foutjes, laat ik grif toegeven dat deze laatste voor een normale lektuur niet al te storend werken.
Uit ‘De doolhof’ onthou ik vooral het gedicht ‘Winter’: Het stro breekt van louter kou/in kribben zonder kind/o navelstrenge winters/uit een vroeger verbond/.../ Dit Unheimliche en verstilde spreken lijkt mij eigen te zijn aan deze dichter: modus vivendi rond het woord, leven en dood - een koel kontrakt, de raaklijn tussen spreken en zwijgen even oplichtend met de glans van hoop. Een echt proces van onteigening (zoals het ons de achterflap dikteert, maar ach, wat betekent dit?) zie ik er vooralsnog niet in. Daar komen me deze koperen goudkleurige verzen nog iets te huiselijk voor over. Het gedicht ‘Genealogische Studie’ beschouw ik (als louter lezer die de aankoopprijs van de bundel graag wil omgezet zien in leesbaarheid) als een mislukt kuriosium. Te voorspelbaar, te gemakkelijk. Schadelijk voor de bundel. Ook met ‘National Gallery’ ondervind ik moeihjkheden, niet enkel door fouten (loopt mijn poëtisch geheugenspoor dood of heb ik Vandamme's gedicht hier niet gevat?) maar ook door z'n moeizaam te grijpen inhoud. Jawel, natuurlijk: ‘go home...onherstelbaar beschadigde duif...je oningewijde handen zijn vervrozen (?!)...’ Daar kun je een zekere richting mee uit. But something's lacking here, of ben ik de gevoelloze?
Nee, ‘Vier hemelstreken’ is stukken beter. ‘Het Huis’ is een prachtig stuk, van a tot z. Vrezend het gedicht onrecht aan te doen licht ik toch maar een passus uit het geheel in de hoop dat het voor zichzelf spreekt: ‘Ik bedoel een hoogvlakte voor eenzamen/een woning in de wind en in de rots geworteld/met een zolder voor het orgel van de jaargetijden/.../Mijn huis wordt amalgaam van allen/organisch gericht naar meer licht/dit is de regel ik bedoel het leven/maar eigenlijk bedoel ik de dood.// Zelfde positief waarderen van ‘De tuin’ (neem dit gedicht es als akademisch proefkonijn voor het eksperiment betreffende de scheiding tussen poëzie en proza: verdichte zeggingskracht promoveert hier overduidelijk deze tekst tot poëzie!), ‘De berg’ en ‘De zee’. Het laatste langademige gedicht bewijst ook Vandamme's vakkunde: ‘...de vrezelijke taal van wrakhout tussen de wieren...erediensten van eenzaamheid...’
De ‘Verzen uit Carpentras’ (opgedragen aan Y.) boeten hier en daar wat aan nun waarde in door fouten. Krassen op het goud. Een jammerlijke legering zorgt af en toe voor 'n devaluatie. Niettemin: een voldoende gehalte aan karaatspoëzie staat borg voor de leesbaarheid (en begrijpelijkheid). ‘Vaison la Romaine’ is een degelijk gedicht, bijvoorbeeld. Een stijlvol taalspel, een verrassend woordenveld, een deinende sintaksis, aan het stramien van dit werkstuk af en toe een poëtologisch-