22 maart 1981
Het is soms boeiend om twee mensen, wier verstandelijke vermogens door hun omgeving niet bijzonder hoog getaxeerd worden, met elkaar te zien omgaan. Zo heeft Freddy, onze melkboer, nogal eens, als hij de boter komt afleveren, 'n ontmoeting met Ninette. De waarde van haar schoonmaak is wegens haar plompheid hoogst twijfelachtig, en omdat ze zich dat bewust is wordt ze gemakkelijk knorrig, vooral tegenover mensen die niet tot ons gezin behoren.
Gisteren stond Freddy in de hall op zijn wisselgeld te wachten toen Ninette, waggelend onder het gewicht van borstels en volle emmers, hem voorbij moest om naar de living te gaan. Ze was in een erg zwarte dag want ze had spit, leed aan ‘artero’ zoals ze het noemt en had even tevoren aan Madeleine uitgebreid verslag uitgebracht over de manier waarop een van haar snijtanden in een nogal harde homp brood was achtergebleven. Haar trouwens zeer wankele Freddy-gezindheid was dus ver beneden het nulpunt, maar onze boterleverancier zei argeloos: ‘Ah, voilà notre mademoiselle Ninette! Bonjour jeunesse!’. Freddy (we noemen hem Freddypeteddy, een overblijfsel uit de tijd toen Katrine haar eerste rijmpjes maakte) is ervan overtuigd dat hij de geestigste man uit de streek is. Nu was dat ‘mademoiselle’ voor Ninette als een druppel azijn in het gat dat door haar snijtand verlaten werd, want ze vindt dat je geen ‘mademoiselle’ bent als je een tweeëntwintigjarige dochter hebt. Ze vertelde Vreddy dus uitvoerig hoe ze dacht over zijn rode baard, zijn rood haar, zijn roodharige moeder, zijn zwaarlijvige vrouw (ze ziet eruit als de linkerachterkant van een nijlpaard, zei ze), zijn ranzige boter (waarover we een ander oordeel hebben) en zijn even ranzige geslachtsorganen (waarover we géén oordeel hebben). Freddy lachte eens goedmoedig en replikeerde dat hij niet begreep waarom Ninette de ratten 's nachts aan haar benen laat knabbelen. Ze heeft nl. niet alleen ‘artero’, maar ook aderspat, in hoge mate nog wel. Daarop stokte de dialoog plotseling, je zag zó dat Freddy een idee gekregen had. Toen Ninette thuiskwam hing er een dode rat aan haar deurknop te bengelen. Zoëven heeft ze ons met een overvloed van details, Lodewijk van Deyssel waardig, verteld hoe ze de rat op een grote kolenschop deponeerde, haar hond en haar geit nam en zo Freddywaarts getrokken is. Ze werd daarbij
in ogenschouw genomen door de pastoor, die aan de ingang van zijn tuin een luchtje stond te scheppen en achteroversloeg van verbazing, en door de veldwachter die juist een nieuw uniform had gekregen, aan de overzij van de pastorij ook een luchtje schiep en vooroversloeg van het lachen.
Het woonhuis van Freddy's hoeve is zo gebouwd dat je bij het openen van de deur onmiddellijk in een kombinatie van woonkamer en keuken terechtkomt. Freddy's moeder, van wie gezegd wordt dat ze een zwakke bovenkamer heeft maar die ronduit getikt is, zat aan tafel een kop koffie te drinken. Pas toen de optocht het vertrek gevuld had en Ninette de dode rat riomfantelijk naast de koffie legde gaf de moeder er zich rekenschap van dat er iets ongewoons gebeurde. Luid krijsend sloeg ze de armen ten hemel en deed Rhisnes' beschermheilige, Sint-Didier kond dat de Romeinen na een lange afwezigheid weer binnengevallen waren. Waar ze dat idee vandaan haalde kan ik niet gissen want Ninette heeft heus niets van een honderdman ofte centurio. Ze lijkt meer op een wassen beeld dat door een slechte beeldhouwer in een bui van dronkenschap mishandeld werd. Over het verder verloop blijft ze erg vaag, jammer genoeg, want dit is nu net het soort dorpsgeschiedenisje waar ik tuk op ben. Ze mompelde alleen: ‘Een dode man zou nog gaan, maar die rat was niet te verteren’. Ze zinspeelt daarbij op haar man, die zich enkele dagen na de geboorte van hun dochter de polsaders doorsneed, veertien dagen daarna probeerde zich te verhagen en nu ergens als landloper leeft. Hij heeft zich nooit meer om zijn gezin bekommerd.
Pliet Van Lishout