essay van Anne-Marie Buyle over het sprookje. Het verbeeldend werk in dit nr. is schaars: enkele gedichten en een kursiefje. Ik onthield voorai de poëtische taalvaardigheid van Eldege en Jan Biezen.
DIEPDRUK, 2de jrg., 1, September 77, Henri De Brouckèrelaan 70,1160 Brussel.
Als ik het goed voor heb begint met nr. 6 van NOODREM de derde jaargang. Vooreerst komen er een groot aantal dichters aan het woord. Gedichten die men in hun geheel geslaagd kan noemen, een persoonlijke stem openbaren en niveau hebben treft men niet aan. Het werk van Bart Braeckevelt, J.P. Depoortere en voorai Alain Delmotte houdt wel beloften in. Hier en daar heb ik me ook gee'rgerd aan storende reminiscenties aan enkele min of meer gerenommeerde Vlaamse dichters. De drie verhaaltjes zijn onder alles: oppervlakkige en stuntelige verwoording, vanaf de eerste regels een doorzichtig en belachelijk plot enz. Ten slotte is er nog een interview met Guido Lauwaert, de bekende kunstenmaker ten bate van ‘de zaak poezie’. Ik verneem o.m. dat hij zelfs gedichten ‘schrijft’, maar ze pas na zijn dood voor publikatie wil vrijgeven. Ik zit nu reeds meerdere weken ongeduldig te wachten, want zolang er leven is, is er geen hoop.
NOODREM, 3de jrg., 1, September 77, Konstantinopelstraat 6, 8510 Kortrijk-Marke.
Hét literaire tijdschrift in Nederland is tegenwoordig ongetwijfeld DE REVISOR. In het 5de nr. van de 4de jrg. boeide mij bijzonder het artikel van R.L.K. Fokkema over ‘De poëzieconceptie van Jan G. Elburg’. Elburg is de dichter uit de vijftigersbeweging die mij het meest heeft aangegrepen door zijn heel suggestieve beelden en zijn uitbundige sensualiteit. Frans C. De Rover spitst in een doordringende bespreking van Harry Mulisch' nieuwe verhalenbundel ‘Oude lucht’ al zijn aandacht toe op het titelverhaal. De Rover - blijkbaar een kenner van de gedachtenwereld van deze fantastische prozaist - waagt zich m.i. niettemin af en toe op glad ijs. De poëzie in het nr. van Willem van Toorn, Ad Zuiderent en Theo Jooren openbaart naar mijn gevoel te veel ‘gestolde emoties’. De lyriek van CD. Jellema is me daarentegen lief. H. de Balker doet nogal retorisch. Verhalen zijn er van Jan Donkers en Frans Kellendonk. Allebei stilistisch knap. Kellendonk heeft o.m. ook een uiterst scherp oog voor het juiste detail. Afwisselend geestig en lullig zijn de ongeveer vijftig getekende zelfprotretten van hoofdzakelijk Nederlandse schrijvers. Tekentalent bezitten er slechts enkelen, dus is het - als men dit wenst - best zich alleen belachelijk te maken met het woord. De sterkste bijdrage vond ik het erg levendig verhaal ‘De kleermaakster’ van de in Brussel vertoevende Poolse schrijver Marian Pankowski. Vertaler Paul Beers leidt hem in. Ten slotte vermeld ik nog, dat Jeroen Brouwers - de olijkerd die de jongste tijd met hart en ziel de hedendaagse Vlaamse literatuur een brok bekend-