Yang. Jaargang 44
(2008)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 237]
| |
Dietmar Dath
| |
[pagina 238]
| |
zichzelf en anderen te bewijzen dat hij nog niet beschimmeld is - langs de andere kant fantastisch dat hij destijds meteen een pc heeft gekocht, dat hij de eerste in de voorstad was bij wie er zo'n ding stond, en dat hij altijd meteen de nieuwste programma's haalt, boeken principieel altijd op het web bestelt, net als dvd's sinds hij de speler heeft, ‘de hele wereldmediatheek van deze tijd, uit engeland, frankrijk en amerika’
and the day he listens
and the night she whispers
heeft slanke handen met lange, mooie vingers, doorzichtige witte huid, als porselein dat makkelijk breekt, aan tafel, bij het avondeten: de harmonie tussen die handen en het fijne kristal waar hij uit drinkt, het enige teken van rijkdom in huis; dit en de toestellen
ik ging nog maar net naar school toen hij de computer had gekocht, hij liet er me mee spelen; daarom wist ik toen ik op het gymnasium ben gekomen meer van alles af dan iedereen. hij doet echt iets met het toestel, er gebeurt meer mee dan de uitwisseling van een paar elektronische kettingbrieven met zijn vergrijsde bolsjewieken - te gek vind ik vooral de leuke grafische spinsels, de gemailde verjaardagskaarten voor papa, mama, thomas en mij. en telkens op twaalf april krijgt zijn lieve- lingskleindochter, die net als hij weg is van spaceverhalen, op gagarindag een tripachtige kosmonautencollage. dat er photoshop is ‘verwelkomen alle verstandige mensen’ (konstantin sta- rik). maar voor mij heeft de vooruitgang in konstantins huis vaak de vermoeiend- ste
die socialistische films en hun extra's: toen hij door had hoe je meer uit de schijfjes krijgt dan alleen de hoofdfilm - helemaal in het begin had hij ze er alleen ingelegd en lang genoeg gewacht tot het ding vanzelf startte -, jezzes één lange foltering: drie uur defakarliebknechtdoublefeature, vervolgens nog de biografieën van alle medewerkers als tekstbestanden om te scrollen; vroom moet je erbij zitten, anders ben je een nazi. en als er turbulenties komen met de verworvenheden van de nieuwe tijd, gaat het meteen van ‘claudia, je moet me vandaag een keer helpen’, dag naar de maan. | |
[pagina 239]
| |
zo is in feite ook het alaskaverhaal ontstaan, al gelooft hij hardnekkig dat het een cadeau voor mijn eindexamen was, en ik kijk er natuurlijk naar uit, een andere wereld, joechei
misschien is wat ik ben een ding dat problemen zoekt; waarom heb ik anders een minnaar van wie niemand iets mag weten? niet eens konstantin heb ik het verteld. misschien doe ik dat in alaska. tot die tijd slalom ik, hou alles voor iedereen geheim en veer meteen recht als het gaat van ‘claudia, je moet me vandaag een keer helpen’.
zou ik nee kunnen zeggen, alaska afslaan, tenminste één keer een herstelling niet uitvoeren, een autoritje weigeren? nee, zou ik niet kunnen. hij heeft me tenslotte de auto cadeau gedaan, het ziet er altijd fantastisch uit als hij zijn opabenen in de golf naar binnen vouwt en me intussen met kleine tips opvoedt: ‘neem nou 's eindelijk je haar daar weg, dat is onsmakelijk, begrijp je dat niet? neem het alsjeblieft uit je mond, claudia, wat voor indruk maakt zoiets wel niet?’, ‘we zijn midden januari, een iets warmer bovenstukje mag nu toch wel!’ moet hij uitgerekend zeggen, ouwe lul die het hele jaar in een jeansoutfit rondloopt, gelukkig niet ook nog stonewashed, hij ziet er zo al ddr-achtig genoeg uit, die man. gelukkig zegt hij nooit ‘claudietje’ tegen me, zoals stefanie. dat zou pervers zijn, wat je noemt: gebrek aan afstand, incestueus dichtbij. ok ik noem hem ook wel konstantin, daarom past het - zo een zekere vor- melijkheid tussen ons, de voornaam kan er mee door, een koosnaam niet, ten hoogste 's een poëtische uit de verre oertijd van zijn jeugd, als hij ‘wildebras’ tegen me zegt of ‘windroos’. dat heeft dan weer iets van galanterie, die op een andere manier de juiste afstand bewaart, zelfs nieuwe afstand creëert, zoals codenamen onder samen- zweerders of ‘omgangsvormen zoals je ze onder kameraden mag verlangen’, het belangrijkste: nooit ‘mijn kind’ of ‘jongedame’ of van dat gedoe, ik geloof dat wanneer ik hem ooit opa noem mijn tong uit mijn mond glipt, op de grond valt en weg hupt en èèk èèk echt
vragen zijn een last en antwoorden zijn gevangenissen voor | |
[pagina 240]
| |
plotse temperatuurdaling, en de wolkenproppen in conspiratieve koppeling, alsof ze woedend tegen elkaar aangebotst zijn, omdat hij zegt: ‘en weer alle te verwachten maatregelen, isoleer jullie huizen beter en spaar dat uit je mond, rijd niet met de auto, vlieg niet met het vliegtuig, eet geen vlees meer, alleen nog sojaprut, geef er goedkoper de brui aan, meer geld van jullie belasting- centen krijgen de atoommisdadigers, jij bent niks, gaia is alles - in plaats van wat het meest voor de hand ligt: minder mensen, en wel om te beginnen in de rijke landen, want die verbruiken het meest, dat is de stap waarover niet mag worden gepraat, want als er minder mensen zijn, dan krimpt ook het kus- sen van de profiteurs: minder loontrekkenden betekent hogere lonen, minder huurders betekent lagere huurprijzen’, een windvlaag pakt een bildzeitung en probeert ze dooreen te schudden, het gaat niet, ze is te dun, te doorzichtig, te ver
‘claudia, je moet me vandaag een keer helpen’, en hij houdt een vodje papier voor mijn ogen van de douane, waar je absoluut niets uit kunt opmaken, geen inhoud van de zending, geen kosten voor de afhandeling, en geen invoer- kosten, alleen dat de afhaling en/of opheldering van de toedracht inzegening afdanking doop, wat niet past: fuck it, in de kaulstraße 8 plaats moet hebben, binnen de volgende zeven werkdagen, zoniet moet een overschrijdingstaks worden overgeschreven of een invorderingsstraf ingevorderd. ‘breng je me?’, daarbij dat effect met zijn ogen achter de reusachtige ouder- wetse brillenglazen, als bij 'n mangafiguurtje: toe toe, schattig, zonder de vis- bokalen en vooral het zwarte hoornen montuur ziet hij er allesbehalve een knuffelbeer uit, eerder streng en sterk. je superlichte blauwe ogen, die ernstig bij alles en iedereen naar binnen schij- nen, met dat montuur te camoufleren - een geniale schminktruc: doelbewust jezelf braaf voorstellen, anders ligt er een stralende synthese van paul newman en paus stalin op de loer.
natuurlijk breng ik je, weet je eigenlijk waar die is, de kaulstraße? ‘zeker weet ik dat, ik ben er al s geweest, bij de douane, het komt zelden voor - het zijn waarschijnlijk maar steekproeven, er zit geen duidelijk systeem in. soms brengen ze je het pakje tot bij de deur en vragen ze het douanebedrag persoonlijk, soms houden ze het in en moet je bij hen verschijnen, bureau- cratenlotto’. min of meer opgeruimd legt hij het me uit, maar ik ben op mijn hoede, want als zijn dagindeling ook maar een beetje door zoiets in de war wordt gebracht, | |
[pagina 241]
| |
is de woede-uitbarsting niet ver. je ziet het aan zijn blik als je je niet af laat leiden door de bril. terwijl hij zijn twintig meter lange sjaal omdoet, zich in zijn jeansjasje wringt en hij zich ten slotte door mij in zijn griezelige zwarte leren mantel laat hel- pen, waarbij ik helaas altijd moet denken dat het er nu eerder als het uniform van de andere kant uitziet, praten we over mijn vrees voor het mondeling: ‘wat nou angst? onzin, je kunt je alleen niet indenken wat ze je gaan vragen, dat maakt je onrustig, het is ook moeilijkje dat voor te stellen - wat kunnen leraren je nou vragen, die zelf niets weten?’ au mooi, weer 's een preek, de moordlust vanwege de douanenonsens moet hij immers érgens kwijt, ben je overigens, ik vraag het toch nog maar 's, heel zeker dat je weet waar de kaulstraße
‘vaak weet ik niet’, hij snuift terwijl hij naar buiten gaat en de voordeur zes keer afsluit, ik hups onrustig van de ene voet op de andere, wil in de auto, 't is arctisch hier buiten, ‘of ik van geluk moet spreken of moet huiveren dat ik door jou en je moeder steeds weer beklemmende inkijkjes krijg in de snoeverij die ze vandaag de dag gymnasium noemen, de verloedering is onbeschrijflijk - wat heeft de partij niet nog in de tijd van de masch...’, hij pauzeert even om mij de kans te geven te informeren wat maschGa naar eind1 eigenlijk is of geweest is, maar ik speel niet mee, steek er een op, ga voor hem uit, loop om de auto heen, doe de deur voor hem open. hij gromt en praat uiteindelijk verder: ‘umpff, hoe heeft de partij destijds niet haar klein- en grootburgerlijke intellectuelen op het hart gedrukt dat ze wat ze op de betere school geleerd hadden moesten gebruiken om hun klasse duchtig te verraden - de scherpe wapens aan het proletariaat doorgeven, tegenwoordig? wat wil je doorgeven dat je niet privé hebt geleerd? jullie kunnen blij zijn als ze jullie artikelen uit “der spiegel” voorlezen, wie op de universiteit komt, heeft euclides noch petrarca gelezen, geen descartes en geen shakespeare, milton noch goethe. jullie kunnen geen fatsoenlijke balans van een groentehandelaar meer opmaken, laat staan de afwijking van venus in de dierenriem in hexadecimalen berekenen, er groeit een troebel en traag geslacht op, jullie leven en, lieve hemel, leren in verdovende ether’, hij draait zich in allerlei vreemde bochten, ademt fluitend, ik zit al.
alles is wit als kaarswas bevroren, de weide, de straatlantaarns, bank en stoep- rand, eroverheen zwemt in plaats van wolken deprimerende eenpansprut, likt de schone daken van deze veilige omgeving, waar architecten en eigenaars | |
[pagina 242]
| |
van minibedrijven en konstantin de rijke communist in best mooie huizen wonen, hoofdzakelijk gezinnen, konstantin evenwel leeft hier boven in zijn eentje, ik heb dikwijls met hem te doen; ik zou het hem nooit zeggen, je zou kluizenaarskanker kunnen
het liefst zou ik de sigaret meteen weer uitdoven, nu hij zulke ademnood heeft, omdat papa en mama ertegen zijn dat ik rook, moet hij ervoor zijn. ‘in de ether’, herhaalt hij, terwijl hij zijn gordel omdoet. ik doe hem een lol: ‘nou ja, maar moeten we dan in de hoogste klas het experiment van michelson-morley uitvoeren om te weten dat er geen ether is? je bildungsidealen zijn helemaal burgerlijk en eh nogal elitair!’
hij niest, ik rijd met een schok weg. konstantin valt naar voren en scharrelt in de jas naar zijn zakdoek. ‘pffpeh, burgerlijk, burgerlijk, kom me daar niet mee af. er is sinds de opkomst van het imperialisme toch helemaal geen zogenaamd burgerlijk bildungsideaal meer geweest, ver- ramsjt is het. het laatste bildungsideaal dat nog verdedigers vindt, kan alleen maar het socialistische zijn, dat heeft zelfs die onnozele hals van een trotzki begrepen.’ hoera socialisme en hoe stom de anderen zijn: de preek heeft zijn doel bereikt, hij kan zijn neus snuiten en achteroverleunen, ik mag hem graag, hij weet dat en geniet er onopvallend van, oude stempel.
wat blijkt dan: konstantin heeft helemaal niet de plattegrond in zijn kop, maar wenkt me gewoon een paar keer naar rechts, een paar keer naar links: sturen door te gesticuleren, en wanneer ik een langere poos rechtdoor moet rijden, knippert hij met de ogen.
na een tijdje gaat de preek waarvan ik al dacht dat ik hem uit had gezeten, weer een paar tellen verder: ‘en bij dit vernielwerk zonder weerga van de postmoderne wanbildung’, daar houdt hij van, zinnen met ‘en’ beginnen en het rare zinledige woord ‘postmodern’ gebruiken om te schelden, ‘bij de grote onderneming om al wat er sinds oer en babylon, sinds het verlaten van de grotten, ach sinds het jagen en verzamelen zijn afgelost door akkerbouw en veeteelt, aan cultuur is uitgevonden, uit jullie hoofden weg te spoelen, in het geval dat er door privé nieuwsgierigheid of familiaal toéval’, op dat moment moet ik zuchten, ‘misschien toch nog iets van in jullie geheugen is blijven han- gen, krijgen die propere scholen assistentie van ten eerste: de pers, ja, je vader, en ten tweede: alle andere overige media, door de consequente strijd, het nooit aflatende belasteren van elk overzicht en de...’, slikt het in, geeft me nerveus | |
[pagina 243]
| |
en beverig het bevel om het parkeerterrein voor een oeroud gebouw achter een vies benzinestation op te rijden, zijn we er? de ridderburcht ziet er verroest uit, als een deel van het oude station dat ze geloof ik acht jaar geleden hebben afgebroken en door een nieuwe blok- kendoos hebben vervangen - alsof er iemand dit ding hier, ooit misschien de vleugel van het dienstpersoneel, voor afbraak heeft willen redden, komaan, we nemen het mee naar de werklozenwijk, daar vindt niemand het, leve het behoud van wat er sinds oer en babylon
aan de zuidkant achter het benzinestation vinden we wat we zoeken, maar anders dan gedacht: een architectenkantoor - een nieuwe, in een gat in de oude rode steen gestoken deur van glas en metaal, mooi bordje. een jonge vrouw komt naar buiten, ze ziet eruit als de verdachte in een mid- denklassedetective: hoog opgestoken haar, absurd geschminkt, ‘we zoeken het douanekantoor’, zeg ik, om te beletten dat konstantin haar aanspreekt, hij zou haar alleen maar als een echte klassenstrijder in de hoek drijven - met zulke types kan hij niet om. ‘het douane... nee nee dat is al lang niet meer hier, dat is in de kaulstraße. buiten, industrieterrein, waar de drive-ins...’
‘ah zo, dank u, natuurlijk: kaulstraße, hmhm...’, en daarbij werp ik een bestraf- fende blik naar konstantin die hij zonder commentaar incasseert. zo is het toch: als we op de plattegrond hadden gekeken, waren we niet in deze shit verloren gereden, de straatnaam, verdomme toch, zegt me echt wat, ik had er tevoren al aan gedacht - ik was al 's in de kfc daar, na de film, met mijn minnaar van wie niemand iets weet. terug in de auto biecht konstantin tenminste op: ‘nou goed, het was vier jaar geleden, als je zo oud bent, lijkt dat geen tijd meer, het vliegt allemaal voorbij.’
tien zwijgzame minuten later komen we aan bij het stupide kantoor, we zijn nog maar net uitgestapt ofhij steekt zijn kin vooruit: jullie willen geen narigheid, afval- ligen, saboteurs, vijanden en klootzakken, niet met mij, anders vliegen er kogels, in het gebouw, dat er tegelijk nieuwer en sjofeler uitziet dan het oude opge- geven ding waar we net waren, zitten twee schaduwen achter playmobilcom- puters voor een stapelwand van verweesd vrachtgoed. ‘toon... me... het... formulier... alstublieft...’ beveelt het doodste van de twee spoken onduidelijk terwijl hij opstaat. het spook neemt konstantin het formulier uit diens kreeftrode hand - buiten de koude en dan die oververhitte bunker hier, erg - en | |
[pagina 244]
| |
sloft naar de pakjeswand, waar het zijn blik picometergewijs langs dode spullen laat voorbijtrekken en ondertussen zachte kreungeluiden naar buiten perst, ik kijk bezorgd naar konstantin, of hij niet meteen een woe- deaanval krijgt, maar hij lonkt schalks terug, lijkt het plezierig te vinden, ‘wat... was... het... eigenlijk?’ vraagt de mutant, konstantin, de ironische rust zelf: ‘uit uw formulier is helaas niet af te leiden om wat voor zending het gaat.’ ‘ha zo ja...’, geeuwt de schim, ‘... ha ja maar eh... u... weet toch... zelf zeker... wat u aankrijgt...’ ‘ik vrees dat er verschillende pakjes voor me onderweg zijn. een paar films uit engeland, enkele...’ ik had niet voor mogelijk gehouden dat de sloffer met zijn tempo iemand in de rede kan vallen, maar het kan: ‘ja maar kijk hier... isset niet... ik moet... achteraan gaan kijken...’ achteraan, echt iets voor jou. 'k zou er graag een opsteken, gaat hier natuurlijk niet. de lemuur kruipt weg, zijn collega aan de schrijftafel heeft sinds we zijn binnengekomen niet meer bewogen; spaart batterij.
na een dubbele eeuwigheid weten konstantin en ik waar ‘achteraan’ ligt: voor- bij tasmanië meteen naar rechts, de bleekscheet komt terug met een grove blauwe plastic tas, bovenaan bijeengehouden door een zwarte papierklem. hij bevrijdt een pakje uit die zak en knarst: ‘ik vind hier... binnen... de reke- ning niet...’ het pakje komt van amazon, de staat heeft het opengesneden en er papiertjes op gekleefd. ‘de rekening zou erbij moeten zitten, bij de spullen’, zegt konstantin. de kerel luistert niet eens: ‘ik moet... immers weten wat... dat is, wat dat... kost...’ zelfs ik kan zien dat de enige niet duitse zelfklever op het pakje klaar en duidelijk de som van 107 dollar aangeeft.
‘luister 's, het is me duidelijk dat alles hier ordelijk afgehandeld moet worden, maar misschien kan het een ietsje minder nadrukkelijk pesterig’, bromt mijn mooiste, de ambtenaar kruipt naar zijn computer, zijn buurman zakt vermoord in elkaar, maar dat moet wegduiken voorstellen, ‘excuseer? ik heb het tegen jullie!’ roept konstantin naar de eerste, die in slow motion de muis op zijn schrijftafel beetpakt. ‘ik moet gaan roken, ik kan het niet aanzien’, sis ik konstantin toe, die geïrri- teerd knikt, ik klikklak op mijn flamencohakken de bunker uit en zou mezelf een trap in mijn achterste kunnen geven vanwege de rok en de kousen - waarom moet ik erbij lopen als stefanie, wanneer ik haar vandaag helemaal | |
[pagina 245]
| |
niet zie, meer nog: wie verplicht er me aan de visual kei-rageGa naar eind2 mee te doen, jezzes koud dat het hier is. de raven op het dak van het meubelcentrum zijn beledigd: wij kunnen ons niet warm kleden; jij zou het kunnen en bent er te stom voor. de derde sigaret is weg, als een sufferd van de douane de deur voor konstantin openhoudt, diens rood aangelopen gezicht en samengetrokken wenkbrauwen vertellen het verhaal van wat er binnen is gebeurd: ‘dank u, heel vriendelijk, gelukkig zullen ze jullie binnenkort allemaal op straat zetten, jullie hebben het dik verdiend! jullie allemaal, zoals jullie daar zitten, in je... duitse...’, de man schudt het hoofd, doet de deur weer dicht, plechtig en voorzichtig als was het de poort van een kerk. konstantin legt het verfomfaaide pakje op de motorkap.
‘staken zouden ze nooit doen, of het op een andere manier met hun chefs aanleggen, maar wanneer iemand aan hen overgeleverd is, dan wordt het ont- vangen geweld doorgegeven, vanuit een lang zinledig leven, alles hebben ze verdiend wat de heersende klasse met hen uithaalt, alles.’ hij klapt de kartonnen flappen uiteen, het zijn boeken; voor mij. in verband met alaska.
003896
om half drie huppel ik, zwartrijdster, uit de tram, uitzonderlijk, je kunt immers niet overal met de auto naartoe, we ontmoeten elkaar bij het middageten, jij zit er als een thaise prinses - kil en meeslepend onthul je me je nieuwste geheim, beste vriendin, het is zo duister, ik kan het zelfs niet herhalen, uit mijn ogen sijpelt ijswater, uit mijn ziel een zwerm zieke obsceniteiten - ah ik ben gestorven terwijl ik frieten aan het eten was, in het restaurant op de hoek, toen je mijn hart hebt gebroken, ik moest huilen omdat ik op mijn tong heb gebeten, want
de waarheid zal over je heenkomen als uitslag
003900
als ik niet alleen die broer van me maar ook nog een zus had, was ik er zeker anders aan toe: minder verbeten en kil, maar om dat mogelijk te maken zou- | |
[pagina 246]
| |
den mijn ouders anders moeten zijn en die zijn zoals ze zijn, omdat hun ouders zo zijn of waren zoals ze zijn, en dan gaat dat zo voort in hun omgeving, geschiedenis, alles, in steeds ruimere kringen, als een spiraal, het zit eigenlijk zo: als ik een zus had, zou niet alleen ik anders zijn, maar heel de wereld zou een volstrekt andere
eerst 960 kilowatt, definitief doel: 3,6 megawatt, signaal en zang van de sirenen, uitgezonden in de ionosfeer om te achterhalen of
want we zijn allemaal nog hier
maar bij kafka: ‘nu bezitten de sirenen echter nog een afschuwelijker wapen dan hun gezang, namelijk hun zwijgen, het is wel niet gebeurd, maar toch mis- schien denkbaar, dat iemand hun gezang heeft kunnen weerstaan, maar hun zwijgen zeker nooit.’Ga naar eind3
004911
ik bezoek mijn minnaar van wie niemand iets mag weten al om vijf uur 's middags, het is donker op straat omdat ik me anders schaam of erger, nee: dat klopt natuurlijk niet: omdat de natuur het wil, daarom is het al donker, de dag was namelijk regenachtig en blijft bewolkt, sluipt zijn hoek om en wordt nacht terwijl mijn schaduw
how can i ever get over you
i'd give my life for yours
schaamte komt voor; ergernis ook. het klopt niet wat je altijd hoort - dat het stiekeme zo spannend is. ik word er alleen maar kwaad van: dat ik bijvoorbeeld thuis vertel dat ik met stefanie op stap ben, omdat ik toevallig weet dat stefanie vanavond echt op stap is en mij ten hoogste met haar mobieltje op de zenuwen werkt - dat is toch vreselijk, stefanie weet van niks, papa en mama weten van niks, konstantin weet van niks. omdat niemand het mag weten. eerst heb ik nog zin om mijn minnaar het verhaal van het douanekantoor te vertellen, de hele weg naar hem toe, de berg af in de auto, in het café waar ik de boeken bekijk en ook nog nadat ik de auto achter de gymzaal heb gepar- keerd en naar zijn huis loop, opdat maar niemand het vehikel zou zien staan | |
[pagina 247]
| |
waar hij woont, maar dan, wanneer hij de deur opendoet en ik naar binnen sluip in het gele wollige licht, heb ik er plots geen zin meer in: moet ik hier in deze schuilplaats vertellen over mijn andere leven, terwijl mijn minnaar in dat andere leven toch ook niet bestaat? uit deze liefde komt een soort eenzaamheid voort die je helemaal niet
eerst irriteert de ballast me en geeft me inwendig een knak. vervolgens klemmen we elkaar vast en schuiven op de ligbank heen en weer, snel op de grond, ik ben nu toch blij met de rok en de zwarte gebreide spul- len, met al wat hem bevalt, we kussen elkaar en ik denk weer dat het is zoals drinken: voor mij alsjeblieft rode wijn of cognac, iets zwaars, voor hem waar- schijnlijk water met ijsblokjes dat in de keel prikt, omdat ik jong ben.
zo jong nog, zeggen zijn blikken en grijpen altijd, hoewel hij er als de dood voor is om erover te praten, over het leeftijdsverschil, maar het echt moeten vergeten, dat zou zoveel betekenen als niet willen toegeven dat hij een man is en ik niet. wat is het dat ons zo bevalt? precies. ik lig, dooreengewoeld en verkeerd half aangekleed, op hem, wanneer hij een pauze inlast en wil weten: ‘nog altijd niets?’ heel romantisch, dank je baby. nee, sorry, ik heb nog geen nieuws van het paniekfront. dat zou hem af moeten remmen, wat ik langs de ene kant niet wil omdat de geilheid zich nu mooi langzaam overal heeft verspreid, in ons en om ons heen, tegen de muur, in de lucht die we ademen, tot in onze oorlelletjes en kleine tenen - anderzijds zou ik het passend vinden als hij 's even een kleine angstaanval had of iets in die aard, vanwege de vertraging, uit respect voor mij. vroeger zou hij het altijd geweest zijn die me in deze vertwijfelde toestand bracht, nou ja. in plaats daarvan likt hij rond in mijn oor, zodat ik moet lachen, en kletst met zijn hand op mijn rechterbil, in principe net goed, het doet geen pijn en maakt alles warmer, ik schiet een beetje overeind en wil naar beneden om een kleine show weg te geven, maar vandaag heeft hij daar blijkbaar geen zin in, of hij kan niet wachten tot het voorbij is, maar pakt me liever zelf uit. in ruil mag ik dan, op mijn zij gedraaid, aan zijn broeksriem frunniken en aan zijn hemd met zeventigduizend knoopjes, maar moeten we 's niet praten, over het gevaar zwanger te worden, over de problemen van
nu pas merk ik dat hij muziek heeft opstaan, weer kate bush, bah? bah. niet dat ik niet van haar hou, maar altijd dezelfde, dat heeft iets onwijs automatisch, is | |
[pagina 248]
| |
ook te nadrukkelijk voor mij geënsceneerd, net als het grote witte geitenvel waarop we heen en weer rollen, extra voor mij gekocht, daar ben ik zeker van, om indruk op me te maken. hij draait me op mijn buik en kust mijn ruggengraat, nog eens, nog eens, nog eens, telkens een handpalm afstand tussen de kussen, van mijn nek tot mijn kont. ik leg mijn hoofd opzij op mijn haar en voel hoe het haar aan mijn wangen kittelt, hoe hij me kust en aanraakt, streelt. dan draait hij me om, heel voorzichtig, niet zonder nog 's in mijn beide billen te knijpen, dat vindt hij het mooist: je kont, alsof ik als enige van alle mensen- kinderen een kont heb; op dat vlak is hij onnozel maar schattig, over iets anders heeft hij het nooit, alsof hij niet weet hoe het allemaal heet bij een jonge vrouw, de voetzolen, tepels, al wat hij te zien krijgt, taille, dijen, spleetje, haar. jens zei meer, dat is waar, daar hield ik altijd van, hoe hij me bezongen heeft. maar datgene waarom ik naar hier kom, waarom ik steeds weer naar mijn minnaar toe wil, van wie niemand iets mag weten, dat heeft jens bij het vrijen nooit gezegd. kate bush levert commentaar op een andere film:
could you see the storm rising?
could you see the guy who was driving?
could you climb higher and higher?
nu kust mijn minnaar me op de plek waar ik mezelf had aangeraakt als het zo nog een minuut was doorgegaan, en likt die ontroerend voorzichtig, alleen met het puntje van zijn tong, zachtjes en toch begerig, zodat ik me lichter voel en zoutig zoemend alsof ik helemaal uit bijen besta, ik draai met mijn heupen, stuiptrek even met mijn achterste en zucht een beetje, het draaien en stuiptrek- ken dat ben ik, het zuchten is stiekem onwaar, verzonnen, voor hem, als dank en om hem aan te sporen, om te beletten dat hij stilvalt.
hij denkt waarschijnlijk dat ik in wilde waan helemaal niet kan denken, dat geloven ze graag, weet ik van jens en voor hem van stefan, het maakt hen helemaal gek als ze mogen aannemen dat we om hunnentwil ons verstand verliezen, wanneer je maar vochtig kijkt of kermt als een offerlam, dan gaan ze door het lint, dan wordt het hopelijk hemels. dan moet je weten dat ik intussen aan van alles kan denken, aan de uitgedachte muziek die mijn keel voor hem maakt, aan het mondelinge eindexamen, aan stefanie die me nog cd's moet, en desondanks spoelt alles niet te stuiten steeds hoger, die golven uit het midden, het beven onder de bijen, gloedhelder, tot | |
[pagina 249]
| |
almaar meer van me als gevoelige huid aanvoelt die gestreeld wordt, echo's mijn hart en mijn hoofd in. dan wordt het opeens heel stil van het licht, zo adem ik uit; meer adem dan mijn longen kunnen bevatten, adem uit mijn aders en zenuwen, ik moet stilletjes lachen, hij houdt op en kijkt me van onderen aan, grappig nat in zijn gezicht, kijkt alsof hij wil weten hoe het met me gaat. ach dommerik ik ben zo o jee
hij stelt tenminste niet die dwaze vraag die jens altijd stelde, of ik ‘al klaar’ ben. natuurlijk ben ik klaar, ik ben klaar op de wereld gekomen, dwazeriken, alleen nog gegroeid en een paar keer bewerkt, ik hijg, hij drukt zich op beide armen op en vraagt: ‘wil je...?’, waarschijnlijk omdat hij denkt dat ik niet meer kan, dat is weer het snoezige aan hem, dat hij om zulke dingen bekommerd is. kom, zeg ik met een kus in de lucht, hoewel ik, zoals de grote vrouwenkenner jens zou zeggen, klaar ben, komt nu pas het mooie - niet het neuken, dat is wel aardig en daarbij nog onbegrijpelijk, maar ik zou het op dit moment helemaal niet meer nodig hebben, ben net ook een beetje overgevoelig, nou ja het gaat wel. maar, bedankt engelen en luchtgeesten, nu zegt hij wat ik moet horen, waarom ik hier naartoe kom, dat wat alleen hij zegt bij het vrijen, waarom ik hem wil, waarom hij mijn lief is: ‘claudia,’ zegt hij, ‘claudia’, en dan met steeds kortere tussenpozen en alsof het hem pijn doet dat te zeggen, alsof het door hem stroomt als honingmetaal: ‘claudia claudia, claudia claudia, claudia claudia claudia’, alsof de wereld zo heet. dan weet ik dat hij uitzinnig van me houdt, dat zou ik uren aan een stuk kun- nen horen, dat moet ik altijd bij me hebben en in me. dat ik zo ontzettend bemind word, als twee weken dansen zonder ophouden zonder
later in de badkamer denk ik iets wat helemaal niet past: toch goed dat ik sinds jens de pil neem, zelfs, nou van harte gefeliciteerd, bijna altijd regelmatig - dat is immers op dit ogenblik de grote zorg, om het even jezzes jezzes -, maar toen hij voordien na het likken en voor het naaien er eerst een condoom overheen had gedaan, dan zou het stuk zijn gegaan, omdat ze zich er altijd zo bij aanstel- len en je aankijken alsof ze willen vragen of het okay is dat ze helaas een lul hebben sorry kleine kever
terug in de woonkamer, waar hij zich weer heeft aangekleed en een van mijn zwarte kousen in de hand houdt als een slapende haas, hoor ik hoe
hij geeft me een boek cadeau dat ik ooit s bij hem heb bewonderd - niet zijn exemplaar, hij heeft er speciaal een voor mij besteld, waarom geven alle mensen | |
[pagina 250]
| |
me tegenwoordig boeken? 't is toch niet zo dat ik er zelf niet genoeg koop. wanneer moet ik dat allemaal lezen konstantin zal er niet blij mee zijn, ten eerste rooft het mijn tijd die ik zou kunnen besteden aan de troep over alaska en de voorbereiding van het eindexamen en zijn rotklassieken - in die volgorde -, en ten twee- de is hij waarschijnlijk hevig allergisch voor dit boek in het bijzonder, ach kom nou, het gebaar is leuk: mijn minnaar geeft me iets cadeau wat nie- mand anders die me kent me cadeau zou geven, nu zouden we, zoals altijd zo fantastisch wordt gezegd, er een leuke avond van kunnen maken, jammer genoeg moet ik weg. we beseffen allebei goed dat het zo nog lang verder zal gaan, voor het beter kan worden, hij heeft immers een relatie, en dat is nog het kleinste probleem, hij zegt nog eens mijn naam, ik zeg nu die van hem. dan ga ik ervandoor.
007737
ze ontwikkelen wapens waarmee ze mensen levend kunnen koken, dat kom ik te weten in een van de boeken waarvoor invoerrechten zijn betaald, het heet ‘war x - human extensions in battlespace’ en is geschreven door iemand die tim blackmore heet. konstantin heeft de passage voor mij aangestreept en me het boek aangeraden, ‘omdat je om te beginnen de zonder twijfel serieuze dingen moet lezen, die zijn duister genoeg’, hij bedoelt daar- mee dat er ook nog boeken over de installatie in alaska bestaan waarin juiste informatie met onbewezen speculatie wordt vermengd, en ten slotte boeken die compleet balla
blackmore moet me waarschijnlijk ontvankelijk maken voor de basisgedachte, die me nogal sciencefictionachtig is voorgekomen toen konstantin er de eerste keer over heeft verteld, namelijk het gebruik van radio- of microgolven als wapens, dat het effectief in de overwegingen van militairen voorkomt, ik heb er natuurlijk nooit aan getwijfeld dat het voor itchy niet goed is als scratchy hem in de magnetron opsluit en die aanzet. maar dat er al een eigen nomen- clatuur bestaat, directed energy weapons (dews), active denial weapons (adws) en highpower microwave (hpms) en dat die laatste vooral tegen computernet- werken worden ingezet, ‘which are scrambled, crashed, rebooted or destroyed’, zoiets kan | |
[pagina 251]
| |
radarsystemen vallen uit, de stroomvoorziening valt uit, de luchtafweer van de vijand is naar de maan. ze kunnen die rommel echter ook op mensen richten, dan
een republikeinse senator uit new mexico genaamd pete domenici heeft de mensheid in het jaar 2001 verzekerd dat ze zich geen zorgen hoeft te maken -, want de spullen zijn zo gekalibreerd dat ‘permanente beschadiging van per- sonen uitgesloten is’, heel geruststellend, vooral als je daardoor snapt dat ze ze ook helemaal anders konden kalibreren.
ik bekijk wat er op het internet officieel over de installatie in alaska te vinden is, dus geen sites van fantasten maar alleen wat de exploitanten zelf bekend- maken. konstantin geeft op dat punt blijk van paranoia: ‘doe dat niet van thuis uit, doe het op school, in jullie informaticalokaal, bij voorkeur tijdens een of andere pauze of na de middag wanneer je geen les hebt. ze kunnen traceren wie hun site op welk moment heeft bezocht, je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.’ dus wordt het om half twee naar binnen sluipen, want tot een uur zijn burck- hardts mensen uit de elfde klas daarbinnen en meestal schakelen die hun pc's niet uit, omdat het om drie uur meteen doorgaat, met de vrijwillige werk- groep namelijk voor bovenbouwers van alle klassen, die ook
hier lees ik dus op de pagina waarop het project zichzelf presenteert dat het high frequence active auroral research project, afgekort haarp, gelegen in de buurt van de magnetische noordpool van de aarde, een zuivere onderzoeks- instelling is, geen sprake van iets militairs - we hebben hier gewoon even de grootste antenne-installatie van de wereld opgesteld, 650 aspergetorens waarmee men radiogolven met hoge en lage frequentie in de ionosfeer kan schieten.
dat konstantin me heeft verteld dat het pentagon een bom duiten voor de oprichting van dit zogenaamde onderzoeksobservatorium heeft gegeven, waarschijnlijk gewoon vanwege de overstromende goedheid in het hart van de militairen en hun levendige belangstelling dat ook het burgerlijk onderzoek vooruitgaat, waar moeten ze immers naartoe met al het geld dat hun van
met zulke dingen dus houdt zich een meervoudig miljonair bezig die zijn geld heeft verdiend met een keten elektriciteitszaken (zeventien filialen) die ‘spoet- | |
[pagina 252]
| |
nik’ heet, wat bijzonder grappig is als je weet dat deze miljonair een commu- nist is. hij zorgt immers, ook al heeft hij zijn onderneming zeven jaar geleden verkocht, nog altijd voor zijn voormalige en huidige werknemers, is bedroefd dat het kleine imperium binnenkort door een concern wordt opgeslokt en gere-integreerd, dus een nieuwe naam krijgt, maar ‘zo is dat, de monopolies maken schoon schip’, en zo blijft er genoeg tijd over voor
Uit: Dietmar Dath, Walfenwetter. Roman. Suhrkamp, Frankfurt a.M. 2007 |
|