Over Gaston enzoverder enzovoorts...
Half-vijf in de ochtend. Geschikte tijd om een stuk stress af te gooien (helpt beter dan een douche): twee brieven die in de map ‘dringend’ meer en meer naar beneden schuiven, de vergeetput in.
Maar ik wil ze niet vergeten (oorzaak van de stress!) want ze zijn in verband met Gaston en ja, Gaston is een vriend. Eén woeste, soms wat stekelige, soms wat onbegrijpelijke vriend. Een echte, geen ‘machtpakker’ terwille van de vriendschap. De eerste brief is van ene Daniel, de andere van Gaston zelf met de mooie, schitterende, stralende krul aan de handtekening (wat menig meisjeshart enz.)
Allebei vragen ze iets anders, maar wel in verband met Gaston, allebei zetten ze de laatste datum van inzending op 30 september. Daar mag je rustig 14 dagen bijtellen, weet ik uit ondervinding. Het is 14 oktober.
Hier gaat ie dan ...
Iets over Gaston, smeekt die ene Daniel.
Menslief (ik hou van je), wat moet ik allemaal van jou zeggen, Gaston? Dat je me soms bij vlagen mateloos irriteert en me dan plots - boef! ineens! - verduveld weet te ontroeren. En dat ik daar geen weg mee weet. Zeker niet met die ontroering. Ontroerde jeugdschrijvers onder mekaar, al eens meegemaakt? Daarom komt die ene vraag van die ene Daniel echt van pas. Zo kan ik het kwijt op papier, Gaston. Hoe ontroerd ik soms ben als ik achter dat rebels masker van je kijk (lees: als je 't me even toestaat), achter dat stampvoeten, dat zenuwachtig benen over elkaar van links naar rechts gooien, achter dat gewild-afstandelijke, ook ten opzichte van jezelf (het geregeld gerepeteerde ‘mijn zaad verliezen’ als je vrijen bedoelt)) achter die woeste haar- en baardpartijen, achter die express-groffe woorden... ach jong, om het met Fred de Swert zaliger te zeggen: soms ben je een open boek voor me. Dan zie 'k een tiener - nee, jongen nog, 10 jaar ben je, ouder niet - en die vecht en die vecht en die vecht soms met armen en benen en vaak zonder de slagen echt te mikken.
En om zo te keer te gaan moeten ze met die jongen aardig wat aangevangen hebben.
Tja, dan is er nog de schrijver Gaston.
Een superieur vakman die de jongens terzijde staat. En dan zie ik vakman als eretitel. Ook voor autenticiteit. Want je rebellie IS autentiek. Soms irriteer je me d'ermee omdat je nog steeds in 't systeem vastzit en er nog niet uitstapte en daardoor je rebellie steeds opnieuw injekties geeft. Maar als ik dan de formidabele boeken lees die rechttoe-rechtaan - met de rebel op de tong - op me afkomen (Harry, Sikkelstraat) dan haast ik me om me met de rebel te verzoenen.
En als collega heb ik óók nog een eitje met je te pellen.
'k Vergeet nooit je woeste uitval, het was ergens in een kelderkeukenachtige refter van een school: ‘Jij met je teorietjes, bewijs zelf maar eens dat je een échte jeugdroman kunt schrijven’. En je zwaaide meteen met de inzet, een bak Trappist (triple) voor jou, een grote bos rozen voor mij.
Maar ik was toen (haast even woest) nog tegen mijn incubatierolpatronen aan 't vechten en ik wou óók Trappist!
Een jaar later heb je me gebeld om twee uur 's nachts, de dag nadat ik je mijn manuscript als bewijsstuk had gezonden.
Ik zat nog te werken. ‘Je hebt die bak gewonnen’, zeije. En je zei nog een boel meer.
Gaston, dat heb ik je nooit gezegd maar het is een opluchting om het nu neer te schrijven: nooit heb ik me als schrijver meer bevestigd gevoeld dan toen.
Het zal ook nooit meer gebeuren. Want nu weet ik zelf, toen niet. En dat iemand als jij me ‘herkende’, dat beschouw ik nog altijd als een groots, nachtelijk cadeau. Voilà, 't is er uit! Zeg, Gaston, wordt het geen tijd dat we die 24 flessen eens kraken? Samen met nog enkele vrienden?
Wat die Yangprijs aangaat, wil ik je nog zeggen dat het hoog tijd werd. Zelden zijn ze in de geschiedenis van de Vlaamse jeugdliteratuur er zo in geslaagd om de haver van een verdienstelijk paard weg te houen. Je paste (en je past) in nie-