Yang. Jaargang 37
(2001)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 128]
| |
![]() | |
[pagina 129]
| |
[Paul Verhaeghen]
| |
_BallingDe balling staat, en ademt door een nauwe buis van zilver. Haar lijf, zwaar van drogend gips, hangt in een harnas van buizen, leer, en ketens - staketsels waaromheen nerveus de Beeldhouwer drentelt. Hij is de opzichter nu: gaat alles naar wens? Beide armen zijn symmetrisch geheven, twee zwanenhalzen die elkaar omstrengelen, twee slangen die elkaar omhelzen, en door die armen zindert het gif van de pijn. Zij had zich uitgekleed, Sterling Calder zelf had haar voeten gewassen en met geurige zalven gemasseerd, en terwijl zijn assistente oksels en schaamhaar van het Model schoor, was hij op een stoel nerveus een sigaret gaan zitten roken; hij ijsbeerde terwijl Margarete's gouden haar onder een pruik van rubber werd verborgen en haar geslacht met een kap van latex bedekt; huiverend had hij toegekeken terwijl zijn Muze met het mengsel van rundervet en olie werd ingewreven, haar tepels verstijvend onder de ruwe aanrakingen, onder de kou. Zij had de pose aangenomen; ze had zich in zijn visie gewrongen. Om haar hoofd ziet hij al het aura, de stralenkrans van sterren. Handboeien worden om haar polsen geklonken. De ketting tussen beide kluisters wordt aan een zware haak getakeld. De beeldhouwer grijpt, een moment lang, zijn Inspiratie bij de glibberige heupen, terwijl zijn assistent onder haar voeten de betonnen bal schuift die de wereld moet verheelden. Even wankelt de Star Maiden. Zijn vingers om haar vlees. De emmers staan klaar. Hij begint aan haar voeten, brengt gejaagd laag na laag aan, bouwt naar boven. Zorgvuldig vult de beeldhouwer de ruimte tussen Margarete's kuiten, hij smeert de plaaster tussen haar dijen - onder zijn handen, tegen haar lichaamswarmte aan, verstijft, bevriest de massa - soepel wordt star; zijn visioen van vlees wordt ingegoten ster. Wanneer haar venusheuvel is bedekt, laat hij de mannen binnenkomen. Zij schuiven de toren van hoepels naderbij, klinken de lederen riemen om de stollende ster, brengen laag na laag aan - Nu stort vanop het staketsel om de broze | |
[pagina 130]
| |
maanwitte schim een werkman gips uit over de rubberen kap; Calder spat, haastig en geconcentreerd, gips om haar hals. Haar ogen sluiten zich. Hij stopt haar oren met wolpluis. Hij borstelt een extra laag vet over haar tere oogleden, die even flikkeren. Dit is het kritieke moment. Hij metselt haar resoluut dicht.
***
En zo gebeurde het dat Pasiphae, koningin van Kreta, dochter van de Zon en de sterfelijke Persa, echtgenote van Minos, in de hoofdstad Knossos verliefd werd op een stier. De stier was een geschenk van Poseidon, een prachtigmachtig beest, met flanken wit als schuim, eensklaps op een mediterane ochtend verschenen op het strand. Of liever: De stier was ruilhandel. Minos, een onzeker heerser, had tegen zijn aarzelende onderdanen gepocht hoezeer hij met de Olympiërs op een goed blaadje stond, en hij had de Zeeg*d tot dit mirakel overgehaald, met stellige belofte dat hij het dier terstond na aanspoeling zou offeren. Maar wie kan afstand doen van zo'n geluk, van zo'n volmaakt rund, blinkend in de jonge zon, de spieren als kabels gespannen, de hoeven bonkend in het zand, de oogopslag fier en soeverein? Minos liet een dier uit eigen stallen witkalken en slachtte deze Ersatz op het strand, de ogen devoot naar de hemel gedraaid. (En at daarna zelf het vlees.) Wat had Minos in gedachten? Dat Poseidon, zijn oren vol water, tevens blind was? Of: had koningin Pasiphae zelf haar koning om het leven van haar stier gesmeekt? Niets was er wat Pasiphae kon doen, al was zij nog zo als de dood voor haar verlangen - de begeerte was haar ingefluisterd door Aphrodite zelf, de onverbiddelijke g*din van liefde.Ga naar eind[1] (De g*den maken hun grapjes, zeker, maar tezelfdertijd is humor hen zeer hoge ernst.) Dus vervaardigde des konings architect, een Athener met naam Daedalus, voor haar in het geheim een holle koe van hout, die hij op de aangewezen plaats van een ruim gat voorzag, en die hij met verse runderhuid bekleedde. In deze stinkende machine nam de dolverliefde koningin plaats, en toen zij het immer nader komende stampen en snuiven hoorde ontblootte zij trillend van schaamteloosheid de blankheid van haar achterste - en angstig wachtte zij op de monsterlijke stierenlul die haar zou doorboren. In het duister van het fantoom schreeuwde zij het uit en ze blaatte hoogst onkoninklijk, ze jankte en krijste van het smartelijk genot waarmee het witte monster haar als een stomme koe bezat, en dronken werd zij van het donderende stoten van zijn heupen tegen de plots wankel lijkende kooi. Alsof deze bloederige penetratie op zich niet genoeg schande was, baarde zij negen maand later. Horens en hoeven schraapten langs het geboortekanaal: een gedrocht, half stier, half jongen. Nu droeg de koning Daedalus op een labyrint te bouwen, waarin het woordeloze schepsel gedwongen werd te dwalen, brullend van de pijn van eenzaamheid, buiten zichzelf van radeloze woede om de kilte van zijn opgelegde lot. Maagden vrat hij, en jongelingen, zeven van elk in elk negende jaar - Minos' stier, al had Minos niets met hem te maken. | |
[pagina 131]
| |
Nieuwe liefde: één der offerknapen viel in de gunst van een lieflijker dochter van Pasiphae, en in ruil voor een makkelijke belofte van eeuwige liefde schonk zij hem de sleutel van het doolhof en een kluwen zelf-gesponnen draad. Haar promesso sposo opende de deur, bevestigde een eindje van de wol aan de klink, en stapte. Het leek alsof het kluwen licht gaf: Het leidde hem recht naar de slapende gestalte van het monster, wenend in halfslaap, en Theseus, gespierd, geolied, nam Ariadne's halfbroer in een onverkwikkelijke houdgreep - hij knakte de wervelkolom van de stierenjongen als was het een twijg. Toen Theseus uit het labyrint wankelde, duizelig en kleverig van bloed, de draden als een web om zijn trillende lijf gewikkeld, was daar Ariadne om hem te omhelzen. Eer de ochtend gloorde namen zij de boot naar Athene. Ariadne genoot nooit haar eeuwige liefde: De pijlen in Theseus' hart waren door Eros uit rottend hout gesneden. Theseus, ever the gentleman, bezat haar op het strand van Naxos en liet haar daar slapend achter.Ga naar eind[2] Trouw is niet des mensen. Noch des g*den.
***
Uitwendig is de schelp verblindend wit en koel; vanbinnen is zij donker, heet, verstikkend. Telkens weer moet het model haar paniek verbijten - het pantser zet niet uit onder haar ademhaling, het wordt gefixeerd op het moment dat het gips haar ribbenkooi raakt, vanaf dat ogenblik zitten haar longen gevangen. Vat de Kunstenaar en zijn leger van dwergen haar tijdens het inademen, dan kan zij zich nauwelijks met lucht vullen - hoe zij ook aan de buis-naar-buiten zuigt: het plaaster blijft onverbiddelijk. Het model heeft geleerd haar longen uit te zetten wanneer het zwetende legioen met hun handen vol smurrie haar borstkas nadert, ze kromt haar rug en blaast zich op, en zo zal zij vereeuwigd worden: in opperste gezwollenheid, een studie in zuurstof, haar borsten prangend, een ontsnappingspoging uit zichzelf.
***
‘Ik zag uw foto in de krant’, zegt de ober. Hij staat aan hun tafeltje, de knokkels van zijn hand nonchalant leunend op het hout (zijn routinematige babbel: het weer boven Manhattan; een oppervlakkige analyse van de toestand in Europa). Zwelgen in de klandizie van iemand belangrijk genoeg om uitgestreken te worden op kostbaar krantenpapier. Ze kwam hier vaak; de koffie was goedkoop, de sandwiches eetbaar. Aan het prikbord bij de keuken zag Margarete haar in stippels uiteengetrokken beeltenis en de krantenkop: ‘Model ontsnapt door poederdoos’ (welke ober, welke kok las hier de New York Times?), een van de dames in een haarnetje boven een dampende frituurketel knipoogt haar toe - een bewonderaarster van Calder's werk?Ga naar eind[3] ‘Onvoorstelbaar in het moederland, niet?’, zegt haar lunchgezelschap, de regisseur niet wie ze volgens Alan dringend had moeten praten, ‘Een ober in Kranzler die roddelt met de klanten? Amerika: iedereen gelijk. Iedereen zijn trots, hoe laag men op de ladder staat. Geen slaafsheid, geen neerbuigendheid. Gelijke kansen.’ Hij rolt een | |
[pagina 132]
| |
sigaret op het formicatafelblad en stopt even met ratelen om het papier dicht te plakken. ‘Gesteld dat men talent heeft, natuurlijk.’ Als een regisseur een sigaret aansteekt, en na het ontlokken van de eerste rookwolk kort okay blaft - dat is het moment waarop hij down to business gaat. Hij buigt zich over Margarete heen, maar houdt, oude Berlijnse reflex, de rookkolom buiten bereik. Hij heeft nog als assistant bij de UFA gewerkt - ze herinnert zich hem vaag, een kauwgomma-lende jongen die lenzen aansleepte en met iedereen wauwelende praatjes sloeg. Ook Alan, haar agent, herinnerde ze zich uit zijn Berlijnse dagen - het jonge haantje Alexander Provitz, vijf jaar geleden uitgeweken naar de goudkust van Amerik-ah! Een slordige beamte van Immigratie had de volgorde van beide laatste letters omgedraaid en van de z een s gemaakt. Margarete had geen dromen gehad van een exotische wereld van onbeperkte mogelijkheden. Ze wilde alleen zo ver mogelijk verwijderd zijn van de moordenaars van haar man, haar zus, en zoveel anderen die haar dierbaar waren. Het was een vlucht geweest; niets anders. Ook haar had Immigratie herdoopt. De ambtenaar had snel in haar Derde-Rijks paspoort gebladerd, vluchtig geblikt naar liet vreemde document dat affidavit heette, hard zijn stempel geslagen, en pas toen ze allang uit de rij verdwenen was, had ze gemerkt dat in haar nieuwe pas onder zijn pen haar onbekende naam van Gottlob in een haastig gekrabbeld Goldfarb was veranderd. In de Holland tunnel had Alan haar achteloos gewezen op de tegels die de grens aangaven tussen de staat New Jersey en de staat New York. Een ogenblik en het was voorbij. Haar laatste grensovergang. Even knipperen met de oogleden en ze zou het hebben gemist. Wat, tenslotte, is een naam? - Evenveel, merkte Margarete, als haarkleur. Eenmaal zij de overgang naar strawberry blonde had gemaakt werd zij door een ander, spannender soort mannen begeerd.
***
Hoe snel raakt een mens gewoon aan nieuwe heersers van de ether, aan nieuwe handelaars in waarheid - maar die ochtend, de laatste dag van februari, werd alles ineens ten gronde ongeloofwaardig. De Reichstag in brand? Het werk van een internationale communistische samenzwering, uitgevoerd door een arme, verwarde jongen uit Rotterdam? Hoe typisch efficiënt en amateuristisch was die avond verlopen, hoe als altijd tegelijk alert en ordeloos waren de leiders van het Rijk gebleken. Ernst Hanfstängl - door een gruwelijke ironie van de bijnaam Putzi voorzien -, hoofd van de dienst die de buitenlandse pers van fijnbesnaarde leugens voorzag, lag in het oude Pruisische presidentiële paleis, Görings residentie, te bed, geveld door een griepje van niks - het enige excuus dat hij had kunnen bedenken om niet nog een avond te moeten doorbrengen op een saai feestje ten huize Goebbels (hij walgde van Goebbels) - toen een flakkerend licht hem omstreeks halftien wekte uit een halfslaap die eerder door zijn overdreven enthousiasme voor medicinale grog dan door de verwaarloosbare koorts zelf was ingegeven. Door een reet in het gordijn zagen zijn bloeddoorlopen ogen de vlammen | |
[pagina 133]
| |
uit het parlement slaan. Hij schudde zijn lokken en kneep zichzelf in de wangen en nadat hij zich er aldus van had vergewist dat dit geen visioen was, belde hij de minister van propaganda, die prompt de telefoon neergooide - der Reichstag brennt, wat een flauwe grap. Der Chef was iets meer alert, en liet aan de minister de vernederende taak zijn onderdaan terug te bellen, - en nu geen grappen meer, Putzi! Hanfstängl kon zich nog net genoeg beheersen om zijn baas toe te snauwen dat hij dan maar zelf moest komen, als-ie 'm $#%#!! niet geloofde, en gooide dan met een mooi bevredigd gevoel de hoorn op de haak. Göring was inmiddels allang ter plaatse: ‘Red de wandtapijten!’ was zijn eerste bevel geweest - de maarschalk paradeerde nerveus doch opgelaten (de gloed van de vlammen verhoogde de gloed van de cocaïne onder de koepel zijn schedel) voor de brandstapel in een groteske jas van kameelhaar bezaaid met grotendeels zelfbedachte decoraties: De gobelins waren zijn persoonlijk geroofde bezit. Oeoeoehs en aaahs van de massa wanneer de kolossale koepel onder geraas van glas en koper in elkaar zakt en de vlammen weer oplaaien boven de gigantische fonteinen van de brandboten op de Spree. Een slungelige Hollandse stukadoor, gevangen in het brandend labvrint, krijgt ondertussen in de Gestapo hoofdkwartieren op de Prinz-Albrecht-Straße een onzacht verhoor, maar komt niet verder dan het schreeuwen van slogans over alle-macht-aande-arbeiders, en dat hij als enkeling heeft gehandeld. De autoriteiten hebben Van der Lübbe's bekentenissen niet nodig om tot conclusies te komen: Een eenvoudige snuif avondlucht had Hitler, even halt houdend op de drempel van Goebbels huis aan de Reichkanzlerplatz om de weerkaatsing van het vlammenspel op de onderkant van de laaghangende wolken te aanschouwen, tot dezelfde vaststelling gedreven. (‘Blij dat we van die ouwe barak af zijn’, meent Goebbels hem te horen mompelen, maar dat kon hij, in het luidruchtig aanslaan van de motor van hun dienstwagen, ook verkeerd begrepen hebben.) Was die avond de ondergrondse gang tussen het paleis en de Rijksdag door SA troepn gebruikt?Ga naar eind[4] Was Hitler werkelijk zo verrast als hij liet uitschijnen? De lege schelp van het parlement smeulde nog na toen de troepen van de SA als havikken over de stad neerdaalden: vierduizend functionarissen van de KPD en SPDGa naar eind[5] werden uit de lakens geplukt en ‘voor ondervraging’ voorgeleid - de gevangenissen op Alexanderplatz en die van Tegel raakten vol, zestig mannen in een cel. Ogen werden uitgerukt, kaaksbeenderen ingeslagen met geweerkolven, neusbeenderen ingetrapt, vingernagels met tangen uitgetrokken, penissen met zuur bewerkt.Ga naar eind[6] Er was de beruchte linkshandige reus die als het hem uitkwam met een zweep van nijlpaardenhuid tekeer ging, en zijn act eindigde met een bijtende striem links en rechts over het gezicht, rijtend en scheurend - zijn sinistere handtekening. Eens de gevangenissen vol werden de arrestanten, en hun aantal groeide over de volgende dagen en weken exponentieel, bijeengedreven in kelders of achtertuinen van flats in Friedrichstraße, Rosinestraße, Kastanienallee, de Gladenecksche Villa in Köpenick, het Universum tentoonstellingscentrum in de Tiergarten. Er was dat eskader dat hun gevangenen dwong op de grond te gaan liggen en dan met zware laarzen op hun | |
[pagina 134]
| |
ribben een stampende dodendans uitvoerde. Er was de afgedankte watertoren in de Knaackstraße in Prenzlauer Berg; de afgedankte brouwerij in Oranienburg. Gevangenen werden in de vrieskou naar buiten gesleept om voor hun gijzelnemers onder het zingen van kinderrijmpjes een berendans uit te voeren in veel te grote soldatenlaarzen; dan werd er op hen geurineerd en emmers water werden over hun verse wonden uitgekeerd. Arrestanten werden gedwongen hun medeslachtoffers te geselen, en werden daarna zelf met stokken in elkaar geslagen - een snelcursus in Nationaal Socialisme. Acht jonge mannen die simpelweg in de kelder van het gebouw waar zij vergaderden werden ingemetseld - een gruwelijke, hopeloze tijdcapsule van een graf. Geweld, in al zijn vrije expressie, in volle, explosieve kracht. Rumoer - en stilte. Friedrichstraße, Rosinestraße: het hart van de stad. Nachtbrakers op hun zwerftocht van nachtclub tot nachtclub: zij blijken doof. Zoveel ramen van de rijkelijke huizen in de General-Pape-Straße zien uit op de hoofdkwartieren van de SA Feldpolizei; de inwoners sluiten de luiken. In Oranienburg worden de tuintjes netjes onderhouden; men wiedt onkruid en zaait prei en boontjes voor de oogst van de zomer. Wij worden allen blind geboren, zonder een zonde te hebben begaan. Wat was Margareta's misdaad? Niets indrukwekkender dan een kleine filmster te zijn; niet meer dan stem te zijn en lichaam, en zich te laten uitbelichten door de solfer-lampen in Babelsberg terwijl haar lippen zich vormden om de woorden van een anderGa naar eind[7]. Herkenbaar over straat te lopen, bijrol in zulke wonderen van de cinema ter linkerzijde als Dirnentragödie of Mutter Krausens Fahrt im Glück. Drievoudige vloek: joods, socialistisch, intellectueel (zoals eenieder die aanzat aan Brechts tafel in het Romanische, zoals, dachten zij, ieder weldenkend mens in die dagen). De Moeder Krausens uit de film opent de gasleiding in de artificiële proletarische omgeving die men haar in Babelsberg had toegezegd, en zo nam haar hemelvaart een aanvang - zoveel van haar vrienden, wist Margarete, reisden met capsules cyaankali in de zakken van hun jas. Niets meer dan filmsterretje te zijn. Dat, en haar ethnische achtergrond. Ook zij zou reizen. Tijdelijk. Het zou een korte vakantie worden - Amsterdam?, Parijs?, en als de storm geluwd was, drie-vier maand?, gauw weer naar huis terug? Hoe lang, tenslotte, kan waanzin regeren? Tijdelijk. Tot haar man - geregistreerd in de ledenlijst van de KPD - weerkeerde uit zijn hechtenis, en via haar zus bericht zou sturen. (Haar man was geen misdaad. Hij was een vergissing. Hij was de vermoedelijke vader van haar kind. Hij was iets matig indrukwekkends in de UFA. Margarets hoopte dat het haar talent was en niet zijn positie die haar de bijrollen van glamour-proletarienne had opgeleverd.) Een bericht dat uitbleef. - ‘You do balling?’ ‘Huh?’ ‘Balling, baby, you ball, or you only do non-balling roles?’ Bowling? Waar heeft de man het over. | |
[pagina 135]
| |
Neen, zij heeft nooit in de ballentent gestaan. Maar alles voor de nieuwe start van haar filmcarrière. Zij wordt ziek van het schrobben van het gips uit de poriën van haar huid - en ze voelt zich grauw, de g*dganse dag. En geld is geld. ‘I can always learn, zegt ze. Haar gesprekspartner schiet in de lach. En geeft haar zijn kaartje, waarop hij haastig een datum en tijd krabbelt.
***
De poederdoos, vraagt u? Een banaal verhaal. De goyim die zich gedroegen alsof alles kits was, geen vuiltje aan de Berliner Luft. Alsof niet de geschiedenis was losgebarsten, in alle hevigheid, een zwarte stier, bloed voor de ogen, die briesend door de hekkens was gebroken. In die sfeer van steels geweld en massaal zelfbedrog werden snelverkiezingen uitgeschreven - affiches met de hoofden van Frederik de Grote, Bismarck, Hindenburg en Hitler, een logisch-historische stoet van onontkoombare groten. De implicatie van hun verwantschap wiegde de gematigd-conservatie fracties in slaap.Ga naar eind[8] Vierenveertig procent haalden de Nazis over heel het Rijk, zevenendertig in Berlijn, en de Rijksdag kwam in spoedvergadering samen in het onwaarschijnlijke decor van het Kroll operahuis. Slechtgeluimde SSers in hun zwarte uniformen, hun uitgehongerde scheperhonden kortaangebonden, bewaakten de ingang, en belemmerden de toegang aan alle vertegenwoordigers des volks die mogelijk tegen de noodwet zouden stemmen. Het Horst-Wessel-lied raast in de nacht en de Duitse natie is weer eenstemmig een verenigd volk van broeders. De vader van haar zoon blijft onvindbaar. Op 31 maart, de dag voor de officiële boycott van joodse handelszaken, stapt ze op de trein, haar zoontje aan de hand. Vijftig mark is alles wat een emigrant mee mag nemen - lang niet genoeg om drie, vier maand uit te zitten in de hoofdsteden van het Westen. Margarete schuift een bankbrief van duizend in een glazen pot, die zij met gelaatspoeder vult. Elke dame draagt haar poederdoos, en deze is van glas - men kan aan de buitenkant zien wat het is: een poederdoos, geen verdere fouillering nodig. Verder pakt ze wat schoon ondergoed en kleren, een stel zakdoeken, toiletspullen en een boek (een onschuldige romance) - niet meer dan wat een dame met haar zoontje op een kort familiebezoek naar verwanten in een buurland mee zou nemen. Een handtas en een klein koffertje. Wat had ze verder mee kunnen nemen? Het rolletje met foto's dat vrienden van haar man haar in handen hadden gestopt, foto's met daarop de verminkte, mishandelde naakte lichamen van partijgenoten? Een kopie van de beëdigde ooggetuigenverslagen die de partij had verzameld? Zij verbrandde beide in de haard - te gevaarlijk. Zij hebben een coupé voor zichelf alleen. De reis verloopt in zwijgzaamheid. Haar ogen lopen langs de lijnen, maar lezen kan ze niet. De kleine kijkt uit het raam. Wie weet mist hij zijn vader. Wie weet telt hij de palen van de electriciteitslijnen en correleert hij deze gegevens met het tikken van zijn nieuwe horloge, en berekent hij zo hun ontsnappingssnelheid. In Dresden worden zij gearresteerd. Nazis bestormen de trein, vallen de compartimenten binnen en leiden verdachten voor. | |
[pagina 136]
| |
Margarete heeft haar paspoort op zak; dat is verdacht genoeg. Buiten het station worden zij door de politie in vrachtwagens gehesen. De politiemannen zijn zacht en vriendelijk; het zijn de opzichters van de SA die de joodse zwijnen de trucks in schoppen, die een oude man dwingen de zware koffers die zij hebben aangeslagen in te laden, tot hij een hartaanval nabij is - tot een jonge politieman de SAer opzij duwt en met afgewend hoofd de taak voleindigt. Tijdens de hobbelige rit naar de voormalige vakbondsgebouwen waar de SA haar intrek had genomen denkt Margarete (toch) aan de cyanide in haar handtas, een afscheidsgeschenk van Käte; ze denkt (ondanks zichzelf) aan haar man en zijn vrienden. De politie weigert de grond voor hun arrestatie te verklaren - een routine-aangelegenheid, een puur formele zaak, mevrouw, een administratieve procedure. De reizigers zijn, in essentie, vrij maar opgesloten. Zij liggen moegetergd op de rode sofa's, op de dikke tapijten (‘Kijk goed rond, communistische zwijnen’, smaalt een SA officier, ‘Dit is hoe de corrupte ver-te-gen-woor-di-gers van de ar-bei-ders leefden.’). Zij proberen te slapen. Agenten begeleiden hen naar de toiletten; vijfmaal wordt haar handtas onderzocht en vijfmaal tasten handen haar lichaam en dat van haar zoontje af, vijfmaal wordt de zo belangrijke glazen bokaal bevingerd, terwijl Margarete al haar acteertalent aanwendt en onverschillig toekijkt. De verhoren gaan heel de volgende dag onverdroten door. De koffers van de gestrande reizigers liggen in een vormeloze hoop in de gang, uitpuilend en slecht gesloten. Laat in de avond van die tweede dag worden zij vrijgelaten. Alweer geen verklaring. Alles is in orde. Hun paspoorten worden weerhouden en, zo glimlacht de gladgeschoren officier, wie een zuiver geweten heeft, kan zijn documenten weer ophalen in het politiebureau van zijn woonplaats. Het lijkt een aprilgrap. Margarete besluit het kapitaal van vijftig mark aan te spreken; ze vindt een hotel vlakbij het politiegebouw - ze heeft geen energie verder te zoeken. Ze eet Abendbrot in de gelagkamer, neemt een fles wijn mee naar boven en zinkt in een bodemloze slaap. Het is haar gewoonte bij het ontbijt de krant te lezen. Deze gewoonte is het, die haar redt. De zondagkrant publiceert het nieuwste decreet uit Berlijn - reizen naar het buitenland is voortaan strikt gereglementeerd: Slechts paspoorten door de Nazis uitgeschreven, met de juiste stempel, verlenen doorgang. Enkel voor wie de reis al heeft aangevat, wordt een uitzondering gemaakt. Ze heeft niets te verliezen. Een zuiver geweten heeft ze niet; ze is in Berlijn bekend - hoe zou ze er ooit het vereiste paspoort krijgen? Ze neemt een warm bad, besteedt extra aandacht aan haar toilet en kamt de kleine's haren in een keurige scheiding. Ze bezweert hem niets te zeggen; hij pakt haar hand: iets zeggen was hij niet van plan. Op de stoep concentreert ze zich, ze past de diepe, langzame ademhalingsoefeningen toe die zij altijd uitvoert voor zij in het voetlicht treedt, en dan steekt ze de straat over. - Door de bewaker aan de deur (hij herkent haar van de dag tevoren) wordt ze begroet met een heftig ‘En wat wil de jodenzeug nu?’. Margarete, verzonken in haar rol, vraagt, hoofd opgericht en ogen vlammend, op officiële toon on-mid-del-lijk de dienst- | |
[pagina 137]
| |
doende officier te spreken. De agent is te verbouwereerd om te weigeren (de reflexen van de ondergeschikte). Zij volgt hem op de hielen en wringt zich, eer hij haar kan weerhouden, het kantoor binnen waar een hogere piet zijn zere voeten in een waterbad zit te weken. Hij is zichtbaar gegeneerd - Margarete, sjaal zwierig om de hals geslagen, is op en top een dame nu, de kleine één en al grote hertenogen -, maar zij schenkt hem haar zoetste glimlach en een fladderend gebaar van haar hand. ‘Ik zal snel zijn, Herr Doctor’, belooft ze, ‘Ik weet hoe dat gaat. Mijn man is net als u Beamte, en zondagsdiensten zijn lang en eenzaam. Men is liever thuis, bij vrouw en kind.’ De officier knort. Hij droogt zijn voeten af, trekt sokken en laarzen aan. ‘Ik was op weg naar familie in Praag, Herr Doctor, voor een korte vakantie. U weet hoe druk het leven van een Beamtenfrau is. Als ik helemaal terug naar Berlijn moet om mijn paspoort op te halen, en dan weer naar Praag - dat zou mijn hele vakantie vergallen.’ Ze glimlacht weer, ze spreidt haar handen voor zich uit. ‘Mijn zoontje, hij had zich er zo op verheugd zijn neefjes en nichtje weer te zien - ach, u weet hoe kinderen zijn!’ Ze haalt de krant uit haar tas. ‘Hier is een decreet van de Führer. Kijk, er staat dat reizen toegelaten is aan wie gisteren aan de reis begonnen was. Zou u, kan u, wil u zo goed zijn na te gaan of het mogelijk is mij mijn paspoort terug te bezorgen?’ Dat is de genadeslag: Wie anders dan een bona fide reizigster zou vrijwillig het repressie-apparaat betreden en naar een decreet van Hitler zelf verwijzen? Niemand hier heeft haar herkend - weinig politie-agenten zijn fans van de Brechtiaanse cinema. ‘Ik zal zien wat ik kan doen, mevrouw’, zegt de officier, ‘Maar ik ben bang dat alle paspoorten al naar Berlijn zijn verzonden.’ Dank G*d voor de inefficiëntie van de bureaucratie, denkt ze, wanneer hij vijf minuten later terugkomt, triomfantelijk zwaaiend met het boekje, als is het zijn persoonlijke victorie. Een zusterlijke kus is wat hij voor zijn moeite krijgt. Hij bloost ervan. Ze nemen de middagtrein. Ditmaal zitten de compartimenten vol, maar niemand spreekt een woord, niemand kijkt de medereizigers in de ogen. Doch waneer de trein de grens oversteekt, gaat een collectieve zucht door de coupé. Zij zijn allen vluchtelingen - amper, net op tijd. Duizend mark: dat kan de overtocht betalen.
***
Oh, de vernedering. Het model Kismet, nog maar pas herboren als de schouwspeelster Lene Lavli, die in navolging van de Amerikaanse stijl van method acting geheel in de rol kruipt en avond na avond in een zaal in de Bowery leert de grote zware kogels te hanteren, rondrennend in haar eigen zweet, als een vulgaire deerne. Oh! Ordinair over de vloer uit te schuiven - de langzame leerschool van de behendigheidssport, tot haar vingers blauw zien en haar benen verkrampen, maar ook tot ze, eindelijk sierlijk, de houten Brunswick bal tot in de punt van het pak kan drijven en met een enkele zwaai alle kegels om kan doen rollen. Niet slecht voor een vrouw, lang niet slecht, and a dashing figure she cuts too, vinden de jongens aan de toog achterin de zaal, en ze brengen haar saluten met hun flesjes Budweiser. De jonge | |
[pagina 138]
| |
Goldfarb treft de cutest onder hen soms aan de ontbijttafel aan. ‘What's your name, boy?’, vragen de cuties, hun nog niet gepommadeerde haar valt over hun ogen, en de trotse, afstandelijke adolescent zegt ‘Goldfarb’ en werkt zich verder nors en zwijgend door zijn maïsvlokkenGa naar eind[9], de vrijers al die tijd nauw in het oog houdend, en op hun goedbedoelde vragen antwoordt hij enkel met traag gekauw. Het is een verfijnde performance zijnderzijds; de Amerikaanse mannen, met hun grote kaken en hun ruwe goede humeur, kunnen somberheid en afwijzing slecht verteren, ook al komt die van de stuurse puberzoon. It'll never work out, denken ze, en ze wagen dan ook zelden pogingen de koperen koningin van de kegelbaan andermaal aan het wankelen te brengen. Het komt Margarete goed uit. Maar, oh - deze vernedering! Er is een verschil, merkt ze algauw, tussen balling en bowling. En deze regisseur heeft blijkbaar een droom. Als het nog een ordinaire stag film was geweest, de pellicule even vuil als de film zelf, de focus onduidelijk, alles permanent onder-of overbelicht - neen, de heer Heywood Yablomi moet zich zo nodig transformeren tot G*ds geschenk aan de wereld van de dirty movie, en alles professioneel aanpakken. Er zijn make-up artiesten, en meisjes die tissues aandragen, en iemand poedert g*dbetert haar kont. En haar misplaatste trots van immigrant - doorbijten, niet laten merken dat je eigen stommigheid, het domweg niet verstaan van een accent, je in nesten heeft gewerkt. In plaats van woedend het pand te verlaten en de vijfhonderd dollar te laten voor wat het is, ligt ze bloot onder de ongenadige lampen en hoort toe terwijl Heywood aan de zijlijn zijn ‘acteurs’ instructies geeft: ‘En op het eind draai je d'r om, je ramt haar als een hond en je verdeelt je geil precies gelijk over die haar twee kuiltjes in haar billen, kapish?’. 't Is cinéma auteur. Het blanke lichaam, het sperma, het steekt zo prachtig af tegen de rossige haren en de zwarte satijnen lakens. Zou zij het overleven als ooit een ober in een coffee shop op haar zou toekomen en met een schuinse lach zou zeggen: ‘Ik zag uw beeltenis haarscherp geprojecteerd in de achterafzaal van een cut-rate bookstore op West 26th; een legendarische prestatie!’?
***
En Daedalus, zijn tamme ballingschap moe, verlangt naar het land van zijn geboorte. De koning en de zee verbieden zijn vlucht, maar hij spreekt tot zichzelf: Minos, laat het eiland en het water in uw handen liggen: Wij gaan door de luchten. Want zeker zijn de luchten vrij. (Wat kwartel-veren, resten van des konings avondmaal, liggen in de goot nabij.) Want zeker zijn de luchten vrij. De koningin, uitgeput, alle wangen rood van opwinding en schaamte, ten diepste vernederd, haar zin in seks voor altijd verinneweerd, zwijmelt uit de koe. De stoet van dwergen komt en gaat, als spechten pikken zij met hamer en beitel stukken van het gips - Kismet ligt in ruïne op de vloer van het atelier, de brokken zorgvuldig gerangschikt volgens de wetten der anatomie. En Daedalus hijst liefdevol zijn zoon Icarus in een pak van veren. | |
[pagina 139]
| |
Lene Lavli zit aan de keukentafel. Zij schrijft. Een moedig schrijfsel, een schrijfsel vanverstikking, en bevrijding, en weerom verstikking, een mengsel van mythe en memoires. In de stilte van de nacht titelt zij het, in haar hervonden moedertaal: PanzerFaust. |
|