Santorini
Eindigt dat ezelspad nooit? Is er op dat hele godverlaten eiland niet één kroeg, niet één dorp? Uren stappen we al. De hitte drukt onze hoofden tussen onze schouders, het opstuivend zand scheurt in onze ogen, poriën, neus, keel. De voorraad drinkbussen is al lang uitgeput. Maar niemand klaagt. Bart loopt op kop, dartel, veerkrachtig, af en toe een kwinkslag naar zijn gevolg gooiend. Dan blijft Roger staan, giert, replikeert met een tegenzet, deze bereikt Gaston, ontlokt een nieuwe geestigheid, die ik, de achterhoede, opvang, me de slappe lach bezorgt en vooruit, verder sjokken. Het beeld van een reuzenglas retsina, beslagen door de koelte, laat me geen ogenblik los. Ooit komt er aan deze tocht een einde en dat wordt een van de mooiste momenten van mijn leven. Opeens blijft onze koploper staan.
- Een zijweg! jubelt hij.
Inderdaad: uit het zandige ezelspad ontspringt een smal weggetje, het kronkelt de vlakte uit, de bergen in. Bergen: koelte! Weg van de drukkende hitte, weg van het stof! Bovendien - we zijn het er alle vier over eens: dit pad leidt naar een dorp. En in een dorp is er een kroeg, en in een kroeg is er retsina. De loomheid valt van ons af, we zijn op slag omgetoverd in vier levenslustige bergbokken, huppelend van rots tot rots. Vooral Bart is niet tegen te houden. Hij loopt tientallen meter voor Roger, Gaston en mij uit. Obsedeert ook hem het frisse glas retsina? Ik bots pardoes tegen Gaston op. Hij staat aan de grond genageld, kijkt naar een plek, ver over de afgrond die naast onze voeten gaapt. Zijn ogen stralen, zijn mond is halfopen, zijn tricholore baard (rood-blond-bruin) wipt op en neer, in zijn lange krullen glinstert een gouden glans.
- Wat bezielt jou? vraag ik verbaasd.
- Dààr! zegt hij, als in trance.
Ik volg zijn wijsvinger met een scherpe blik, zie een steile rots, geen arend, geen gier, geen berggeit, geen bloem. Effen grijs, kaal.
- Ik zie niets, beken ik.
- Dimitri! zegt Gaston verrukt. Dimitri, ja, dat is een goede naam, ik noem hem Dimitri. We zitten in het oude Griekenland. Vóór de democratie. Een tiran voert het bewind. Een verschrikking. De bevolking zit onder de knoet, iedere vorm van verzet wordt prompt met de marteldood de kop ingedrukt, alleen wie zonder protest bereid is om slaaf te zijn blijft in leven. Mijn Dimitri is een kunstenaar, en een rebel. Hij stookt de bevolking op, maakt beelden die de vrijheid verheerlijken. VRIJHEID, het magische woord waar Dimitri door bezeten is. De tiran wordt spoedig door zijn spionnen op de hoogte gebracht en neemt Dimitri gevangen. Heel uitzonderlijk, doodt hij niet onmiddellijk. Hij slaat Dimitri in de boeien, stuurt een paar slaven de rots op - dààr! zie je het? - ze moeten ijzeren ringen in het graniet boren en dan wordt Domitri naar boven gehesen en vast geklonken. Zijn rechterhand omknelt een hamer, zijn linker een beitel. De opdracht luidt: in deze rots, heel leesbaar, beitelen: LEVE... en de naam van de tiran. Die vind ik wel in geschiedenisboeken. Er moét een tiran geweest zijn. Het bestaat niet dat het oude Griekenland spontaan tot een democratie...
- Vertel verder over Dimitri, onderbreek ik; ik spat zo wat uit elkaar van nieuwsgierigheid.
- Je begrijpt, het is een kwestie van leven en dood voor die arme kerel die daar in de verzengende hitte hangt: hij krijgt geen eten en geen drinken, dorst is de wreedste kwelling...
- Aan wie zeg je 't.
- ... en Dimitri hakt dus, dag en nacht hakt hij in die weerbarstige rots. Langzaam, moeizaam, komen de letters te voorschijn: L - E - V - E. Alle eilandbewoners zijntoegestroomd. Ze kregen speciaal vrijaf om getuige te zijn van dé triomf van de tiran. Ha! Zelfs een rebel van het zwaarste kaliber krijgt hij eronder! Ademloos staren de duizenden haveloze mannen, vrouwen, kinderen, slaven toe. Ook de goedgevoede soldaten, de rijk uitgedoste edellieden, en natuurlijk ook de Tiran-Himself. De krachten van Dimitri begeven. Je ziet het duidelijk