Yang. Jaargang 17
(1981)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 86]
| |
Jacques Lemaire: Groeien naar het brandpunt‘An artist must never be a prisoner of himself, prisoner of a style, prisoner of a reputation, prisoner of succes, ... Did not the Consourt brothers write that Japanese artists of the great period changed their names several times during their lives? This pleases me: they wanted to proteet their freedom!’ Jacques Lemaire werd geboren te Gent op 19 augustus 1949, waar hij grafische kunsten studeerde aan het Hoger Instituut voor Grafisch Onderwijs alsook aan het Sint-Lucasinstituut. In 1975 wordt zijn werk bekroond met de Onderscheidingsprijs ‘Jeune Peinture Belge’. Vanaf 1977 houdt hij zich afzijdig van tentoonstellingen om zich intensief te kunnen wijden aan de realisatie van een woonproject waarin hij schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur in een functioneel verband wil samenbrengen. Hiervoor krijgt hij een woonhuis ter beschikking dat in 1979 toegankelijk gesteld wordt voor het publiek. Twee belangrijke projecten zijn in voorbereiding: een tekenfilm ‘Cosmogonie’ die hij met de steun van het Centrum voor Animatiefilm onder leiding van Raoul ServaisGa naar eind(1) in 1981 zal realiseren, en een boek met plastische meditaties bij de 64 hexagrammen van het boek der veranderingen ‘I tsing’Ga naar eind(2). In maart 1981 heeft in de woonst van Lemaire een tentoonstelling plaats waar naast recent werk de voorstudies van laatstvermeld project getoond worden. Aanvankelijk beïnvloed door de stromingen in de schilderkunst van na 1945 zoals Pop Art, Nieuw Realisme, Minimal Art en Zero, krijgt het werk van Jacques Lemaire omstreeks 1972 een eigen gezicht. Voor het eerst ziet hij zich bewust geconfronteerd met het plat vlak of het objectief karakter van het schilderdoek. Onder de symbolische titel ‘Grensexplosie’ probeert hij dit zelfstandig gegeven door middel van luciferobjecten af te tasten. De keuze van deze voorwerpen wordt bepaald doordat hij er het karakter van een Fetisj in ziet die de magie van het levensvuur oproept. Zo komt hij tot de introductie van het vuur en begint hij (steeds door middel van fotoprojectie op doek) verbrande lucifers te schilderen die het doek doorkerven. (Fig. 1). Deze rituele ingreep van vuur op doek zal voor zijn verdere snelle en productieve ontwikkeling veelbetekenend blijven.
Mijn werk wil een transparante manifestatie zijn van het vuur, van de hemelse energie die de materie aanhoudend bezielt! Ik tracht uitdrukking te geven aan datgene wat voor mij binnen en buiten de mens heilig is, de triomf van het licht. (J.L.)
In een reeks werken onder de titel ‘Zonlawine’, omstreeks 1974, worden de lucifers vervangen door een ritmisch spel van lichtvlekken die het vuur in de materie achterlaat. (Zie YANG 66, l 1de jaargang, april 1975.) Zij zijn opgebouwd volgens een horizontaal - vertikaal - diagonaal stramien die hij ontleent aan de elementaire vormen, vierkant en kruis, van het schilderraam zelf. Deze constructiefiguren zullen later op meer expliciete wijze aangewend worden. Ook brengt het vuur als lichtfenomeen hem tot de ontdekking van de kleur, die hij eveneens herleidt tot het elementaire ‘rood - geel - blauw’. In de relatie vuur (dynamisch gegeven) en doek (statisch gegeven) ziet Lemaire de tegenstelling tussen geboorte en dood, opbouw en vernieling, object en subject, yin en yang samenkomen.
Omstreeks 1976 probeert hij een groter contrast, een spanningsveld tussen de lijn, de kleur en de geometrische vorm (gedistilleerd uit het bovenvermeld procédé) te bekomen. Onder de titel ‘Astral projection’ metamorfoseert hij het schilderdoek | |
[pagina 87]
| |
![]() | |
[pagina 88]
| |
![]() tot meerdere stukken verbrand linnen en reconstrueert deze tot een nieuwe samenhang, waarbij nu ook het dualistisch uitspelen van geprepareerd en ongeprepareerd linnen zijn intrede doet. (Fig. 2) De stukken bewegen bijna chaotisch naar alle richtingen (expansief en contractief) en zijn gelijktijdig naar vaste archetypische modellen (vierkant - kruis - cirkel) in het vlak geordend. Zodoende beoogt hij een psychische uitwerking op de toeschouwer en tracht hij zijn geloof in het bestaan van een onderling verband tussen alle dingen uit te drukken.
Ook Cézanne heeft aan de toevalligheid van de dingen getwijfeld. Hij zag in de natuur een mathematisch spel van op elkaar inwerkende krachten die hij met zijn penseel tot één organisch constructief geheel herschiep. Hij wou ons de innerlijke structuur van de wereld, van het blijvende laten zien. (J.L.)
Lemaire vindt deze mathematische werkelijkheid terug in de symmetrie van bloemen, vlinders, (sneeuw-)kristallen en dergelijke, die zoals het patroon van de kaleidoscoop een permanent karakter hebben, maar steeds andere verschijningsvonnen aannemen. Met zijn plastisch materiaal tracht hij op dezelfde wijze een micro-universum op te bouwen dat (zoals de yantra-diagrammen of mandala'sGa naar eind(3)) meestal ontstaat vanuit een centrum waaruit zich geometrische figuren ontwikkelen. (Fig. 2) Een belangrijk beeld-gegeven over de hele lijn van zijn werk is het ‘Swastika-teken' dat hij als de oervorm beschouwt waaruit alle mandala's ontstaan.
Het haken-kruis beweegt rondom zijn as op zulke wijze dat alle punten van het lichaam met elkaar in contact treden. Het staat in Indië bekend als een draaiend wiel van vuur dat de voortgaande kringloop van leven en dood symboliseert. Ik tracht de electrische vonk, de vibratie die ervan uitgaat en die we allen in ons hart dragen ook in mijn schilderijen te vatten. (J.L.)
Het is duidelijk dat Lemaire met wat hij noemt ‘zijn geschilderde alchemie’ naar een vergeten bron, een diepere oorzaak van de dingen wil verwijzen. Ten gevolge van een jarenlang bezig zijn met het vuurelement en het licht ontwerpt hij in 1978 een glasraam dat hij als een synthese van zijn betrachtingen op plastisch en spiritueel vlak beschouwt.
Vanaf 1979 maakt Lemaire geen gebruik meer van het verbrandingsproces en het fotografisch hulpmiddel. Geboeid door de lichtuitstraling van he glasraam tracht hij de kleur, die oorspronkelijk vlak uitgestreken en opaak was, transparant te maken. Door middel van in alle richtingen ge- | |
[pagina 89]
| |
borstelde penseelvegen brengt hij een trilling in de verfmaterie. De dansende lijnen die aanvankelijk ontstonden uit de verbranding van het linnen komen nu rechtstreeks uit de vrije handen op spontane, ‘automatische’ wijze tot stand. In een streven naar vormvereenvoudiging trekt hij de compositiemotieven open tot een veld van in elkaar gehaakte horizontale en verticale lijnen. Geleidelijk wordt het aantal lijnen beperkt. Terwijl zij vrijelijk bewegen, lopen ze vierkantig of kruisgewijs parallel met de randen van het doek en beklemtonen er opnieuw de begrenzing van. In al deze werken die tot het minimale herleid zijn contrasteert de organisch afgebakende lijn met de vloeiende overgangen van de spectrale kleur.
Ik zoek naar een open vorm die mij toelaat met het penseel vrijer te bewegen. Dit kan aan de levendigheid van mijn werk geen afbreuk doen. Het gaat er voor mij nog steeds om dat lijn en kleur de vorm transcenderen door ze ritmisch en helder aan te wenden. Voordien betrachtte ik de immaterialisatie van het object via de fysieke verbranding, nu tracht ik, hoe paradoxaal ook, het geestelijk vuur te materialiseren. Het moet nu eenvoudigweg van binnenuit komen, van een innerlijk vuur. Zodoende probeer ik door steeds maar diezelfde essentie te schilderen ook mijn medemens tot verinnerlijking te stemmen. (J.L.)
Nauw aansluitend met de laatstgenoemde plastische verschuivingen ontwerpt hij projecten die bestaan uit grote vellen papier waarop meestal slechts één calligrafische lijn getrokken wordt. ‘Teken’ (vuurlijn) en ‘Object’ (papier) krijgen hierdoor een sterk monumentaal karakter. Het project dat hij realiseerde in het kader van het Symposium ‘Art in Culture’ (gehouden in de gebouwen van de Rijksuniversiteit te Gent in augustus 1980) bestond uit zo'n lijn van niet minder dan 50 meter lang. De lijn liep horizontaal over de grond en boog op het einde van de zaal vertikaal naar omhoog.(Fig.3) ![]() | |
[pagina 90]
| |
Tot besluit wens ik nog te vennelden dat Jacques Lemaire vaak in de natuur studies maakt van bomen. Om het waarom hiervan het best te omschrijven, laat ik ter afsluiting de schilder nogmaals zelf aan het woord.
Bomen tekenen naar de natuur is voor mij een soort creatieve ontspanning. Het verschijnsel boom heeft mij trouwens al heel vroeg gefascineerd. De boom is van fundamentele betekenis voor elk organisch wezen. Mondriaan herleidde de boom tot een horizontale en verticale constructie en zag daarin een evenwicht van de tegenstellingen veruiterlijkt. Van Gogh zag in de cypressen hemel en aarde met elkaar verbonden. Yves Klein zag in de blauwe boom de groei naar een metafysisch bewustzijn. Er is vrijwel over de hele wereld geen cultuur bekend die niet de boom tot centrum-beleving heeft. Voor mij is de boom de veelzijdige veruitwendiging van het kruis en de swastika. Ik heb er altijd een soort miniatuur van het heelal, de totaliteit in gezien. Het omsluit water, aarde, lucht en vuur. Men kan er de seizoenen uit afleiden, de vier windstreken en wat het leven omvat. Beeldend kan men zijn structuur tot allerlei vormen herleiden. Mijn werken zijn dan ook stuk voor stuk boomuitbeeldingen. De stam is middelpunt van waaruit alle richtingen vertrekken. Ik zou met mijn schilderkunst als het ware in het sap van de boom willen kruipen om van onder naar boven opgezogen te worden. Alleen dat zou de kern zijn die overblijft; het verticale, de enkelvoudige lijn, de centrale as, de ruggegraat of het opklimmend vuur. (J.L.) Julien Vangansbeke |