| |
| |
| |
| |
| |
| |
Rik Geeraerts
Deprez-historie van ‘het Vlaams’
In memoriam Kas Deprez
[Met citaten uit: Hugo Claus, het verdriet van België]
-
Over taal of over hun eigen of andermans taal worden door nogal wat mensen ooit wel eens relevante en zelfs verstandige dingen gezegd en geschreven. Door heel wat meer mensen worden helaas ook, veel vaker nog, triviale en zelfs domme dingen gezegd en geschreven...
Kas Deprez, de in december 2000 overleden taalkundige, met wie ik een aantal jaren geleden vrij intens heb samengewerkt aan een onderzoek omtrent de identiteit van Nederlandstalige en Franstalige Brusselaars, maar die ik achteraf slechts af en toe heb ontmoet, was ongetwijfeld iemand die vaker dan ‘ooit wel eens’ relevante en zelfs verstandige dingen over onze en andermans taal/talen heeft gezegd en geschreven. Kas was één van de grondleggers van het sociolinguïstisch bedrijf in Vlaanderen, hij was gefascineerd door het fenomeen van de taalvariatie en hij toonde zich bijzonder tolerant t.a.v. het heterogene taalgedrag van zijn medeburgers (alhoewel hij zelf, West-Vlaming zijnde, een opmerkelijk verzorgde en accentloze variant van het Nederlands sprak), hij heeft de kijk van veel Vlamingen op Zuid-Afrika en op de taalproblemen in het post-apartheidstijdperk in aanzienlijke mate verruimd en verdiept, hij was een fervent tegenstander van iedere vorm van nationalisme en beschouwde daarom het (voort)bestaan van België als een beveiliging tegen zowel het Vlaamse als het Waalse nationalisme, hij was het die de idee van een ‘pluricentrisch taalgebied’ (één taalgebied met diverse normaangevende centra) ook op het eigen Nederlandse taalgebied van toepassing liet zijn, hij kwam steeds weer op voor meertaligheid en daarom had hij respect en bewondering voor wat Franstaligen in Vlaanderen hebben gepresteerd in het literaire en culturele leven en verafschuwde hij iedere uiting van angst voor en verzet tegen de z.g. verengelsing van het Nederlands. Met andere woorden: Kas was een geëngageerde taalwetenschapper!
Van wetenschappers in het algemeen, van taalwetenschappers in het bijzonder mag volgens mij meer worden verwacht dan dat zij zich beperken tot constateren en verklaren: zij hebben het recht, misschien zelfs de plicht, om standpunten in te nemen, om keuzes te maken, om adviezen te formuleren, op voorwaarde althans dat die standpunten,
| |
| |
die keuzes en die adviezen steunen op aan wetenschappelijk onderzoek ontleende inzichten. Terwijl door maatschappelijk engagement gekleurde, gestuurde of gedetermineerde wetenschap moet worden afgewezen, moet door wetenschappelijk onderzoek geschraagd maatschappelijk engagement juist worden gestimuleerd. Maar zelfs een geëngageerde wetenschapper durft zich ooit wel eens te vergissen...
Vragen die Kas Deprez tijdens zijn lange wetenschappelijke carrière door het hoofd moeten hebben gespookt hadden onvermijdelijk vaak te maken met het peilen naar hoe het Nederlands er in België aan toe is en met het bepalen van waar het met het Nederlands in België naartoe moet. Zijn die vele varianten van het Nederlands die in België worden gehanteerd, net als die vele andere die in Nederland worden gehanteerd, gewone regionale, sociale of situationele varianten van dat ene Nederlands? Of is er meer aan de hand? Gaat het misschien veeleer om een min of meer aparte deelverzameling die in een deel van het pluricentrische Nederlandse taalgebied een beetje haar eigen weg aan het gaan is? Of is er in de loop van de voorbije jaren een (codificerings- en standaardiserings) proces op gang gekomen dat zou kunnen resulteren in een nieuwe taal, waaraan dan wellicht de naam ‘Vlaams’ zou kunnen worden gegeven?
Met aan enige verbijstering grenzende verbazing heb ik de jongste jaren geconstateerd dat Kas Deprez op de bovenstaande vragen wel eens een antwoord durfde te geven dat op zijn minst als bijzonder controversieel en volgens mij zelfs als aanvechtbaar en riskant diende te worden gekwalificeerd. Opmerkelijk is alleszins dat Kas wat zijn visie op het Belgische Nederlands betreft een zeer gewaagde bocht bleek te hebben genomen, zonder (gelukkig maar) echt uit de bocht te zijn gevlogen. In wat volgt wil ik eerst even duidelijk maken welke betwistbare standpunten hij, onvervaard en ongegeneerd zoals altijd, in opiniestukken in kranten, maar ook in overigens boeiende bijdragen tot culturele tijdschriften (b.v. in ‘Dat triestige Groot-Neerlandisme’, Streven, februari 1999) of tot belangrijke wetenschappelijke publicaties (b.v. in ‘De taal van de Vlamingen’, K. Deprez & L. Vos, Nationalisme in België, Antwerpen/Baarn, 1999) heeft ingenomen. Het moet mij van het hart dat ik het eigenlijk erg spijtig vind dat ik juist tegen bepaalde stellingnames van Kas Deprez van leer moet trekken, terwijl ik het in feite met het grootste deel van zijn opvattingen volkomen eens ben. Maar het is duidelijk dat vriendschap en respect in dit geval niet zwaarder mogen wegen dan intellectuele en taalpolitieke eerlijkheid. Bijgevolg...
Waar Kas Deprez het bestaan van België nog steeds bleef beschouwen als een effectieve beveiliging tegen Vlaams en/of Waals nationalisme, ging hij frontaal ten aanval tegen ‘dat triestige Groot-Neerlandisme’ en verving hij hoe langer hoe meer de neutrale, objectieve en wetenschappelijk onderbouwde term ‘Belgisch Nederlands’ door de partijdige, subjectieve en wetenschappelijk moeilijk verantwoordbare term ‘Vlaams Nederlands’, waarmee hij soms wel erg dicht in de buurt van de volgens mij toch verwerpelijke term ‘Vlaams’ leek te komen.
Ongeveer terzelfder tijd was hij ertoe over- | |
| |
gegaan enkele typisch Belgisch-Nederlandse (of Vlaamse?) ingrediënten in zijn meest formele mondelinge en schriftelijke taalgebruik (lezingen, colleges, artikels) binnen te smokkelen, eerst veeleer occasioneel en provocerend, later systematisch en manipulerend. Het ging o.m. om de in formele taalregisters toch veeleer lachwekkend dan spontaan aandoende pronominale aanspreekvorm gij en om enkele onmiskenbare gallicismen die door hem werden gepropageerd...
Met het Nederlands, vond Deprez, gaat het intussen bijzonder goed, ook bij ons. Van enige bedreiging, door welke taal dan ook, is er geen sprake meer, zodat de strijdbijl mag worden begraven en de taalstrijd als afgelopen mag worden beschouwd. Het wekt dan ook des te meer verbazing dat de taalpacifistisch en kosmopolitisch ingestelde Deprez zich wat de naam en de karakterisering van de eigen taal betreft terug leek te plooien op de Vlaamse regio en de Vlaamse culturele identiteit, zodat nu niet langer de invloed van het Frans of het Engels moest worden teruggedrongen, maar die van het Nederlands, m.n. die van het niet-Vlaamse Nederlands!
Proberen te achterhalen hoe een fervente tegenstander van nationalistische reflexen tot zulke aberrante standpunten kon komen en welke richting zijn ideeën daaromtrent zouden zijn uitgegaan is uiteraard onmogelijk. Dat Kas er niet altijd in geslaagd is zijn gedrevenheid, zijn emotionaliteit en zijn frustraties aan banden te leggen is onmiskenbaar, maar daartegenover staat dat zijn scherpzinnigheid, zijn rationaliteit en zijn alertheid in de meeste gevallen hun stempel hebben gedrukt op wat hij te zeggen of te schrijven had. Niemand die hem heeft gekend zal betwisten dat hij er fundamenteel op uit was een dwarsligger te zijn en te blijven en misschien heeft dat geflirt met het onconventionele hem er telkens weer toe verleid andere, minder voor de hand liggende standpunten in te nemen, waardoor hij ongewild terechtkwam in het kamp van diegenen die hij eigenlijk wilde bestrijden. De kleren maken de man, ook een man als Kas. Moet zijn quasi-fanatiek blijven dragen van kleren die ooit eens voor alternatief doorgingen dan toch misschien worden gezien als een onschuldig vleugje conservatisme? Was er met andere woorden wellicht toch enige sleet gekomen op die destijds onbetwistbaar revolutionair aandoende kleren resp. opvattingen?
Dat de erkenning van de Vlaamse culturele identiteit (erkenning waar ik het helemaal niet mee eens ben!) wordt ingeroepen als een argument om te streven naar een aparte talige identiteit beschouw ik als een uiterst riskante onderneming. Uiteraard zijn er wat de socio-culturele gedragingen en het taalgedrag betreft opvallende verschillen tussen Belgen en Nederlanders, maar die zijn er ook tussen West-Vlamingen en Limburgers en tussen Zeeuwen en Randstedelingen. Als van een groep mensen van wie wordt aangenomen dat zij een aparte culturele identiteit hebben moet worden verwacht dat zij aansturen op het verwerven van een eigen talige identiteit, dan is het hek van de dam: dan zal het wel gaan om een apart volk, met een eigen taal, een eigen cultuur, een eigen nationalisme, een eigen staat. Dan wordt het pas echt fijn wanneer staatsgrenzen samenvallen met taalgrenzen,
| |
| |
wanneer het eigene kan worden opgehemeld en het andere verstoten...
Dat Kas zoiets ooit zou hebben bedoeld wil ik geenszins suggereren, maar wel dat het blinde geloof in de eigen (Vlaamse) culturele identiteit bij minder kritische en minder eerlijke mensen echt wel kan leiden tot dergelijke aberrante en onduldbare opvattingen. Echte cultuur kan of mag niet worden ingeperkt of afgeremd, door welke grenzen dan ook, en dat betekent gewoon dat het geen zin heeft om van Vlaamse, Groot-Nederlandse of Europese cultuur te spreken. Geloof je toch in de eigen Vlaamse cultuur, dan geef je daarmee voedsel aan de mythe van het Vlaamse volk en de Vlaamse natie en aan het spookbeeld van de Vlaamse staat. Wat mij betreft : liever een bescheiden, maar zelfbewuste Nederlandstalige dan een arrogante en grootsprakige Vlaamstalige...
Een aantal regionaal gekleurde eigenaar-
Boven haar zetel hing Peter in kwarto-formaat, in een gouden, gekrulde lijst. Ik ben onder u. Bomama volgde Louis’ blik.
digheden van de eigen taalvariant(en) bewust gaan propageren lijkt mij ook al niet zo'n zinvolle taak. Dat Serviërs en Kroaten op die manier van de ene Servo-Kroatische taal twee verschillende talen hebben gemaakt hoeft ons zeker niet te inspireren. Trouwens, welke eigenaardigheden van welke regionale variant(en) komen daarvoor in aanmerking en welke niet? Van enige (poging tot) codificering van een of andere Belgische variant van het Nederlands is geen spoor te bekennen. En toch kunnen wij, burgers van het meertalige België, het niet stellen zonder een gecodificeerde en gestandaardiseerde taalvariant, want ook wij moeten toch op een volwaardige manier kunnen functioneren in een democratische samenleving. Als wij uit eigen beweging, zonder dat wij daartoe verplicht worden, een soort cordon sanitaire optrekken rondom het zo Vlaams mogelijke Nederlands van bij ons, als wij hopen dat het Noordelijke Nederlands en het Zuidelijke Vlaams daardoor eens en voorgoed uit elkaar kunnen groeien, als wij de ‘Vlaamsigheid’ als de belangrijkste troef van onze samenleving, van onze cultuur en van onze taal gaan cultiveren, dan raken wij achterop én geïsoleerd, dan komen wij in een door onszelf gecreëerd getto terecht, dan stikken wij in onze onterechte zelfvoldaanheid! Toegegeven: de diverse ingrediënten van zo'n rampscenario hoeven elkaar niet te impliceren, maar toch slaat de schrik mij om het hart als ik constateer hoe vaak mensen ons Nederlands Vlaams noemen en hoe zelden ons Vlaams Nederlands...
Gaat het eigenlijk wel zo goed met ons Nederlands? Ik heb zo mijn redenen om dat te betwijfelen! Akkoord, in de loop van de voorbije decennia zijn wij inderdaad heel wat zelfbewuster geworden, ook in ons taalgedrag, en van die slopende taalonzekerheid zullen wij nu toch wel verlost zijn, zeker?
Wat objectieve onderzoekers daaromtrent hebben geconstateerd wil ik hieronder even proberen te schetsen. Van een bedreiging van de Nederlandstaligheid van het Noordelijke deel van België door het Frans resp. het Engels is er inderdaad geen sprake meer. Ook in de toekomst zullen er wel tot het
| |
| |
Nederlands gerekende taalvarianten dan wel met het Nederlands verwante taalvarianten gebruikt worden in de dagelijkse omgang en in het meer formele maatschappelijke verkeer.
Hoe kunnen wij de taalvarianten die vandaag de dag in Vlaanderen worden gehanteerd karakteriseren? Vooralsnog bestaat er geen enkele reden om ze niet als varianten van het Nederlands te beschouwen. De meest formele van die varianten, vaak VRT-Nederlands of Nieuws(lezers)-Nederlands genoemd, is recentelijk zelfs nog meer in de richting van het in het Noorden gestandaardiseerde Nederlands opgeschoven, al willen de (al te weinige) gebruikers ervan de eigen uitspraaknorm en in (veel) mindere mate de eigen woordvoorraad te allen prijze en volkomen terecht veiligstellen. Terloops, dat inderdaad slechts erg weinigen zich probleemloos thuisvoelen in dat verzorgde, formele Nederlands toont dan toch maar weer aan dat die beruchte taalonzeker-
‘Een heilige,’ zei zij.
‘Peinst ge soms op hem?
heid nog lang niet is verdwenen.
Dialecten, ook geografische, mogen of moeten er zijn in elk taalgebied en omtrent het al dan niet tot het Nederlands behoren van de in België gesproken dialecten mag er geen enkele twijfel bestaan: het zijn volwaardige varianten van het Nederlands.
Waar de dagelijkse omgangstaal, de talige variant waarmee taalgebruikers dag in dag uit communiceren en waarin zij zich spontaan en ongedwongen kunnen uitleven, in zowat alle taalgebieden en zeker ook in het Noordelijke deel van ons taalgebied vrij nauw aanleunt bij de formelere standaardvariant, krijgen wij in België met een zeer aparte en weinig benijdenswaardige situatie te maken: niet zonder reden wordt er wel eens van een echte taalkloof gesproken wanneer het VRT-Nederlands aan de ene kant, de z.g. tussentaal of het verkavelingsvlaams of het soap-Nederlands aan de andere kant ter sprake komen. Weinig benijdenswaardig, inderdaad: als regionalismen en Vlaamsismen schering en inslag worden in dat versoapte Nederlands, als de Vlaamsigheid er wordt gecultiveerd, als de weerstand tegen Nederland en het Nederlands er tastbaar aanwezig blijkt te zijn en als zo'n volstrekt ongecodificeerde en ongestandaardiseerde taalvariant in steeds ruimere kring de status verwerft van doeltaal (de in het onderwijs aan te leren taalvariant) en moedertaal (de in het socialiseringsproces aangeboden taalvariant), dan kan ik echt niet hoog oplopen met het collectieve taalvaardigheidsniveau. Dat vandaag de dag bekende en minder bekende Vlamingen tijdens interviews en praatprogramma's complexloos en vlot kunnen praten is zonder enige twijfel een goede zaak, dat de meesten van hen dat doen in een door Benno Barnard ooit “koeter-Vlaams” genoemde taalvariant is dan weer weinig hoopgevend, want in hoge mate regionaal gekleurde realisaties van een schrale, povere taalvariant is nog wel wat anders dan rijkgeschakeerde heterogeniteit binnen een verzorgde taalvariant. Dat er in het theaterleven weer eens over een Vlaamse golf kan worden gesproken dwingt ook mijn bewondering af, maar op termijn is dat heel wat gunstiger
| |
| |
voor het theater dan voor ons talig gedrag. En met wat voor leermiddelen moeten wij, absolute voorstanders van meertaligheid, de talrijke anderstaligen tegemoettreden die “Nederlands” willen leren? Dat hoe langer hoe meer gesprekken met gewone Vlamingen op het televisiescherm moeten worden ondertiteld (want anders verstaat nauwelijks iemand er iets van!) maakt misschien iets duidelijk omtrent de kwaliteit van het Algemeen(?) Vlaams waarmee wij dreigen opgezadeld te worden...
Toch zou het allemaal heel simpel kunnen zijn. Als je er namelijk van overtuigd bent dat
1] | in pluricentrische taalgebieden (en er zijn er heel wat!) dank zij de dynamiek en de levenskracht van weliswaar aparte, maar geenszins geïsoleerde centra een aantal elkaar wederzijds beïnvloedende taalvarianten tot op zekere hoogte ook hun eigen gang mogen gaan, |
2] | het op zoek gaan naar en het zich vastklampen aan de (volgens mij trouwens fictieve) culturele identiteit en het daarmee gepaard |
Hoe dat hij kon redeneren in zijn Schoon-Vlaams?’
Het Verdriet van België, p. 749
| gaande streven naar een aparte talige identiteit als een bijzonder risicovolle strategie moeten worden bestempeld, |
3] | zelfvoldaanheid een erg nare eigenschap is, zelfvertrouwen daarentegen een erg nuttige, |
4] | in een moderne, open en democratische samenleving een verzorgde, in het maatschappelijk verkeer bruikbare en daarom liefst vrij homogene taalvariant een absolute noodzaak is, |
5] | iedere vorm van xenofobie uit den boze is, want het andere is op zijn minst evenwaardig aan het eigene en vaak veel boeiender, dan lijkt er slechts één enkele conclusie mogelijk. onze taaltoekomst ligt in en bij het Nederlands |
Dat wij ons tot het Nederlands bekennen garandeert hoegenaamd niet dat wij zelfverzekerde, spontane, creatieve en mondige taalgebruikers zullen zijn. Daar moeten wij zelf voor zorgen, door kritische alertheid en geestelijke volwassenheid te verkiezen boven trivialisering en infantilisering van de maatschappelijke realiteit. Op zich is het natuurlijk volstrekt onbelangrijk m.b.v. welke taal of talen mensen volwaardig en efficiënt functioneren binnen een democratische samenleving, maar het zich willen terugtrekken binnen de beklemmende grenzen van de Vlaamse geografische en mentale ruimte getuigt van een mentaliteit die het niveau van de gemiddelde soap inderdaad niet overstijgt...
Kas Deprez heeft er, door zijn uitbundige en extraverte gedrag en door zijn onverbloemde en provocerende uitspraken, zelf veel toe bijgedragen dat hij kon uitgroeien tot een figuur met quasi-mythische proporties. Wie hem heeft gekend moet wel onder de indruk zijn geraakt van zijn onverzettelijke gedrevenheid en zijn onverbiddelijke eerlijkheid. Dat iemand die van het ontmythologiseren van onze geschiedenis een belangrijke levenstaak had gemaakt ertoe komt, door te gaan ijveren voor het Vlaamse karakter van ons Nederlands, de mythe van de Vlaamse culturele en talige identiteit te helpen verspreiden, stemt mij een beetje triest, want Kas, de kritische en geëngageerde intellectueel, had, zo blijkt toch duidelijk uit het in de aanloop tot dit artikel geschetste portret, nog wel wat meer te bieden dan Deprez-historie van het Vlaams...
|
|