Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Yang. Jaargang 17 (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Yang. Jaargang 17
Afbeelding van Yang. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Yang. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Yang. Jaargang 17

(1981)– [tijdschrift] Yang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Dagboekflarden IV

15 november 1975

Eindelijk ‘Ik Jan Cremer’ gelezen. Het is zeer knap werk en ik zou willen kunnen schrijven zoals Jan Cremer, hoewel mijn aandacht na de 200ste bladzijde behoorlijk verslapte. Het skatologisch gedeelte van het boek is niets voor mij, en het veelvuldig gebruik van dezelfde opvallende woorden zoals jofel, sodemieren, versieren, naaien, neuken en reet heeft me gehinderd. Henry Miller is langs hem voorbijgegaan, maar op een zeer flinke afstand. In de bluf van dit werk zie ik een gevecht van Jan Cremer met zijn aangeboren burgerlijkheid.

30 december 1975

In de bladzijden die Pierre Leprohon in ‘Le monde du cinéma’ wijdt aan James Dean, gelezen over de waanzinnige sfeer die ontstond na de dood van de jonge filmakteur: ‘L'ampleur d'une telle folie cacherait-elle un retour au paganisme des faux dieux, au fétichisme primitif? Certains seraient tentés d'y voir l'expression de la nécessité d'une foi nouvelle a quoi se raccrocher dans le doute ou le néant qui désespère tint de jeunes d'aujourd'hui’.

Wat mij stoort in bijna elk aan onze moderne maatschappij gewijd boek dat mij in de handen valt is dat uit den treure verwijzen naar de wanhoop en de uitzichtloosheid van het bestaan van de huidige jongeren. Het wil er bij mij niet in dat onze wereld zo veel grijzer en gevaarlijker geworden is dan bv. die uit de XIVde en XVde eeuwen was (de zwarte pest), die uit het Napoleontische tijdvak, die uit de eerste decennia van de industrialisatie of dan die van tussen 1914 en 1945. De wereld van de volwassenen is nooit erg mooi of aantrekkelijk geweest voor de jongeren - die op hun beurt volwassen werden en die wereld aanvaardden zoals hij was of medehielpen om hem nog wat lelijker te maken. Ik bedoel hier de massa, waarin uitzonderingen altijd eenzaam zijn. De hippies van twaalf jaar geleden zijn nu ook weer geen hippies meer, en communes - die geen nieuwigheid waren in de geschiedenis van onze maatschappij - zullen zich verder blijven vormen en dan uiteenvallen zoals ze dat altijd gedaan hebben. Het begint er hoe langer hoe meer op te gelijken dat de zogenaamde wanhoop en verbittering bij de jongeren opgewekt en in stand gehouden wordt door volwassenen die er munt uitslaan. Zoals gewiekste zakenlui doen met de popmuziek waar ze vaak zelf niet van houden, maar die gebleken is een prima-artikel te zijn om de jongeren geld uit de zakken te kloppen.

7 april 1977

Dit dagboek doorbladerd en wrevelig geworden om de manier waarop ik met mezelf probeer te praten. Heb ik in mijn onderbewustzijn ergens het gevoelen dat anderen dit zouden kunnen lezen? Ik ben niet van een zekere gemaniëreerdheid vrij te pleiten. Het is soms pretentie, duidelijk. Want ik onderhoud mezelf vaak over voor anderen weinig belangrijke onderwerpen en ik zie ook dat veel na verloop van tijd ook voor mij niet de minste interesse meer heeft. Waarom doe ik het dan nog? Mijn geheugen verzwakt en ik zou sommige dingen willen onthouden. O.K., dat lijkt normaal. Doch juist omdat de tijd zo snel voorbijgaat kan ik er geen keuze in maken en blijf ik noteren, zo maar. Ik begin te vermoeden dat mijn instinkt om te schrijven, dat ik wegens mijn levensomstandigheden steeds maar moet intomen, toch sterker is dan ik altijd vermoed heb. Maar het blijft erg jammer dat gedachten en ideeën voortdurend zo snel oprijzen en zich ontwikkelen dat de hand ze niet kan volgen.

18 februari 1978

De laatste dagen een ontdekking gedaan die pijnlijk aankomt: grote schrijvers van zeer uiteenlopende aard en uit van elkaar verwijderde perioden zoals Henry Miller en. Honoré de Balzac zijn vrouwenhaters. Het heeft mijn bewondering voor die auteurs niet verminderd, maar het stemt me niettemin onbehaaglijk. Vlug even gegrasduind in onze eigen literatuur en

[pagina 118]
[p. 118]

overal sporen van sexisme aangetroffen.

Beïnvloed door geschriften van Annie Leclerc (‘Parole de Femme’, meesterlijk), Benoîte Groult, Françoise Parturier en Gisèle Halimi ben ik deze weken, mede wegens de voorbereiding van ‘Vertel het eens, Anita’ en ‘Fallus’, weer gaan nadenken over de evolutie van de ‘beschaving’. Het is de agressiviteit van de man die oorzaak is van de ellendige toestand waarin de wereld verkeert en de - naar mijn oordeel - zeer beperkte toekomst van de mens. Voor deze toekomst bestaat er inderdaad weinig hoop. Indien de vrouwen - en dat zou zo spoedig mogelijk moeten gebeuren, een utopie - kunnen bekomen dat zij de 50% inspraak krijgen in de oriëntatie van onze beschaving waarop zij recht hebben, bestaat er een kleine mogelijkheid dat het geluk universeel een kans krijgt. Kleine mogelijkheid, zeg ik, maar in feite is ze zéér klein. Want de schoonmaak die er te doen is kan enkel gedaan worden door mensen - massa's mensen - die zich volledig losgemaakt hebben van de denkwijzen die de ontwikkeling van de beschaving bepaald hebben. Dit veronderstelt noch min noch meer dan een mutatie, waarvan de vorm vooralsnog onvoorstelbaar is. Ik spreek erover met vrienden - het woord ‘mutatie’ heb ik al meer gebruikt - en velen bekijken me alsof ik een van degenen ben die stilaan de besloten wereld van de senielen aan het vervoegen is. Niemand schijnt zich een wereld te kunnen voorstellen waarin de mannen niet meer zullen denken als mannetjes en waarin heersers noch onderworpenen meer zullen zijn.

Indien ik tekenaar was zou ik een grote man tekenen, wiens linkerhelft er uitziet als een half idiote Tarzan, en de andere helft een overdreven ontwikkelde schedel en een ongespierde arm en been heeft. Aan zijn voeten liggen de pin-up, de ‘huisvrouw’, het fabrieksmeisje, enz. De man zou zeggen: ‘Je suis le mâle éternel et j'en reste fier. Du haut de ma grandeur je continuerai donc de contempler des centaines de siècles d'esclavage. Le créateur ne m'a-t-il pas fait ainsi?’.

5 maart 1979

Ik moet mij steeds meer verzetten tegen het idee om het moment van mijn dood, en misschien nu reeds, te kiezen. Ik kan daar met niemand over spreken - een moord, of een nieuw recept voor konfituur, of een onuitgegeven idee om iemand op te lichten zijn zoveel interessanter, en hoe! - ... En nochtans. Sterven is tegenwoordig het enige dat de mensen volledig aan de natuur (nolens volens) overlaten, voor zover ze de organisatie van een oorlog niet even onderbreken om er een te voeren. Ik ben het volledig eens met Vittorio Gassman die in een interview van mening was dat de mensen het recht zouden moeten verwerven om het ogenblik van hun dood zelf te kiezen, hoewel hij dat verklaarde vanuit een andere optiek dan de mijne, want hij zei ook dat het leven eens zo lang zou moeten duren als nu: de ene helft zou dienen om een algemene repetitie te houden voor de andere helft. Typische redenering van een akteur. Ik zie het zo: er komt een jaar waarin het leven een klein deel, dan een jaar waarin het een groter deel van zijn belang verloren heeft, enzovoort. Eens dat de balans volledig naar de negatieve kant overgeheld is, dat leven zich dus alleen nog maar beperkt tot ademen, eten en drinken (vooral medicijnen), slapen en versuft rondstrompelen, aangewezen zijn op de hulp van anderen die je vaak - ook al is het met enige wanhoop - inwendig vervloeken, dan zou je zelf moeten mogen beslissen over het moment waarop je onherroepelijk afscheid neemt van de kleuren en klanken om je heen - want die hebben hun betekenis verloren. Zijn eigen dood kiezen is in de meeste gevallen zichzelf en zijn omgeving veel leed besparen.

16 november 1979

Bij het doorbladeren van oude tijdschriften ontdekt dat hier en daar iemand ooit iets geschreven heeft over mijn zin voor humor. Weisgerber noemt die ergens zelfs ‘Brits’ - waarom? Zou graag eens iemand ontmoeten die doorheeft dat die ‘humor’ - zelfs in ‘O Titine!’ is dit, hoewel slechts lichtelijk, het geval - een middel was om lucht te geven aan mijn pessimisme in verband met de mens.

[pagina 119]
[p. 119]

22 maart 1981

Het is soms boeiend om twee mensen, wier verstandelijke vermogens door hun omgeving niet bijzonder hoog getaxeerd worden, met elkaar te zien omgaan. Zo heeft Freddy, onze melkboer, nogal eens, als hij de boter komt afleveren, 'n ontmoeting met Ninette. De waarde van haar schoonmaak is wegens haar plompheid hoogst twijfelachtig, en omdat ze zich dat bewust is wordt ze gemakkelijk knorrig, vooral tegenover mensen die niet tot ons gezin behoren.

Gisteren stond Freddy in de hall op zijn wisselgeld te wachten toen Ninette, waggelend onder het gewicht van borstels en volle emmers, hem voorbij moest om naar de living te gaan. Ze was in een erg zwarte dag want ze had spit, leed aan ‘artero’ zoals ze het noemt en had even tevoren aan Madeleine uitgebreid verslag uitgebracht over de manier waarop een van haar snijtanden in een nogal harde homp brood was achtergebleven. Haar trouwens zeer wankele Freddy-gezindheid was dus ver beneden het nulpunt, maar onze boterleverancier zei argeloos: ‘Ah, voilà notre mademoiselle Ninette! Bonjour jeunesse!’. Freddy (we noemen hem Freddypeteddy, een overblijfsel uit de tijd toen Katrine haar eerste rijmpjes maakte) is ervan overtuigd dat hij de geestigste man uit de streek is. Nu was dat ‘mademoiselle’ voor Ninette als een druppel azijn in het gat dat door haar snijtand verlaten werd, want ze vindt dat je geen ‘mademoiselle’ bent als je een tweeëntwintigjarige dochter hebt. Ze vertelde Vreddy dus uitvoerig hoe ze dacht over zijn rode baard, zijn rood haar, zijn roodharige moeder, zijn zwaarlijvige vrouw (ze ziet eruit als de linkerachterkant van een nijlpaard, zei ze), zijn ranzige boter (waarover we een ander oordeel hebben) en zijn even ranzige geslachtsorganen (waarover we géén oordeel hebben). Freddy lachte eens goedmoedig en replikeerde dat hij niet begreep waarom Ninette de ratten 's nachts aan haar benen laat knabbelen. Ze heeft nl. niet alleen ‘artero’, maar ook aderspat, in hoge mate nog wel. Daarop stokte de dialoog plotseling, je zag zó dat Freddy een idee gekregen had. Toen Ninette thuiskwam hing er een dode rat aan haar deurknop te bengelen. Zoëven heeft ze ons met een overvloed van details, Lodewijk van Deyssel waardig, verteld hoe ze de rat op een grote kolenschop deponeerde, haar hond en haar geit nam en zo Freddywaarts getrokken is. Ze werd daarbij in ogenschouw genomen door de pastoor, die aan de ingang van zijn tuin een luchtje stond te scheppen en achteroversloeg van verbazing, en door de veldwachter die juist een nieuw uniform had gekregen, aan de overzij van de pastorij ook een luchtje schiep en vooroversloeg van het lachen.

Het woonhuis van Freddy's hoeve is zo gebouwd dat je bij het openen van de deur onmiddellijk in een kombinatie van woonkamer en keuken terechtkomt. Freddy's moeder, van wie gezegd wordt dat ze een zwakke bovenkamer heeft maar die ronduit getikt is, zat aan tafel een kop koffie te drinken. Pas toen de optocht het vertrek gevuld had en Ninette de dode rat riomfantelijk naast de koffie legde gaf de moeder er zich rekenschap van dat er iets ongewoons gebeurde. Luid krijsend sloeg ze de armen ten hemel en deed Rhisnes' beschermheilige, Sint-Didier kond dat de Romeinen na een lange afwezigheid weer binnengevallen waren. Waar ze dat idee vandaan haalde kan ik niet gissen want Ninette heeft heus niets van een honderdman ofte centurio. Ze lijkt meer op een wassen beeld dat door een slechte beeldhouwer in een bui van dronkenschap mishandeld werd. Over het verder verloop blijft ze erg vaag, jammer genoeg, want dit is nu net het soort dorpsgeschiedenisje waar ik tuk op ben. Ze mompelde alleen: ‘Een dode man zou nog gaan, maar die rat was niet te verteren’. Ze zinspeelt daarbij op haar man, die zich enkele dagen na de geboorte van hun dochter de polsaders doorsneed, veertien dagen daarna probeerde zich te verhagen en nu ergens als landloper leeft. Hij heeft zich nooit meer om zijn gezin bekommerd.

 

Pliet Van Lishout


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pliet van Lishout


datums

  • 15 november 1975

  • 30 december 1975

  • 7 april 1977

  • 18 februari 1978

  • 5 maart 1979

  • 16 november 1979

  • 22 maart 1981