Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Gedichten Eva Eva, gij die mijn oergrond wekt en oergrond zijt, met uw spelonkige, amniotische wanden doorgloeit gij de geboorte van mijn geest en maakt hem aldoordrenkt en aldoordringend. Leidsengel van mijn scheppend deel leidend diepwater van mijn gronden, gij die de vormen zijt waaruit vervoering uit mij stijgt, mijn opsijpelende dauw naar het oneindige, veerkracht van mijn vlucht en vredig veld van mijn intieme kracht, gij zijt verschijning voor mijn verdwijnen matrijs voor mijn vervulling afgrond voor mijn hemelsprong. Mijn milde aarde, reeds alles is in u en gij ontvangt mijn dorst en lest mij boven laven en vult mij broeiend met een veld, uw gave en mijn openbaring, vol kiemen en vol wegen van mijn hemelvaart. De god daar stijgt tot de godin waar beiden, één en ruisloos, opgaan in de duizel van de trechter. Christus en beul Hoe lang, Christussen, zal men u kruisigen, hoe lang, beulen, zult gij uw beulschap loven, gij beiden uit hetzelfde heimwee opgestaan tot aan een wig der wegen? Zijt beiden gij soms wortel van het leven? Is leven gods vergissing of god het waanbeeld van wie Christus is? Hoe zal ik dit beleven ik die Christus ben en beul? Zo moet ik stijgen tot mijn hoogste trilling tot waar zij met het wezen samentrilt en is wat is, geen wig maar eenheid van mijn ongeboren brood van mijn ongrondelijke grond. Mijn diepste wortel voel ik daar die opgaat in mijn hoogste sprong, mijn ruimste straling. Geen beul en zelfs geen Christus meer, zij zijn voorbij, ik ben hen nooit geweest. Maar in de tijd: hoe lang? Erik van Ruysbeek Vorige Volgende