| |
| |
| |
| |
| |
| |
Friederike Mayröcker
Lectio (fragment)
-
Schedelkapitein of alpenstrand, zeg ik, een woest personage dit boek!, zeg ik, onoverzichtelijk, ontembaar taalparcours, zeg ik, angstvoorstellingen, hersenverrottingen nachtelijke zweetaanvallen, la habanera of de strijdbonbon (wat is dat?), jij niet je Chinees aandoend uniform of verkondiging zegt Elke Erb, bevindt je vermoedelijk in een vergevorderde staat van gevoeligheid, niet waar, in een extreme situatie, niet waar, in een soort mummificatieproces, of niet soms, door de romantiek heen, het zou inderdaad zo kunnen zijn, heb een hemel: een miljoen bomen en wol aangestaard, ach ja en ik weet niet wat voor rommel nog allemaal, maar die rommel maakt mij ook melancholisch, die versnippering, dit niet onverschillig kunnen zijn, die vertakking van mijn bedoelingen, splijting van mijn kracht, enz., vandaag lumineus bericht (brief) van t.g-h., met aan het eind drie vragen die mij bestoken, eerste vraag: wat eet je 's morgens als ontbijt, tweede vraag: waarheen kijk je terwijl je schrijft, derde vraag: hoe oud wil je worden, minieme intervallen tussen de ademhalingen, afgesloofd leven.... U hebt aan de voorkant een stempel dat mij fascineert, in het rood, met canule van oog tot borst, schrijf ik aan Giuseppe Zigaina, kunt u mij zeggen waar ik dat stempel kan krijgen, ik weet niet hoe ik dat allemaal moet uitleggen, schrijf ik aan Giuseppe Zigaina, de dagelijkse nachtegaal, maar eigenlijk hoor ik van mijzelf alleen de echo van mijn stem, ik ben van mezelf verwijderd, niet te doorgronden, ik heb me van mezelf verwijderd, dat is niet van de ene dag op de andere gebeurd, het is een proces dat al in mijn beginperiode vastgesteld kon worden, ik leef in een verwijdering van mezelf, ik bekijk mezelf als een persoon die wel dicht bij mij staat maar met wie ik niet identiek ben, het is acht uur 's morgens maar
eigenlijk weet ik niet hoe lang ik hier aan de machine zit, misschien al sinds drie uur 's ochtends, ik heb het tekenbord ik bedoel ik heb de differentie tussen mezelf en mezelf haast nooit
| |
| |
kunnen inhalen, mijn rug is tochtig (kapot) geplaveid met ‘daadwerkelijke aanschouwing’, enz. Hoe zeer heb ik mijn leven samengedonderd, hoe vaak de vrienden verraden open en bloot, enz., de gedachtenis aan uw schilderij, schrijf ik aan Giuseppe Zigaina, staat me elk moment voor ogen, maar in uw schilderij zitten zoveel andere schilderijen, ook herinneringen aan mijn (heraldische) kindertijd, ottomanen, kloven van allerlei aard, ook stempelinsignes, tatoeages op mijn voorhoofd, op mijn bovenlichaam, op de bodem van de oogappels van Notre-Dame bijvoorbeeld, de boeken-, papiervoorraad tolt in de wind, met de vensterluiken potdicht, heb me de gewoonte aangekweekt om zonder muziek en met de gordijnen dicht te werken, schrijfintimiteit groter, associatie-intensiteit bedwelmend, ik kom niet naar Rome, spijtig genoeg, zit dag in dag uit in die schrijfhoek van mij, eindelijk en steeds vaker, met name keukenpassage: broccolilong, etc., roei op mijn speciale slaapbrits (ottomane), begin van dementie, hier uitstekend werkweer, regen, duisternis, stilte, Latijns en Italiaans woordenboek (‘liliputeditie’) naast mij op de vloer, ik zoek onmiddellijk alle Italiaanse zinswendingen uit uw brieven op, soms kan ik uw handschrift maar moeilijk ontcijferen, vannacht heb ik genoteerd vivaldi vier jaargetijden zoeken (winter), in een natuurgalop, enz., de maanden, jaren, niet vast te leggen, geen onderbreking mogelijk, je draait een kalenderblad om en er is alweer een jaar voorbij, het karo tafeltje, de mediasjaal, soms het gevoel dat mijn beeldende uitdrukkingsmiddelen ernstiger: waarachtiger (bondiger) zijn dan mijn literaire, de penseelvulpen maakt mijn handschrift week, ik verlies dus alle structuren: de zwarte penseelvulpen strijkt maar vluchtig over het blad, laat nauwelijks concrete sporen
toe of achter, welk Israël vernietigt min hart...
in de bosrivier, zegt moeder, je weet hoe graag ik vroeger ging wandelen, ik kon urenlang langs een berghelling naar omhoog strompelen, over wortels en door struikgewas, het deed mij groot genoegen, ja precies het plattelandsgenoegen, zoals Stifter het noemt, andere landvlaktes, wolkenmutsen, ik was altijd de gelukkigste mens wanneer ik kon wandelen, ik wandelde graag alleen, ik kon mijn gedachten laten rondzwerven, ik kon mijn passen aan mijn krachten aanpassen, of soms ging ik met een zwijgzame persoon, wat me deugd deed, maar de laatste jaren ben ik niet meer buiten mijn vier muren gekomen, feit is, mijn benen willen me niet meer dragen, ik bedoel ronddragen, vannacht had ik een wonderbaarlijke droom, zegt moeder, ik droomde dat ik gelopen, gemarcheerd had, ik was een berg opgeklommen, met vlugge passen, het was zoals vroeger, ik bewoog met grote precisie en soepelheid, ik liet mijn blikken rondzwerven, hierheen en daarheen, ik was er in mijn droom over verwonderd hoe moeiteloos ik vooruitging, ik rustte dan op de top van de berg in de schaduw van de hoge naaldbomen, het was echter alsof een onzichtbare hand
| |
| |
zich op mijn nek legde, en mij iets toefluisterde wat ik vergeten ben (‘zacht, zoals de voelende Fanny...’).
Weide lijkt weinig te groeien in deze tijd, schrijft Giuseppe Zigaina, voor het door de herders in de hemel gehoede vee, dat duikt dus weg achter de omheining: tien hekpaaltjes, acht verbluffend gelijk gekromde bomen - heeft die Naïeve uit het Quatrocento soms sjablonen gebruikt?... er heerst een pre-kerstmis vreugde op de Romeinse pleinen, met suikergeld voor de kinderen en reuzenspar naast de obelisk op het Sint Pietersplein, die obelisk zal binnenkort zijn solstitiumschaduw (zonnewende!) op het in de grond aangebracht medaillon (sagittario) werpen. Op de melkverpakkingen staan nu kerstspreuken in gepaard rijm, dat in het Italiaans kusrijm (rime bacciate) heet, bijvoorbeeld:
luci / colori / suoni |
presipi / abati / domi |
(verborgen schedelstuk, rumoer in het hart, hier zie ik, liggend op bed, achter bloeiende bougainvilleabomen de koepel van Sint Pieter, schrijfjesgewijs in de reageerbuis de hemoglobine, enz.) -
Het andere koord (dierenkwartier), zeg ik, zodat wanneer de postbode aanbelt ik een beetje zeepgroen van mijn wang moet vegen, etc., drie uur 's ochtends, zeg ik, mijn repertoire of hinterland haalt me in, ik schrijf de handrallen-brief voor de uitgever, krabbel op een visitekaartje, wil geen pygmee-keuken zijn voor de literatuurwetenschap, zeg ik, B.'s schaargedicht kijkt me stralend aan, vind het extreem imposant, van een Goethiaanse forsheid en een rechtlijnige expressiviteit, zeepgroen (almlong) naast nieuwe adresstempel, op gazonkleurig divantapijt dat normaal voor onderste derde van de vensters hangt, tegen indringende koude. Misschien ligt het geheim van succes in iets zeer banaals, zeg ik tegen B., namelijk of de naam van de kunstenaar (schrijfpennaam, zie hoger) door de receptie, de literaire criticus, de literatuurwetenschapper gemakkelijk of moeilijk uitgesproken kan worden, of die schrijfpennaam op tongmaat is gesneden, geen lippenweerstand biedt, of hij de traagheid van de hersenen van die mensen vleit of er tegen ingaat, enz., of de naam van de kunstenaar een zekere vlotte kenbaarheid kan verwerven en, omdat vlotte kenbaarheid gelijkstaat aan zinnelijk genot, of hij dus steeds opnieuw en opnieuw graag geciteerd, herhaald, nagesproken, geimiteerd kan worden, wat mij de hoofdzaak lijkt te zijn, zeg ik, bijgevolg worden er imitaties van een vlot kenbare handtekening in omloop gebracht... vermoedelijk had die jonge uitgever en auteur, 35 jaar geleden in Berlijn, gelijk toen hij twijfels had bij de lengte en het complexe karakter van mijn naam, bolvormige roos.
De hemelgerechtigheid op het inpakpapier, schrijf ik aan Sabine Hassinger, op het inpakpapier geschilderd, louter sterrenbeelden, namelijk de taal die over het heden huppelt, enz., al mijn vreugdes totaal ingekroost, wat ik zo rondom mij
| |
| |
hoor, ik bedoel onvermijdelijke familiebijeenkomst met kinderen in alle leeftijden, voor het jaarfeest, alles sjofele bloei, nietwaar; mooier: hier zitten, alleen, met de Hopkins-vertaling op schoot, heb Waterhouse geschreven: ‘grote bewondering: ben verdoofd door die vertaalprestatie van u, van Hopkins word je inderdaad sprakeloos’... het plasticplankje voor het Wasabrood, schrijf ik aan Sabine Hassinger, als onderlegger bij het schrijven, zit aan mijn honingtafel, stil een verlangen naar direct brief-vodjes-contact, kan nauwelijks nog met de hand schrijven, kort af waar het gaat: rebusachtige, stenografische afkortingen die de ontvanger in het slechtste geval niet kan oplossen, enkel kan vermoeden, enz., schrijfmaschine belegd / bezet / beladen met manuscriptbladen (nieuw)... hoe het met ons allen gaat, daarop kan ik niet antwoorden, ook niet hoe ik leef, wat ik allemaal doe, huiselijkheid, hersens, uiterlijke omstandigheden één en al warhoop, jouw brieven daarentegen eeuwigdurende bron van innerlijke verheffing... moest dan de bloem buitenshuis dragen (blocipapier), de geur van de plant was overrompelend, eigenlijk op de rand van het draaglijke, ja indringende scherpte, papilleus aan de bloesem-blaadjes, negatieve aromatherapie misschien. Brillenkoordje bij het brillenwassen volledig nat geworden, om te drogen boven de kookpotten / melkpannen gehangen, drupt in de menage of huishouding,s draag vier hemden over elkaar, loop kriskras rond in mijn behuizing (opticiencel), sleep ochtendjapon achter me aan, oriëntaalse sleep, arabeskenpatroon, heb mijn wet in spiralen, wegkluwens, moerasbanen, golftongen, zandsporen gevonden, voel me niet in staat om in deze toestand met iemand te spreken, zie mijn uitdrukkingsloos gezicht voor me, walg van die lege uitdrukkingsloze gelaatstrekken van mij,
wil wegkruipen, zit op de WC-bril, vergeet te plassen, laat pas enkele minuten later mijn plas komen, vermoedelijk ziektesymptoom, hele woning al tropisch door waterdamp doordat ik tegelijk begin te stoken. Een geweekt schrijfpapier, tandrad van een vriesochtend, altijd waterkom op het vuur, het is dus mijn bedoeling om de was te doen, zeg ik tegen mezelf, (‘Fobie van het wasgoed’), ook regent het voortdurend, alles hier flink vochtig gemaakt, enkel de kachelwarmte als puntgloeiworm, geen echt fornuis, wanneer gasten komen snack halen bij de Chinees hier dichtbij, koop thee, fruit, voorraad soep (sla). De ontvangen maar ongeopende kerstpakjes worden omgedoopt zeg ik, dat is nu eenmaal het gebruik bij ons zeg ik, alles wordt met nieuwjaar aan een andere tak van de familie doorgegeven, zonder te willen weten wat er in de pakjes verstopt zit. Uit canule, zeg ik, in het spoelwater, laatste spoeling: resten van het geurflesje gesproeid, reusachtige triller. Jouw eedgedicht staart me aan, zeg ik tegen B., het oog van de orkaan is in mij, reptiellong: voorstelling van een / van mijn reptiellong: zwarte gekerfde krokodillederhuidige long (inferno), influenza-aanval, nietsdoend hoofd, het geheel van die bibberende
| |
| |
dieren (tonen) waaruit de trillers zich vormen, witachtig kwijlspoor op huis-mantelrevers, eetonlust, tweeënhalf uur bos, afdrijving in het onderlichaam, zit in mijn schrijfhoek (bednis), heb al het gereedschap rond me verzameld, kussens tegen de koude muur geplaatst, heb de neiging om alle klachten die de kop opsteken toe te schrijven aan mijn zwakke constitutie, wijs psychische motieven strikt af, uitgegleden woord, plotseling een woord, duidelijk voorgesteld, niet meer beschikbaar, een ander in de plaats, ver verwijderd, zonder samenhang met het eerste laat zich niet afwijzen, dus in de plaats van motief duikt zoals bij pulserende lichtreclames altijd weer mimesis op, intermitterende koorts, slaapverwekkende Bachmuziekjes uit de CD-speler, waarom kan ik bij het denken aan een bepaalde invloedrijke persoonlijkheid op het literaire terrein de extreme diepte-aanduiding pejoratief niet afweren, dan elke vleugel of haard rolt naar binnen, heb mijn gereedschap op de bedsprei uitgestald, gespreid lichaamsgereedschap: schrijf- of hemelgereedschap, dus schrijfhaastig zeg ik, de boeken- papiervoorraad in de tollende wind, terracottafiguur (eenhoorn) schraagt manuscript batterijen, plotseling geur van rottend fruit bij het voorbijgaan langs het keukenhok, waterverschuivingen: de catarre is van boven naar beneden gegleden, of niet soms, sepiakleurig, pastelkleurig, azuur, de luiken: boorden van de schuin binnenvallende middagzon, echo van het nieuwigheidswasgoed zeg ik, zit aan mijn honingtafel, stof- of koollong voor het ontploffen.
De bloemenvensters, -festons, de boek-, papierbalen, metaaldraad, later moesson montage, een paar dagen het huis niet kunnen verlaten en ik voel ongeduld opkomen, zielsontstemming, angst, verlangende voorstelling om langzaam bij het aanbreken van de dag in een geurend naaldbos binnen te wandelen, daar lang rond te zwerven, immense lichtsensatis zeg ik, woon- of waanplaatsen van deze muziekheimat, droomde dat ik kon zien hoe de schimmel zich met een razende snelheid een weg door het broodkruim vreet, op het aanrecht, de paddestoel metastasen: blauwachtige verstrooiing van melksterren: tegelijkertijd gevoel van walging en hoogste esthetische genot. Op grote lege houten tafel meen ik te herkennen: rechaud met 5-bladige gasvlammen bloesem, en soms rafelde een bloesemblad enkele ogenblikken lang uit, alsook oranje telefoon met afgelegde hoorn, stemvork en stukgetrapte koortsthermometer op klein vuil badmatje, het strengste weer zeg ik, iets voor mijn venster herinnert me aan Giuseppe Zigaina's schilderij ‘Boven de velden van de aartshertog’, gemengde techniek, 500 × 700 mm, turkooiskleurig landschap, notenplantages, boven de lagune fantasie van een in twee gescheurde vlag, kleuren van een Oostenrijkse definitie, ik sta dan voor één of twee uur op om te schrijven, de overige tijd op de dakottomane, de lucht van het hooggebergte doet me niet bijzonder goed zeg ik, heeft me niet bijzonder
| |
| |
goedgedaan, in de herinnering zeg ik, een ingespannen kijken met meestal gesloten ogen: wanneer ik me op een woord op een zin wou concentreren, op de uitkijk staan aan een hooggelegen uitkijkvenster, om het eenzame spoor van een Rembrandt roofvogel boven de bergkam te volgen, en hoewel ik in dat hooggebergtegebied moeilijkheden met mezelf had, zijn toch (of misschien precies daarom?) uiterst nadrukkelijke herinneringen blijven hangen, ik wandelde veel in de korstige karresporen die parallel met de smalle geasfalteerde dorpsstraat liepen, schold op mijn ongewoon zwaar schoeisel dat mijn voeten inknelde en uiteindelijk de ergste pijnen veroorzaakte. Hier zou nu de scène moeten komen met de kalkoenen die op een boerenerf gekweekt worden wat ik echter vermijd. De in roodachtig witte golven opbollende vlaggen voor het balkonvenster herinnerden me aan het schilderij van Giuseppe Zigaina ‘Boven de velden van de aartshertog’ - met een wonderbaarlijk ritme namen de vlaggen in de wispelturige wind de vorm aan van reusachtige kussenvormige transparanten en vormden uiterst welgevallige formaties die aan iets als een baldakijn, als een valscherm deden denken, de bergwind blies de doeken op en bracht ze deinend, vloeiend, golvend in beweging van de ene kant van het venster naar de andere, de blik uit het venster van een kijkdoostheater: raadselachtige bouwsels achter de ruiten en de reflexen van het sterke gebergtezonlicht op de doeken imiteerde het tedere opflitsen van gekruiste degens: meesterlijke: bespijkerde doeken, schuil- of kunstenaarsnamen, obstinate afhankelijkheden van mensen, tijdstippen, bewolkingen, koortscurven..
[uit] Friederike Mayrocker, Lection, Suhrkamp Verlag 1994 ©
[vertaling] Inge Arteel
|
|