| |
| |
| |
Dagboekflarden II
9-12-1974
Op de TV een vraaggesprek tussen Marc Andries en Bernard Kemp over het laatste boek van Andries. Ik heb enkele maanden geleden in De Vlaamse Gids een uittreksel uit dat boek gelezen en vond het bar slecht. Om de schriftuur én om de inhoud, waarin o.m. de echte sfeer van de beschreven periode ontbreekt of verkeerd getekend is. Ik heb die sfeer gekend, niet zoals Andries als jongetje van zes, maar als vijfentwintigjarige. Heeft de beschrijving me daarom zo pijnlijk getroffen? Maar de volgende generatie zal er zich waarschijnlijk geen rekenschap meer van kunnen geven dat het door Andries opgeroepen tijdsbeeld vertekend is, zodat mijn voorbehoud, hierin althans, zonder belang wordt.
| |
22 oktober 1975
Sedert ik een punt gezet heb achter ‘Emilie en Felix’ is het alsof ik totaal leeggeschreven ben. Voor ‘Herbeginnen’ zijn er nog maar een tiental bladzijden bijgekomen, en ‘De Huverkraspee’ ligt daar zomaar. Voor geen van beide werken kan ik in deze dagen entoesiasme opbrengen. Ik lees, ik lees, en bij elk boek wordt het me duidelijker dat mijn schrijven een nutteloze droom is. Gisteravond klaargekomen met de brieven van Raymond Chandler, een auteur waar degenen die ‘Klaaglied om Agnes’ toejuichen de schouders voor ophalen, maar ook hij heeft mijn twijfel aan de zinnigheid van mijn geschrijf opgedreven. Uit zijn brieven kan ten minste om de twee bladzijden iets merkwaardigs of gewoon iets erg goeds geciteerd worden. Ik denk daar over na en vraag me af of uit mijn werk ook maar één enkele zin kan gehaald worden die de moeite is om te worden onthouden of in een gesprek te vallen. Misschien ontbreekt me daardoor de lust om thans te schrijven. Of komt er niets uit mij omdat er niets inzit? Daarbij komt nog dat ik ‘Signalement van nieuwe woorden’ van Riemer Reinsma gekocht heb en me bij het lezen daarvan smartelijk bewust ben geworden dat ik met mijn taal niet meer bij ben.
| |
5-2-1976
Me afgevraagd of een kunstwerk, en in de eerste plaats een roman of een toneelstuk, een sociologische inhoud moet hebben of althans sterk het beeld moet weerspiegelen van de tijd waarin het gemaakt werd, met de aan die tijd verbonden (vooral) menselijke problemen. Ik kom er niet mee in het reine. De huidige tendens bij uitgevers en kritiek neigt naar die stelling. Een gedeelte van de lezers volgt hen daarin (nolens volens zou ik zeggen), maar ik vraag me af of bij het grote publiek dezelfde bekommernis voorzit. Mozart schreef alleen ontspanningsmuziek, maar men kan aanvoeren dat muziek een zo abstrakte kunst is dat ze vanzelf aan eigentijdse zorgen of ongerustheid ontsnapt. Toch stel ik me voor dat het werk van Balzac, van Maupassant, van Laclos, van Stevenson en zeker van Proust, ook in een moderne schrijfwijze, thans door heel wat ‘leescomité's’ zou geweigerd worden. Wat moet de precieze betekenis van een kunstwerk zijn? Moet het wel een betekenis hebben?
| |
15-10-1976
Vol nostalgie omdat ik een avond en een ochtend te Gent doorgebracht heb. Gent blijft voor mij de enige leefbare grootstad in België. Toen ik indertijd meende dat ik er elke hoek, elke gevel kende was ik natuurlijk mis, maar vandaag had ik toch de indruk dat ik er werkelijk alles gekend had en nu alles vergeten ben. Misschien opereerde daarom die charme van vergeten gewaande en opeens teruggevonden dingen. Te Gent vond ik gisteren de mensen veel aardiger dan om het even waar, de meisjes hebben er mooiere benen en de bomen schijnen er te geuren.
| |
12-1-1977
Mijn leven lang heb ik zeker gedroomd zoals iedereen, doch sedert mijn jonge jaren heb ik me bij het opstaan nimmer een
| |
| |
droom kunnen herinneren. Nu neem ik echter o.m. medicijnen met iets als ‘hypno’ in de naam en elke nacht droom ik een kompleet verhaal, dat veel te fantastisch is om het helemaal te noteren. Er is telkens een te grote overvloed aan details.
Gisteren werden wij, ik kan me niet voorstellen in welke stad, opgenomen in de bezetting van Europa door de Russen. Toen ze met tienduizenden tegelijk onder helgekleurde parachutes neervielen, scheen de bevolking die bezetting reeds gelaten als een voldongen feit te aanvaarden, want nergens was er verzet. Op straat werd ik aangesproken door een soldaat die van mij verlangde dat ik hem zou tonen wat we eertijds een ‘kabaret’ noemden. Er waren geen kabaretten. Het werd een eindeloze tocht en voortdurend kruisten we bewoners die in dezelfde toestand verkeerden als ik. Ook hen had telkens een soldaat gevraagd naar iets dat hem interesseerde. Mijn gezel moest vroeger zwaar gewond geweest zijn. Toen we in een café even pauzeerden nam hij zijn muts af en op zijn achterhoofd zag ik een litteken ter grootte van een vijffrankstuk. Zijn schedel was op die plaats wel een centimeter ingedeukt. Hij was zeer mager, had grote gele tanden en glimlachte voortdurend. Maar in die lach zag ik duidelijk dat hij me, op het einde van onze tocht, zou doden.
Ik vermoed dat ik deze nacht een Japanner was. Ik was enkel door Japanners omgeven en ik weet niet meer of ik een meubel, een voorwerp of een mens gezien heb die in ons dagelijks dekor zouden passen. Ik bevond me in een grote zaal met oranje, rood en zwart gekleurde muren. Langsheen die muren stonden lange rijen voorwerpen die er uitzagen als eenvoudige veldbedden, doch die in feite gloeiende stalen platen op poten waren. Af en toe kwam een Japanner binnen, boog en bood me een briefje aan. Daarop verwees ik hem naar een plaat waarop hij stoïsch ging liggen om zich levend te laten verbranden. De lucht was vol geuren van verschroeide kleren en aangebrand vlees. De meeste Japanners maakten slechts enkele stugge stuiptrekkingen en bleven liggen tot ze dood waren, doch enkelen hadden het bijzonder moeilijk en bleven een tijdlang spartelen. Er waren geen geluiden. Mijn enige taak bestond erin de briefjes aan te nemen, het nummer dat erop stond in een register te noteren, een buiging te maken en de man of de vrouw een plaats aan te wijzen. In het voorbijgaan heb ik eens een jonge vrouw het gelaat tegen een plaat zien drukken en er was een blauw vlammetje toen haar wimpers in brand schoten. Deze verbranding, dat wist ik, was een zelfkastijding die de Japanners zich oplegden omdat ze mislukt waren in een taak, die hen evengoed door zichzelf als door een ander kon opgelegd zijn.
| |
12-3-1977
Gisteren een schitterende dag gehad te Gent: heel wat vrienden ontmoet, waaronder Jan Broeckx, Daniël Van Ryssel, Carlos De Vriese, Lucien Goethals en vele anderen. De hele avond druk gepraat en interessante onderwerpen aangeraakt, en toch dwaalden mijn gedachten herhaaldelijk af. Naast heimwee, dat me te Gent altijd overvalt, kreeg ik steeds meer het gevoel dat ik door mijn jarenlange opsluiting in een franstalig milieu een kultureel ontwortelde ben geworden. ‘Je schrijft inderdaad niet zoals wij’, zei Daniël Van Ryssel op een gegeven ogenblik. Ik werd toen zwaar ongerust, want in een flits dacht ik aan mijn geworstel van de laatste jaren met het Nederlands. Daniël gaf me een verzameling verzen van Paul Rogghé (1924-1974). In de trein naar huis heb ik ze doorgelezen en nooit zal ik nog het droevig gevoel van ontgoocheling vergeten, dat me toen beving.
| |
14-3-1977
Bij het herlezen van ‘Herbeginnen’, waarin ik mijn ongeloof aan de toekomst van de mens poog uit te drukken, me ervan bewust geworden hoe utopisch mijn woorden over het streven naar een kollektief geweten en een kollektieve moraal, waarover ik sommige van mijn vrienden soms onderhoud, moeten klinken. Op deze zo ziekelijk verpolitiekte aardbol zijn dergelijke theorieën niet op hun plaats. De enige hoop voor de mensen is een bijna alles vernietigende chaos. Iets als een reu- | |
| |
zengraf, waaruit het toeval misschien een wedergeboorte kan verwekken.
| |
22 april 1977
Telkens als ik een slaapmiddel neem overvalt me heimwee naar drugs, en iedere keer schiet me het enige te binnen waaraan ik tussen 1954 en 1958 herinneringen heb: de tijd van de morfine. Soms vraag ik me af waar ik thans zou zijn indien ik de wil niet had gehad er een eind aan te maken. De ontwenning is, zo komt me nu toch voor, tamelijk gemakkelijk gegaan (ik vermoed dat ik nooit een hoge graad van verslaving bereikt heb), misschien wegens het lammenadig voorbeeld van Henri Garat, die ik van heel dichtbij in de hel van de halve waanzin heb zien verdwijnen. Zijn vrouw, die hem tijdens een ontwenningskuur in Zwitserland had leren kennen, scheen nooit te reageren wanneer hij bv. tijdens een overigens gezellige lunch plotseling behoefte kreeg. Heel alleen ging hij zich oppeppen en wanneer hij dan opnieuw verscheen leek hij weer de charme van zijn grote jaren uit te stralen. Zijn konversatie - bij mij thuis, in een hotelkamer, bij hem thuis, in een restaurant, in zijn loge - steeg echter nooit uit boven het gelul van een zestienjarige vlegel die zich te goed acht om naar school te gaan. Maar ik kon niet nalaten aan zijn ongelooflijke glorietijd te denken, en ik geloof dat dit mijn grootste hulp geweest is bij de ontwenning. Ik praat er nu over omdat mijn zenuwkalmerende middelen van deze winter sinds eergisteren op zijn: vannacht heb ik niet geslapen.
| |
8 december 78
Hartstocht tussen een man en een vrouw is een uiting van ongeduldige levensdrift. Liefde tussen een man en een vrouw is een uitdrukking van eindeloos geduld.
Gisteravond een Brusselse PL-kandidaat voor de verkiezingen van 17 december tot zijn publiek horen uitroepen: ‘Je vous souhaite un bon Noël, avec le petit papa P.L.!’. Je zag zo dat hij daarmee meende een bijna geniaal slot aan zijn toespraak te hebben gegeven. Als je zoiets hoort begin je beter te begrijpen waarom de ‘belgenmoppen’ in Frankrijk (en niet alleen door de zorgen van Coluche) en in Nederland zozeer in trek zijn.
| |
28-12-1978
In mijn depressieve toestand van de laatste maanden ben ik tot de konklusie gekomen dat ik me tijdens mijn leven veel te weinig vragen gesteld heb over mezelf. Ik kan dat natuurlijk nog doen, maar ik weet nu dat ik niet lang genoeg meer zal leven om op de meeste vragen een antwoord te vinden.
| |
17-3-79
De Vlamingen zijn een volk van dichters en wielrenners, maar hoe komt het dat alleen deze laatsten behoorlijk over onze grenzen geraken?
| |
1 april
Katrine, uit school, komt opgewonden vertellen: ‘Papa, in de twaalfde eeuw werd heel Azië overspoeld door jerrycans! Hoe kon dat?’. Ze bedoelde Gengis Khan.
| |
15 april - Pasen
In tegenstelling tot de franstalige Brusselaars heb ik bij de Walen steeds veel verdraagzaamheid tegenover de Vlamingen ondervonden. Sympathie zelfs. Het ziet er nu echter naar uit dat het hatelijke optreden van lui als André Cools, Antoinette Spaak en vooral Henri Mordant daarin iets aan het veranderen is. Van het ‘Maison de la culture néerlandaise’ te Namen werd een ruit ingegooid. De verantwoordelijkheid voor deze ‘aanslag’ werd telefonisch bij het agentschap Belga opgevorderd door een ‘actiegroep tegen het Vlaams imperialisme’.
| |
18 februari 80
Op de algemene vergadering van de V.V.L. gisteren vernomen dat een auteur met pensioen iets minder dan 100.000 F per
| |
| |
jaar mag bijverdienen. Mijn geval is treuriger. Op 1 februari ben ik met brugpensioen gegaan, en naar verluidt is het me tot 1985 verboden ook maar één cent om het even waar op te halen, op straffe van het totale verlies van dat ‘pensioen’, dat in feite een vorm van werklozensteun is. Raoul Depuydt zei dat minister Califice beloofd heeft die zaak door zijn diensten opnieuw te laten ‘onderzoeken’, waarop Lampo opmerkte dat dit een mooi vooruitzicht is, omdat we moeten vertrouwen stellen in de eerlijkheid van onze politici. Uit zijn toon kon ik niet opmaken of hij ironisch was of niet.
Het besluit van de V.V.L.: ‘We zullen wachten tot één van ons in moeilijkheden geraakt en dan desnoods de zaak aanhangig maken te Straatsburg, want deze wet is een aanfluiting van de rechten van de mens, omdat ze een beletsel vormt voor de vrije meningsuiting’.
Pliet Van Lishout
|
|