amanipulatie, vergelijkbaar met de achtergrond in wasmiddelenreclame. Een etiket op een leemte.
Omdat het Duits in tegenstelling tot vele andere talen het woord ‘heimat’ kent, voelt men zich in dit land voortdurend aangesproken om de term van een passende inhoud te voorzien. De duden maakt er zich gemakkelijk vanaf: heimat is de plaats of gemeente waar men geboren werd en opgegroeid is. Maar er ontbreekt iets. Herbert Grönemeyer geeft aan de betreffende algemene opvatting een betere uitleg: ‘Heimat is geen plaats / Heimat is een gevoel’. In een tijdperk van globalisering, economische crisis en verval van waarden kan men een complex begrip als heimat niet simpelweg met banale geografische coördinaten verbinden. Los daarvan is de plaatsgebonden liefde voor de heimat geen eenvoudige kwestie wanneer men van kindsbeen af geleerd heeft dat de grond onder zijn voeten de plek is waar een van de vreselijkste misdaden ooit werd gepleegd. Daarom kan heimat geen concrete plaats zijn, maar is hij veeleer een verlangen of een herinnering. Heimat is liefde, vertrouwen, taal, religie, het gevoel van verbondenheid met andere mensen en ook, als het echt te erg wordt, een breedbekdialect of de zondagse geur van leverkaas en zuurkool. Het polyfone gebabbel doet vermoeden, dat heimat eenvoudigweg alles kan zijn wat het geval is. Zolang het bij meneer of mevrouw X maar een enigszins aangenaam buikgevoel veroorzaakt.
Dat trekken in mijn buik, precies onder de plaats waar de kat altijd lag, nam ik mee toen ik mijn geboortestad verliet. De kat zelf moest blijven, omdat ze op twee dwarsstraten van de huisdeur in paniek geraakt zou zijn. Wat was 650 kilometer tegenover twee dwarsstraten? Dat was niet eens een afstand, dat was een andere aggregatietoestand. Ik heb nooit geloofd dat katten geen geheugen hebben.
Aangekomen in de nieuwe stad merkte ik dat ik iets miste. Zolang het me lukte niet aan de kat te denken, leek het alsof ik uit de lucht was komen vallen. Ik had geen heimwee. Ik besliste dat zoiets een voordeel was, kocht een hond en reed zolang met hem in de auto rond tot hij van zijn reisziekte af was en niet meer kotste.
De mens wil meer dan een geboorteplaats met een postadres. Hij verlangt naar een metafysisch asiel voor zijn transcendentale dakloosheid, naar een hoofdzetel voor zijn ziel, en dus naar het complexe vlechtwerk dat de inwendige mens met zijn uiterlijke bestaan verbindt. Maar hebben we daarvoor zoiets als heimat nodig, een begrip dat elke existentiële vraag vermengt met de knuffelkitsch van geruite keukengordijntjes? Moeten we eerst unisono klagen over de ontworteling van de moderne geglobaliseerde burger, die zijn hoekje vol geborgenheid tegenwoordig mist in de tegelijkertijd groot en klein geworden