillende culturele diensten van het ministerie zich telkens maar met één van die media bezig houden, hoe moet je dan in godsnaam een multidisciplinair intitiatief gaan subsidiëren, en aan welke unidisciplinaire dienst moet je ‘dat’ gaan toevertrouwen? En waarom aan die dienst, en niet aan een andere? Daar heeft Vlerick natuurlijk nog niet over nagedacht. Omdat alles hem interesseert, en hij het leven niet in vakjes kan opdelen. Omdat hij Vlerick is. Omdat hij ‘liever een vrouw ziet dan een stilleven’.
Vlerick moet zich leren aanpassen. Dat doet er mij aan denken dat ik jarenlang een doek van Pierre Vlerick in mijn bureau heb opgehangen: ‘De Droom’ een schilderij van 2 × 2 m. ongeveer. Ik wou ook graag een doek van hem bij mij thuis hebben. Maar wie, met de wedde en de woning van een ambtenaar, heeft de muur om de formaten van Vlerick op te hangen? En ik kan er mijn huis toch niet voor vergroten?
Ik bedoel maar: de kunst moet zich leren aan te passen aan de formaten van de ministeries. Anders loopt het mis. Anders krijg je geen ruimte voor subsidies. Of voor denkbeelden. Ik ben bang dat Vlerick het nooit zal leren. Hij begint er best niet aan. En op mij moet hij niet rekenen.
Vlerick is nog meer dan dat. Hij biedt je zijn vriendschap, en zijn waardering aan. En in deze voor mij stille jaren van ambtelijkculturele afzondering, is zijn vriendschap mij bijzonder