Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Jan Perquy De zwartheid van een ruiter Aan dit gebaar ontwijkt geen beest het beven van Zijn vingers. Op handen draaft de angst een schot in alle kleine kamers. Zoals de dood ook schuilt in onze holle adem achter glas, berijdt Hij weer de spiegels: Met dit gebaar van elk los woord treft het zware lot de tol der korte dagen in het bijziend oog van een blind geloof waarin we zwart Zijn focus horen aan het plotse breken van ons glas. (Zo heeft Hij in ons de as verstrooid, evenwijdig aan de richting van Zijn aarde. Want in elk snijpunt van de dood grijpen we naast het antwoord van Zijn handen.) In het harder hout van onze wormen doorboren we voortdurend het traag verhaal van een gebed zo veelzeggend aan het vuur van elk verlangen dat in ons wakker wordt als de honger van Zijn as die ons herhaalt na de zondvloed of de regen. Hij doorwoelt de aarde met de kracht van onze voeten en in het naderend geschuifel zoeken we onze adem uit, aan de rand van alle dingen, waarin Hij sprak: ‘De tamheid van wat modder bouwt het land zo vadsig vol ravijnen. Zie de listen niet waaraan het speeksel hangt, zo lang en vreugdevol gevaren. Dit is de wijn voor elk zwijn dat ook a-zijn zo bitter maakt.’ Het getrappel van Zijn stem is als de mest uit de geur van onze adem gedreven en in het dolende jaar van Zijn manen worden de nachten nooit kaal. Zuchtend in de galop der bewegende lippen wappert de regen ons tegen. Kom, laat ons vluchten in het gekreun van de maan; zij heeft onze aarde nog niet omgekeerd in het lawaai van Zijn brekende nagels! Vorige Volgende