| |
| |
| |
Gijsbert Pols
Een onbehaaglijk fascinosum
Bij nog een nieuwe film over de Rote Armee Fraktion
Zelfs de morele verontwaardiging lijkt routine geworden. De discursieve machinerie die de film Der Baader-Meinhof-Komplex (BMK) afgelopen najaar in gang zette, draait over dezelfde spoelen als het debat rond de vervroegde vrijlating van voormalige terroristen, volgt hetzelfde patroon als de discussie rond de Berlijnse tentoonstelling Zur Vorstellung des Terrors: Die RAF enkele jaren geleden, produceert gelijke zin en onzin als de rel rond de Prügel-Fotos van Joschka Fischer. En er wordt overal herhaald: in Bild Zeitung, in de Süddeutsche, in de Spiegel, op het forum van Indymedia en tijdens de gepflegte Unterhaltung bei Rotwein in de intellectuele huiskamers van Berlijn. Het debat over de RAF is zielloos geworden.
Vermoedelijk omdat er sinds de jaren zeventig weinig veranderd is aan de manier waarop het debat gevoerd wordt. Nog altijd is het een moreel debat. De hysterie is sinds 1977 afgezwakt, maar de posities zijn dezelfde. Vanuit conservatieve hoek wordt de RAF gedemoniseerd en vaak dankbaar gebruikt als stok om ‘68’ mee te slaan. Links, en dan met name ‘68’, distantiëert zich steeds weer van de RAF, om vervolgens voorbehoud op voorbehoud te stapelen. Linkse zinnen over de RAF beginnen meestal met ‘ja, geweld is verkeerd’, waarna een rekbaar ‘maar’ volgt. En dan komt er meestal een verhaal over staatliche Repression, over Notzustände, over de carrière van Ulrike Meinhof, de kritische en invloedrijke journaliste van Konkret die eindigde als ontgoochelde gevangene.
De enige amorele omgang met de RAF is de commerciële. Het romantische aura dat met name de eerste generatie RAF-leden omgeeft, blijkt het in de merchandise meestal goed te doen. Die sell out geldt niet alleen de online posterleveranciers die een
| |
| |
gefotoshopte versie van het beroemde Fahndungsplakkat te koop aanbieden, of de t-shirt-fabrikant die het label ‘Prada-Meinhof’ op de markt brengt, ook journalisten, biografen en wetenschappers verdienen geld met de Mythos RAF, hoe oprecht hun intenties óók zullen zijn.
Er was geen reden om te verwachten dat BMK daarin verandering zou gaan brengen en het begin van een nieuwe, intellectueel vruchtbaarder omgang met zijn onderwerp zou markeren. Integendeel: het had er alle schijn van dat het hier om een volgend RAF-product zou gaan. Alleen al vanwege de makers: voor de regie tekende Uli Edel, wiens cinematografisch talent onder meer in de Madonna-softporn Body of Evidence is bewezen. Voor productie én scenario was Bernd Eichinger verantwoordelijk, een van de rijkste en machtigste filmbazen van Duitsland. Af en toe maakt hij iets goeds. Maar over zijn vermogen tot zoiets als een kritische omgang met de geschiedenis liet hij echter enkele jaren geleden met Der Untergang, een blockbuster over Hitlers laatste dagen in de Führerbunker, weinig twijfel bestaan.
En toch. Iedereen in Duitsland heeft BMK inmiddels gezien en heeft er een mening over paraat, of heeft de film niet willen zien en daarvoor argumenten voorhanden. En hoewel ik niets nieuws zeg als ik het debat over de RAF als vastgelopen presenteer, en hoewel iedereen het met me eens zal zijn als ik Edel en Eichinger als geldwolven neerzet; het is er allemaal weer: polemiek in de krant, ophef in de politiek, verwarrende gesprekken onder intellectuelen.
De onrust die de RAF veroorzaakt is fysiek. Het publiek dat ik in september op dinsdagavond een bioscoopzaal zag vullen ging drukpratend, voetstampend en armzwaaiend naar huis danwel de kroeg in. Op televisie zwengelden opiniemakers, politici en ervaringsdeskundigen - voormalige terroristen inclusief - met ernstige gezichten en zwaaiende wijsvingers hun oude discoursen weer aan. Hoe dreunend de moralismen ook zijn, ze kunnen niet verhullen dat er van de RAF ook na meer dan dertig jaar een onbehaaglijke fascinatie uitgaat. Zolang die echter niet wordt toegegeven en verder met moraal bezworen wordt, raakt de historische betekenis van dit fenomeen steeds verder uit zicht - en daarmee de mogelijke verwerking ervan.
| |
Prefab porn
Ik wil daarom, in al haar onbehaaglijkheid, die fascinatie proberen te begrijpen. Juist omdat producten als BMK haar misbruiken. Met kritiek op de film sta ik echter niet alleen. Men heeft de film als politieke porno gecategoriseerd, als vrijblijvende en fantasieloze aaneenschakeling van geweldadige hoogtepunten in de RAF-geschiedenis tussen 1967 en 1977. Die kritiek is terecht: de film heeft nog het meeste weg van een haastig in beelden omgezet chronologisch lijstje met ‘belangrijkste gebeurtenissen’, zoals dat veelal op de laatste pagina's van boeken over de RAF wordt opgenomen. Aangevuld met, als om het pornografische karakter nog te onderstrepen, een paar hip-pietieten op het naaktstrand en een lachwekkend amateuristisch in het verhaal verwerkte seksscène.
| |
| |
Het is niet alleen de opeenstapeling van hoogtepunten die de film zo obsceen maakt, het is ook de constructie van die hoogtepunten zélf: die kenmerken zich door ‘fel realisme’, gelegitimeerd door een precieus gebruik van historische bronnen, en laten - net als in echte porno - niets aan de verbeelding over: de toeschouwer wordt zorgvuldig buiten het representatieve proces gehouden. En zoals porno parasiteert op seksuele fascinaties, parasiteert BMK op fascinatie voor de RAF: beide beloven het ultieme te laten zien, fel realistisch, maar tonen uiteindelijk niets. De toeschouwer blijft afgestompt en leeg achter.
Toch is BMK niet alleen maar porno. Want zoals elk realisme genereert ook het felle realisme van Edel en Eichinger chronologische causaliteiten en psychologische waarschijnlijkheden die het gruwelijke van een lopend en toegankelijk verhaal voorzien en zo begrijpelijk willen maken. Mocht de toeschouwer, geharnaste consument als hij is, zich door sex 'n violence niet meer laten afstompen, dan kan hij zich na afloop tevreden stellen met een prefab betekenis die aan de geweldadige geschiedenis van de RAF elke verstorende werking ontneemt.
BMK maakt de RAF daarmee volledig consumabel. Het geven van een substantiele betekenis aan de materie wordt er echter onmogelijk door gemaakt. De fascinatie is wel voor even verdoofd, maar zal, onbevredigd, blijven sluimeren tot een volgend product opnieuw bevrediging belooft. De geschiedenis blijft zolang onverwerkt.
| |
Begrijpelijk, al te begrijpelijk
Nu staat de prefab samenhang die BMK in de geschiedenis van de RAF aanbrengt geenszins op zichzelf. Het verhaal dat hier hijgerig uptempo wordt verteld is zelfs min of meer gemeengoed geworden in het progressieve discours dat de RAF moreel verwerpelijke middelen maar toch oprechte motieven toe wil dichten. Ja, aber... Deze bezwering wordt uitgedragen door het boek van Stefan Aust waarop BMK zich door overname van de titel expliciet baseert.
Maar niet alleen door hem. Een vergelijkbaar draaglijk verhaal over de RAF is verteld door de academische hippieheld Klaus Theweleit, die zich in Ghosts vijftien jaar na de Deutsche Herbst nog eens goed kwaad maakt over het linkse terrorisme in de jaren zeventig. In de discussie over de tentoonstelling in 2005 over de RAF kwam ook de Zitty, het Berlijnse uitgaansmagazine, de woeste reacties tegenspreken met dit Ja, aber... De tentoonstelling zelf kwam, ondanks het enthousiast geproclameerde voornemen tot dé- en réconstructie van de RAF, eveneens met een variant op dit verhaal. En voormalige RAF-leden dragen in interviews steeds weer hetzelfde aan: een bezwerend Ja, aber..., om een context voor hun daden op te bouwen. Prefab is dat allemaal nog niet, maar het maakt de RAF beter te behappen.
Ja, aber... Wezenlijk voor die context is de voorstelling dat de RAF is voortgekomen uit de studentenbeweging in de jaren zestig, meer in het bijzonder uit de zogenaamde AuBerparlementarische Opposition. De staat en wat herkend wordt als de burger- | |
| |
lijke pers, met name Bild-Zeitung, zouden de op emancipatie gerichte protesten van de APO met symbolisch en reëel geweld tegemoet zijn getreden. De spanning die daardoor ontstond werd nog versterkt door een globale context van geweld: Vietnam, natuurlijk, maar in BMK worden ook de moorden op Martin Luther King en John F. Kennedy (in 1963!) in de contextualisering betrokken.
Ja, aber... Allereerst is daar Benno Ohnesorg: BMK brengt nadrukkelijk in beeld hoe de Duitse politie tijdens het bezoek van de Iraanse shah in 1967 agressief en willekeurig reageerde op de studentenprotesten en in paniek de student Ohnesorg neerschoot. Ja, aber... Rudi Dutschke: BMK brengt nadrukkelijk in beeld hoe de belangrijkste studentenleider binnen de APO wordt neergeschoten door een neonazi die op z'n minst geïnspireerd was door de publicitaire hetze tegen het ‘dreckige Kommunistenschwein’.
Deze context wordt al gerealiseerd door beide scènes aan het begin van een verhaal over de RAF te plaatsen, zoals de film maar ook de tentoonstelling nadrukkelijk doet. Hij maakt de rest van het verhaal tot reactie of laat tenminste psychologisch aannemelijk worden dat er binnen de studentenbeweging een groep mensen ontstond die het satt hatten, die gewaltsbereit werden. Die aannemelijkheid wordt in het verdere verhaal steeds gereproduceerd, tot het rond wordt, als een - een in dit verband vaak gebruikte metafoor - neerwaartse spiraal: de kleine groep gaat over tot gewelddadige actie, de staat reageert met nog harder hand. Vervolgens verdwijnt de groep in de illegaliteit en de eerste RAF-leden sterven door politiekogels of in gevangenschap. Dan worden de acties gewelddadiger, escaleert de situatie en de volkomen geïsoleerd geraakte RAF-leden gaan over tot acties die een negatie van het als ‘oorspronkelijk’ herkenbare ideaal impliceren. Dan zijn we in oktober 1977.
Het verhaal is te aannemelijk om niet bedenkelijk te zijn. Ten eerste omdat het, hoe nadrukkelijk de daden van de RAF ook worden afgewezen, toch een vage rechtvaardiging met zich meebrengt: de intenties waren immers goed, ‘oorspronkelijk’? Ten tweede, en veel meer nog, is het verhaal een schamele verklaring voor het gegeven dat de RAF een idee representeerde die twee decennia lang mensen tot geweld bleef aanzetten. Dit ideologisch gemotiveerde geweld wist de Duitse maatschappij bovendien - anders dan ‘links terrorisme’ in andere Europese landen - fundamenteel te ontwrichten en roept nog altijd veel onbehaaglijke fascinatie wakker. Het is daarom de vraag of die steeds gereproduceerde context niet moet verhullen dat de motieven voor de radicaliteit van de RAF elders te vinden zijn.
| |
Aber warte...
Er is een andere context van de RAF, een context die BMK maar nauwelijks zichtbaar maakt. Een context die überhaupt meestal maar als achtergrond van dit verhaal mee mag doen. Toch verschijnt deze context in de film twee keer, alleen niet in beeld, maar in taal.
| |
| |
Allereerst in een dialoog tussen Gudrun Ensslin en Ulrike Meinhof. Een dialoog die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en wel toen Ensslin voor haar aandeel in de brandstichting in een warenhuis in Frankfurt in Untersuchungshaft zat en Meinhof, op dat moment nog journaliste, haar kwam interviewen. Ensslin zegt de aanslag te hebben gepleegd omdat ze niet, zoals haar ouders, aan de verkeerde kant gestaan wil hebben. Misschien is de uitspraak niet daadwerkelijk zo gedaan, maar deze redenering is in alle manifesten en uitspraken van RAF-leden te vinden: wij moeten ons wehren om niet moreel te verzaken zoals onze ouders dat hebben gedaan. Meinhof zelf, juist ook tijdens haar publicistische carrière, spiegel-de continu het beleid van de Bondsrepubliek in de nationaal-socialistische geschiedenis.
Nu zijn er inmiddels politie-officieren, voormalige RAF-Jäger, die stellen dat de escalatie van het geweld rond de RAF voorkomen had kunnen worden als West-Duitsland in de jaren vijftig en zestig voor een andere omgang met de nationaal-socialistische geschiedenis had gekozen, voor morele verantwoording in plaats van uitwijken en botte ontkenning. Vermoedelijk is dat waar: iemand als Hanns Martin Schleyer, één van de machtigste mensen binnen de naoorlogse West-Duitse economie en het prominenste slachtoffer van de Deutsche Herbst, had nooit de ultieme HaBfigur van '68 kunnen worden als hij blijk had gegeven van enige schaamte over zijn nationaal-socialistische verleden. En dat geldt voor veel mensen uit de - in BMK volledig anoniem gelaten - Vätergeneration waartegen de RAF in opstand proclameerde te zijn.
Evenwel loopt ook deze context het gevaar opnieuw een rechtvaardiging met zich mee te brengen. Sympathisanten van de RAF wezen tijdens en na de Deutsche Herbst al te gretig op Schleyers verleden, voormalige terroristen doen dat nog altijd. Bovendien: ook deze context verklaart nauwelijks de fascinatie voor de RAF, een fascinatie die voort kan blijven duren in een Duitsland dat al lang de morele verantwoordelijkheid voor de Shoah op zich probeert te nemen.
| |
Aan de goede kant van de geschiedenis
Er is een tweede moment waarop de Shoah als context in BMK oplicht. Het is het moment waarop de gijzeling van het Lufthansavliegtuig in Mogadishu door een elite-eenheid van de Bundesgrenzschutz werd beeïndigd en Baader, Ensslin en Raspe dood in hun cellen in Stammheim worden gevonden. De belangrijkste figuren uit de zogenaamde tweede generatie van de RAF zijn op dat moment in Bagdad en besluiten opdracht te geven om Schleyer te vermoorden. Als de groep van de dood van hun gevangen idolen hoort, slaat de strijdbare stemming om in resignatie.
Behalve bij Brigitte Mohnhaupt. In tegenstelling tot cte anderen, die in de zelfmoord van Baader, Ensslin en Raspe een nederlaag zien, wil zij een soevereine politieke daad herkennen, een bewijs dat ze tot het laatst hun eigen geschiedenis schreven. Ze stelt: ‘Sie sind nie Opfergewesen.’ Volgens
| |
| |
andere bronnen zou ze direct gereageerd hebben op de verslagenheid bij de anderen en hebben geschreeuwd: ‘Könnt ihr euch denn nur als Opfer denken?’
Ik denk dat in deze uitspraken het ideologische kristallisatiepunt van de RAF te vinden is. Ik denk dat de RAF, meer dan als reactie op een repressieve staat of op een maatschappij die haar gruwelijke geschiedenis wilde ontkennen, gezien moet worden als een radicaal experiment. De inzet was: geen slachtoffer zijn; niet voor de omstandigheden capituleren; de realiteit desnoods ontkennen als die compromis of zelfs maar differentie afdwingt; geweld als verzetsdaad zien, als legitieme poging ondubbelzinnig aanwijsbaar kwaad in de wereld te bestrijden; de eigen morele positie, het eigen ethische handelen, zelfdoding inclusief, als volkomen soeverein denken. Een onmogelijke inzet, maar vermoedelijk was de RAF in haar radicaliteit precies dat: onmogelijk. Er moest beproefd worden of het nog mogelijk was in Duitsland, in Europa als soeverein handelende mens aan de goede kant van de geschiedenis te staan.
Het experiment is mislukt. De verschrikkelijkste mislukking - afwezig in de film, zoals meestal in RAF-producten - is het gijzeldrama op het vliegveld van Entebbe (Uganda) in 1976, waarmee Palestijnse gevangenen, leden van de RAF en van de Bewegung 2. Juni (vernoemd naar Ohnesorgs sterfdatum) vrijgekregen moesten worden. Tijdens de gijzelname verdeelde een Duitse terrorist de vliegtuigpassagiers in Joden en niet-Joden, om vervolgens de laatste groep te laten gaan. Daarmee werd direct de nationaal-socialistische politiek voortgezet.
Deze handeling was geen exces, geen uit de hand gelopen ‘middel’, maar een experimenteel resultaat. Verantwoordelijk voor het geconstateerde onrecht waren immers bourgeois, fascist en westerling, en dus moesten degenen die tegen het onrecht in opstand kwamen - wij, de onschuldigen - absoluut anders zijn. Dat dwong tot een rücksichtslose identificatie, of sterker nog: vereenzelviging met elke revolte die als niet-Duits, niet-Westers en niet-burgerlijk gezien kon worden.
Sommige van die identificaties zullen vrijwel iedereen absurd schijnen: Karlheinz Dellwo bijvoorbeeld, één van de gijzelnemers van de West-Duitse ambassade in Stockholm in 1975, werkt op de lachspieren als hij zijn gevangenisstraf in 1973 (vanwege militant kraken) relateert aan de moord op Salvador Allende in datzelfde jaar - om vervolgens vrolijk te constateren dat de kapitalistische onderdrukking werkelijk allgegenwärtig was. Stefan Wisniewski echter, één van de ontvoerders van Schleyer, mocht op de nodige empathie rekenen toen hij prime time vertellen kwam dat het voor hem, als zoon van een Pool die tijdens de tweede wereldoorlog in Duitsland dwangarbeid had moeten verrichten, echt niet te verkroppen was geweest dat uitgerekend Schleyer, ‘der alte Nazi’, de Deutsche Herbst overleefd had. En op abstract historisch niveau komt de RAF vaak genoeg met deze retoriek weg: hun activiteiten worden niet alleen zoals hierboven al aangegeven verbonden met de strijd van de Vietcong, maar
| |
| |
evengoed met die van de Black Panthers, van militante Palestijnse organisaties, van de ETA, de IRA, de FLN of de MPLA.
Die vereenzelviging lijkt wel tot verschrikkingen hebben moeten leiden. Want wat men ook over genoemde organisaties mag denken: ze staan in oppositie tot een maatschappij die historische en morele verantwoordelijkheid draagt voor een reële onderdrukking van de groepen die ze willen vertegenwoordigen. De RAF niet. De RAF is in zekere zin decadent. Sterker nog: wanneer de RAF-leden bomaanslagen op Amerikaanse militaire bases in Duitsland legitimeren als steun aan de bevrijdingsoorlog van de Vietcong, dan dient deze plaatsvervanging in de eerste plaats om een eigen onschuld te construeren - niet wij, de Amerikanen zijn de fascisten. Zelfs als dergelijke acties als onderdeel van de strijd van een ‘internationaal proletariaat’ worden geproclameerd, blijft het doel zich buiten de eigen, Westerse geschiedenis te kunnen plaatsen - een doel dat, zie Entebbe, uiteindelijk door diezelfde geschiedenis ingehaald werd.
Door vereenzelviging met de diverse opstanden tegen Westerse of blanke onderdrukking teneinde eigen, Westerse acties te legitimeren, reproduceerde de RAF bovendien op nog een andere manier de geschiedenis waartegen ze in opstand wilde zijn, namelijk die van culturele kolonisatie. Een vereenzelviging met de zaak van de Palestijnen, of met die van de Vietcong, of met die van de IRA negeert immers de alteriteit van die groepen: hun strijd, hun belangen worden ondergeschikt gemaakt aan een intern Westers conflict. En uiteindelijk moesten er Palestijnse terroristen sterven bij een poging Duitsers uit een Duitse gevangenis te krijgen.
| |
Wat verleidt
In deze drang zichzelf buiten de geschiedenis te plaatsen, de eigen culturele positie te negeren en zich met de ander in eigen belang te vereenzelvigen, staat de RAF niet op zichzelf. Ze is waarschijnlijk het radicaalste experiment met deze idee, de radicaalste poging het in alle consequenties te verwerkelijken. Maar dezelfde ideologische denkbewegingen zijn te herkennen bij Berlijnse punks die op 1 mei stenen naar de politie gooien en op hun websites de toespraken van Subcommandante Marcos publiceren - dezelfde Marcos overigens, die zich onder veel gejuich in linksalternatieve kringen als ‘homo in San Francisco, zwarte in Zuid-Afrika, Aziaat in Europa, anarchist in Spanje, Palestijn in Israël, Indio in San Cristobal en Jood in Duitsland’ identificeert. In diezelfde kringen wordt gretig ingehakt op alles wat maar naar ‘islamofobie’ ruikt, maar blijft benauwend weinig ruimte over voor de islamitische cultuur zelf.
Vergelijkbare denkbewegingen zijn waarneembaar in de linkse mainstream, alleen voeren die daar meestal niet tot differentie-loos extremisme maar tot resignatie. Ik denk dan vooral aan de linkse intellectueel die zich met weemoed een jeugd vol idealen herinnert en daarbij denkt aan demonstraties waar vol overtuiging ‘Ho! Ho! Ho Chi Min!’ werd gescandeerd -jaja, wij hadden idealen. Diezelfde intellectueel zit nu
| |
| |
hoofdschuddend voor de televisie, moppert dan eens op George Bush, dan eens op Jan-Peter Balkenende, en zapt weg zodra hij zichzelf onderdeel van ‘de ellende in de wereld’ ziet worden. Om daarin gevolgd te worden door zijn dochters en zonen, ingeënt met nostalgie naar de sixties.
Vanuit die nostalgische resignatie kan de RAF nog altijd empathie genereren en rekenen op het relativerende Ja, aber.... Men mag de ‘middelen’ afwijzen, gedeeld worden de als ‘oorspronkelijk’ herkende intentie en vooral de door de RAF beproefde idee dat het mogelijk is zich soeverein handelend aan de goede kant van de geschiedenis te plaatsen. Juist in een onoverzichtelijker wordende wereld zal de daadkracht die dat experiment genereerde kunnen blijven fascineren - hoe onbehaaglijk ook. En zo berauschen we ons steeds weer aan de Mythos RAF, om achter te blijven met een onbehaaglijke, morele verwarring.
Het experiment van de RAF is een droom, een droom van een historisch en moreel neutrum, en een compensatoire fantasie, geproduceerd door een slecht Westers geweten dat zijn schuld aan een onrechtvaardige wereld kent en zijn resignatie alleen kan vergeten in een consumptieve roes. Toch biedt BMK misschien één mogelijkheid om aan die Berauschung te ontkomen. Het is de scène waarin Ulrike Meinhof wordt gearresteerd. Ze verzet zich, totdat de conciërge die de deur heeft opengedaan met een oud nummer van Konkret in de hand uitroept: ‘Aber Sie sind doch Ulrike Meinhof?’ Geconfronteerd met een identiteit, met een geschiedenis waarmee ze door haar lidmaatschap van de RAF radicaal had willen breken, breekt ze zelf.
Misschien ligt de enige mogelijkheid ethisch te worden besloten in de schok waarmee we beseffen nooit aan onze geschiedenis te kunnen ontkomen.
|
|