Yang. Jaargang 17
(1981)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 116]
| |
De mensen splitsen zich in eenzaamheden:
even nog overroepen zij zichzelf met echo's en bedrijf.
Oude deuren slaan moeizaam dicht, de huizen beven
alsof zij in woede hun kamers en hun trappen vegen.
De treinen rijden op de horizon van een ver geluid
dat hier net bedaarde.
Het straatlicht stort zich op de aarde.
Mijn schaduw glijdt op de tegels uit.
Hier leef ik. In de holte van een vreemde
en bevreemdende stad. De bomen staan er,
maar ook soms niet, rondom een leegte
als slechte tanden in een veel te grote mond.
Hier is leven overleven, dromen
maar ze niet bewonen. De woorden
hebben geen wortels in de grond.
Zij lopen als een zoeklicht deze kamer rond.
Een boom staat in mijn raam
schetsmatig in vier verdeeld.
Hij staat ontheemd, verveeld
met de naam van zijn straat.
Zijn omgeving is zijn concurrent.
Hij reikhalst naar de lucht als
een bloem tussen veel en hoog gras.
Hij groeit langzamer als het appartement.
Wij houden ons verlangen in een kleine kamer
gevangen. Als vissen - verlicht in het water -
spreken wij: wij bewegen onze kaken
maar wij bekennen geen kleur: wij verzaken.
Soms hangen wij een vlag op het balkon,
meestal echter schudden wij er ons tafellaken.
Wij bespieden elkaars horizon, maar in de ramen
drijven wolken voorbij en weerkaatst de zon.
Herman Leenders
|
|