Yang. Jaargang 43
(2007)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 233]
| |
Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes
| |
[pagina 234]
| |
uithoeken. Hij heeft als geen ander zijn steentje bijgedragen aan een literaire turboboost in het Nederlands in vertalingen en in zijn eigen werk. Een woord kan hem niet vreemd, buitenissig, obsoleet of technisch genoeg zijn. Hij houdt van de taal, soms tot ongenoegen van al dan niet professionele lezers, die het maar gekunstelde aanstellerij vinden, van een ridicule preciositeit. Juist voor die lezers hebben wij een vertaling van een vertaling van Bouazza proberen te maken, waarin gezegd wordt waar het op staat. Een ‘ugly’ vertaling dus, waarin de woorden zich met opzet ‘niet-literair gedragen’. Woorden van de straat en gebezigd op een straatmanier. We zetten als het ware twee vertaalregisters tegenover elkaar open, enerzijds de bloementuin van Bouazza, vol sterappelen en kweeperen en samengesteldbloemige aardperen, oftewel topinamboers of knolzonnebloemen geheten, en tamarindes en kolokwinten, uit de boom geschudde schudselen in onze Nederduytschen cruythof van Vertalië, waarvan wij allen ingezetenen zijn. En anderzijds het geouwehoer rechtstreeks uit de beerput van de Hollandse straat (mutatitis mutandis Vlaamse straat), waarvan wij allen ingezetenen zijn, uitgesproken door iemand die vindt dat je op straat gewoon je eigen moerstaal moet spreken, mits je ouwemoer Nederlands tokkelt, en in vertalingen ook. Weg met die literaire kuttroep! Zeg gewoon wat je wil zeggen in gewoon Nederlands, hoor. Dat Spotdicht op het Morgengelag moet dus ook helemaal niet zo heten, maar gewoon in goed geïntegreerd kroegtijgerhollands: Waarom suip jij sogges niet gesellig mee stuk saggerijn, seiksnor, sak tabak? want dat is waar het over gaat, ja toch, nee toch? En dan heeft ie ‘gelag’ volgens mij nog verkeerd geschreven ook, maar goed, daar wil ik van af wezen, daar gaat het mij helemaal niet om. Kijk, en dan begint ie zo: Ik heb een vriend die mij overdreven verwijten maakte Waar hij volgens mij alleen maar mee wil zeggen: Ik heb een vriend, nou ja een vriend, een vage kennis, ik zit wel eens met hem in het café, café De Zwart, waar die een eigen tafeltje heeft en dan ouwehoeren we wat over giftige artisjokken of over de vraag of een salamander nou een reptiel is of niet, over het epileren van schaamhaar en wat er zoal bij komt kijken, en we drinken een fluitje van een cent, gaat allemaal op rekening (ik weet niet waar die het van doet) maar nou komt ie laatst bij me zitten, o nee, dat zeg ik verkeerd, ik kom bij hem zitten want hij zat er al, ik vraag me af, heeft ie soms een verbouwing in z'n huis dat ie niet thuis kan zijn? en we praten dus zo wat over van alles en nog wat, begint ie me daar in ene ouwe koeien uit de sloot te halen en van muggen olifanten te maken en bergen van molshopen, die morzelvatter, die | |
[pagina 235]
| |
broodslokker, die lekkemeulen, die hespeknager, die schotellekker, die kaasholler, dat stuk potkruiper, die spleetsnapper, die beetzak, die raaskeel, die kooleter, die poelgast, die slijktuimelaar, die geurvolger, die moordreder, die spijsnutter, dat stuk koolgroen, die broodjager, die brokvatter, die snorker, die vuilbek, die libertijn, kortom zwaar overdreven was het weer allemaal, wat meneer de vrolijke drinkebroeder, de paravisionair uit de perimetrie van Poortugaal, me voor m'n viezevoze voeten beliefde te werpen, het sloeg werkelijk he-le-maal nergens op, ja, als kut op dirk, als kant op wal, maar goed dat ben ik wel van hem gewend, die verbeelding van hem werkt nou eenmaal 24 uur per dag, dat motortje staat niet stil, dat molentje blijft maar wieken, en die woorden moet hij toch eerst uitproberen voordat hij ze kan gebruiken en te gelde kan maken, jatochneetoch, daar zit ik helemaal niet mee, maar hij moet niet gaan lopen fukken met dingen die gewoon niet waar zijn, over bijvoorbeeld dat ik 's ochtends m'n ochtendborreltje tegenwoordig vaak oversla of zo, want dat slaat gewoon helemaal nergens op, en hij had me dat al een keer onder de neus gewreven als een veeg schoensmeer op een damasten tafellaken uit Beiroet, maar nou kwam ie er weer op terug en daar hou ik niet van gewoon. Als je wat aan te merken heb, zeg het dan één keer, en laat het erbij, maar kom er niet de hele tijd op terug, daar heb ik zo de pest aan, er zijn weinig dingen waar ik meer de pest aan heb, ja fietsers die je voor je sokken rijden, daar kan ik ook niet tegen, en zemelende politici, daar ben ik helemaal allergisch voor, maar goed, hij begon er weer over, alsof ie er echt niet over op kon houwen, z'n kop niet houwen, alsof ie er echt gelukkiger van werd, alsof het eigenlijk zijn probleem was en niet het mijne, wat ik helemaal niet heb, zwaar overdreven dus zoals ik al zei, hij zegt hij zei
Hij zei: - Drink je niet tijdens de dag
En in de lichten van de morgens en ochtendstonden
Wanneer de ochtend roddelt en zo de nacht te schande wordt gezet
En de vogel - een kommer herdenkend - een kreet slaakt
En de sterren in de bron van het ondergaande westen zich drenken
En de ochtend in het spoor van de duisternis een opdrijver is
Als de nacht dauw over de tuin afschudt
En de wind van het oosten de takken ervan beweegt?
| |
[pagina 236]
| |
Hij zegt dus, hij zei, hij trekt z'n bek open, en er komt een enorme knoflookwalm uit vermengd met Fisherman's Friends en zuur jopenbier uit de tijd van Hamlet, het blijft een toffe peer maar van flossen heeft ie nog nooit gehoord, ja van glossen wel, maar daar hebben we het nou niet over, hij zegt dus: waarom zie ik jou niet meer gezellig meedrinken als het Spui ontwaakt, als de profeet Piet Hein zich op zijn bankje nestelt, naast zijn racefiets en met een jointje, om weer eens lekker luidruchtig op zijn moeder en de buitenlanders te gaan kankeren, als de bakken met tijdschriften, kranten, paskwillen en glossy magazines, alsmede tractaten, enchiridions, vademecums, florilegia, capita selecta, analecten ende erotische beeldverhalen worden uitgereden bij het Nieuwscentrum, als de brandspuit van de gemeentereiniging het Vlaamse fritesbraaksel van de gebarsten kinderkopjes van het Spui spuit, hoek Voetboogstraat, als de eerste als op de dag des oordeels piepende en krijsende en krassende en zuchtende en steunende Combinotram voorbij scheurt als het ware om de tramrails voor die dag te slijpen, als de eerste hotdogverkoper zich met zijn negocie weelderige ochtendscheten latend meldt bij het Lieverdje, daar neergezet door een andere kankerverwekkende industrie (uche uche) - als de maan op zijn horloge kijkt en het weer voor gezien houdt in onze dreven, als de wolken al gniffelend komen overdrijven, gedreven door niets dan de wind waarvan wij leven en het verlangen naar elders danwel het verlangen de stad onder water te zetten omdat het dan zo lekker spic en span glinstert en blinkt en glanst en glimt en fleurt en geurt? Waaróm niet, dus? Waarom niet drinken? Waaróm dit mooie moment van de dagnacht die nachtdag is voorbij laten schieten? En dan denk je dat je het gehad hebt, maar dat gaat ie gewoon door met z'n tertium comparationis, homerisch over de heuvelen huppelend, als een hertje over de vlammen van een barbecue, gehouden te Harlingen, want dan gaat ie van: Boven de maansikkel verschijnt dan zijn halo Met wat van licht liefkoost hij de donkerte - en dan zegt ie ene noot 94 in koeieletters, helemaal afgeleid ben je dan, en ik dacht al waar blijven die nootjes, het zou toch eens tijd worden, maar dan zegt ie, nogmaals, alsof ik het al niet goed verstaan heb: noot 94 (slaan we die er even op na, achterin het kloeke boek, met lekkere geile voorprent van Dick Matena, die ook niet van het tafeltje van De Zwart is weg te slaan, en je dan aan één stuk door doorzaagt over Ulysses dit of dat, of Het Zingende Nijlpaard of weet ik waar die gasten allemaal mee bezig zijn - maar dat is misschien meer iets voor een noot (mag ik ook eens | |
[pagina 237]
| |
lachen?)): ‘Liefkoost: djammasha betekent ook het ontharen van schaamhaar. De maan verschijnt als een onthaard deel van het lichaam.’ En dan gaat ie gewoon verder met:
Terwijl de nacht enkele van zijn gordijnen optilt - noot 95.
En ja hoor daar kwam ie: noot 95, in al zijn hoop en glorie: ‘Zowel “hij” als “zijn” slaat terug op de maansikkel. Het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden in Arabische poëzie is begrijpelijk in de oorspronkelijke taal, maar een nachtmerrie voor deze vertaler. (Hij zelf dus. - noot van mij bij de noot van hem - noot van mij.) Ze personificeren wat geen persoon is. Het Arabische kent geen onzijdige woorden.’
Profetiat! Daar ga je! zou ik willen uitroepen. Met m'n handen over m'n oren als de goed sinte Polycarpus. Dus ik zeg: bedankt voor de informatie. Maar hij gaat gewoon door. Hij hoorde me niet eens.
En de melkweg heeft dan de duisternis uiteengescheurd
Je zou denken dat hij - Ping! noot 96! ‘“Hij” verwijst naar de melkweg. De vergelijking doet vermoeden dat de grijsaard niet alleen grijze haarwortels heeft, maar ook roos.’ Einde noot maar niet einde regel:
Je zou denken dat hij in zijn nacht wanneer
De ochtend ademhaalt zonder ontvlamd te zijn
Tussen de sterren de haarscheiding van een grijsaard is -
Okee, ik snap het, zei ik, ik zeg: jij wilt helemaal niet zo nodig 's ochtends beginnen met drinken, maar 's avonds niet meer ophouden en dan over het Spui komen aanwaggelen en dan neuriënde van ‘Ik ben Beertje Colargol, Beertje dat kan drinken’ of van ‘Vogeltje wat zing je vroeg, Is de nacht niet lang genoeg, Nee de nacht is altijd veel te kort, Omdat het 's ochtends tegen vieren vijven zessen zevenen achten negenen, Omdat het dan dus pas echt gezellig wordt.’ Bedoel je dat, wat ik begrijp? Ik zeg het nog een keer: bedoel je dat soms? Waarom zeg je dat dan niet zo? Waarom die omhaal van woorden waar geen touw aan vast te knopen is? Waarom al die exotica erbij gesleept als je in deze stad tot over je oren al in de erotica kan zitten? Maar nee, we mogen niet | |
[pagina 238]
| |
vergeten dat het poëzie is en als zodanig best moeilijk kan zijn, en mág zijn, om over de aan- dan wel afwezigheid van rijm maar te zwijgen. Dus: zet alle registers open, schijnt hij te denken. Maar
Hij zei: Drinken in de nacht heeft ons geschaad
En heeft menig verstand en vernuft betroebeld
Die kon ik mijn zak steken. Dat was duidelijk een steek onder theewater, een stoot onder mijn gordelroos van smaragd. Ik zei: ik ben om. Schenk maar in. Jan, twee ouwe klare! En voor mij ook! En toen stond ik hier. Vandaar.
We vrezen dat we het hierbij moeten laten. Het verhaal, het gedicht zowel als de parafrase in aapmensentaal gaat verder, als het leven zelf, eindeloos, totdat de Grote Uitgever hierboven ingrijpt en zegt: nu grijp ik in. Waarop wij zeggen met onze Ibn, die ons zo vertrouwd is geworden, ja, het lijkt alsof we er nog mee gevoetbald hebben, en dat is precies wat een goeie vertaling kan doen: hij neemt je mee naar verre oorden, maar met dichtbije woorden. Immers een goeie vertaling is de caravan van de literatuur, je neemt thuis mee, overal naartoe, zonder dat je ooit hoeft weg te gaan. Deze vergelijking behoeft nog wel enige uitwerking, wat gebeurt er bijvoorbeeld als je een lekke band krijgt, of ruzie onderweg, maar geldt dat anderzijds niet voor elke vergelijking, die spaak loopt zodra je de bocht om bent, en daarom dus zeggen wij, met onze Ibn:
Zie je niet hoe de tuin aan het bloesemen is
En de muurvlieren een gele mantel spreiden.
Of, om het met Jan Baptist Chrysostomus Verlooy te zeggen, in zijn Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden uit 1788: ‘Jae, het is de Tael van den Vrijdom, het is ze van alle tyden geweeft, het is-ze nog tot den dag van heden!’ Of, om het in gewoon staminet-Hollands te zeggen: Wat kan jou het bommen hoe het gedaan is, Wat kan jou het rotten of het een goeie of een slechte vertaling is. Het gaat erom wat het van zichzelf is. Wat staat er? Waar gaat het heen? En niet: waar komt het vandaan. Dat is geen vraag. Dat is iets voor mensen die de buitenkant van de woorden aanbidden, woordfetisjisten. Een vertaling is een caravan die je café is binnengereden, met de couscous nog aan de wielen. Ja toch? |
|