Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Mijn stad A Zelfs de middag is bleek en door de zon geschonden en boven mijn stad murmelt een lucht adembenemend zwart van de onzin en ziek van lawaai. Mager de onrust van ziekte beleven onder haar schijnheilige daken woekert de nacht kaler dan glas en door regen gezegend. Onnoemelijk is de wind die overslaat als roddelpraat en aangetast zijn huis verlaat gebouwd van achterbakse stenen. Het stappend verraad nadert de huizen kortzichtig en elke steen binnen handbereik wordt door deuren en vensters geworpen. Al jaren hangt een verblindende schemer in de laaiende straten van mijn stad en fakkels van pijn overschrijden binnensmonds hun stervende stervende drempels. [pagina 43] [p. 43] B Steen voor steen groeien woorden in de adem van mijn stad en klanken van haat bederven haar huizen inwendig, maar hoop wappert in vlaggen gretig halfstok. Gelet op dit zwarte gelaat van de nacht waarover geen pijn meer zou vloeken in wonden en enkel geen schaduw als schaduw verbleekt. Gevels, onophoudelijk uit stenen verzameld; hun wankele muren herkennen slechts woorden gevaarlijk en alle bevende huizen begeven en beven van schrik. C (Adieu, mijn stad!) Duidelijk, onder de krassende stilte laat ik mijn nagels niet zien. Ik zal heen gaan in vogelvlucht en slechts datgene aanschouwen wat ik het laatst heb gezien. De huizen zijn dicht, mijn geuren ontnemen en in het oog van de straat zwijg ik niet meer. Ik heb in de straten gedoold, moe van het wachten en elke steen die ik nu voel, raakte me aan. Nee, nooit onthou ik de taal der magere priesters; stil werd ik betast door hun woorden die zwegen en enkel mijn adem werd gezegend, door regen! Wat ik heb geleerd staat nergens in boeken vermeld: enkel moeder draagt waarheid in haar warmere handen en rondom mijn gelaat cirkelen traag en geduldig de vogels. Jan Perqui Vorige Volgende