Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24 (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24
Afbeelding van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Zeventiende Eeuw. Jaargang 24

(2008)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Een Haagse weerklank als aanzet tot een eigen Brussels geluid
Specifieke literaire beïnvloeding over de staatsgrens heen
Vincent Buyens

Noord en Zuid

In het onderzoek naar de Nederlandstalige literatuur uit de vroegmoderne periode werd lange tijd de opvatting aangehouden dat de Verenigde Provinciën en het katholieke Zuiden van de Nederlanden na 1585 twee haast volledig gescheiden literaire systemen vormden. Steevast werd in literatuurgeschiedenissen een apart (meestal veel korter) hoofdstuk voorzien voor de literatuur in het Zuiden. Die kreeg veelal het etiket ‘confessioneel, weinig vernieuwend en uniform’ opgekleefd. Deze kwalificatie is intussen stevig bijgesteld: denk maar aan de interessante resultaten die het onderzoek naar Zuid-Nederlandse liedboeken heeft opgeleverd, of aan het levendige beeld dat recente navorsing van het Zuidelijke rederijkersgebeuren heeft geschetst. Om over de ZuidNederlandse toneelproductie, het mystieke réveil enzovoort nog maar te zwijgen.

Het is me in deze bijdrage dan ook niet zozeer te doen om het statuut van die ZuidNederlandse letterkunde op zich, maar wel om de relaties die het Zuiden in literair verband onderhield met haar in verschillende opzichten lichtende voorbeeld, de Verenigde Provinciën. Die interferenties zijn in de literatuurgeschiedenis lange tijd enigszins onderbelicht gebleven. De invloed van afzonderlijke dichters stond wel centraal in Rombauts' artikel over Cats en de Zuidelijke Nederlanden en in Keersmaekers' bijdrage over Bredero's invloed in het Zuiden.Ga naar voetnoot1 Over de relatie die Huygens met de Spaanse Nederlanden onderhield, publiceerde Sabbe een goed gedocumenteerde bijdrage.Ga naar voetnoot2 Wanneer men op zoek gaat naar wat meer overkoepelende visies, komt men al snel terecht bij het overzichtsartikel van Rombauts uit 1960 en meer recent bij de bijdrage ‘Het Spaanse Spook’ van Karel Porteman. Het blijken echter eerder uitzonderingen te zijn.Ga naar voetnoot3

[pagina 53]
[p. 53]

Erycius Puteanus als brug tussen Noord en Zuid

Zelf ben ik zeker niet de eerste die dit wat maagdelijke onderzoeksdomein of beter gezegd deze onderzoeksfocus van de Nederlandse literatuurstudie onder de aandacht brengt. Het meest nadrukkelijk, en ook het meest recent, gebeurde dat nog in het zojuist vermelde artikel van Karel Porteman, waarin hij een warm pleidooi houdt voor de studie naar de Zuid-Nederlandse letterkunde en haar relatie met het Noorden. In zijn tekst staan vooral de Leuvense professor Erycius Puteanus (1574-1646) en diens intense contacten met de Noordelijke literaire scène centraal. Puteanus was in 1606 aangesteld als opvolger van Justus Lipsius (overleden op 23 maart 1606) aan de Leuvense universiteit (Afb. 1). Hij zou er vanaf 1607 tot aan zijn dood Latijn doceren. Hoewel hij zelf vooral in het Latijn schreef en publiceerde, bepleitte Puteanus in zijn openingsrede met veel enthousiasme de beoefening van de literatuur in de volkstaal. In zijn enige in het Nederlands verschenen werk, de epigrammenverzameling Sedigh Leven, Daghelycks Broodt,Ga naar voetnoot4 steekt hij zijn bewondering voor de groten uit het Noorden, meer bepaald Heinsius, Cats, Huygens en Hooft, niet onder stoelen of banken. Met de Haagse diplomaat en dichter Constantijn Huygens onderhield Puteanus zelfs vriendschappelijke contacten die ten dele het resultaat waren van hun gemeenschappelijke literaire interesse.Ga naar voetnoot5 Bekend is ook Puteanus' half schertsende poging om naar aanleiding van een bezoek van Anna Roemers Visscher in 1642, waar onder andere Huygens de hand in had, het kruim van de Noord-Nederlandse literaire wereld naar zijn woonst in Leuven te lokken.Ga naar voetnoot6 Die gebeurtenis roept trouwens sterke herinneringen op aan een gelijkaardig bezoek van Anna aan Middelburg in 1622, waarbij de literaire kwaliteiten van de Amsterdamse ‘Minerva’ ook bejubeld werden.Ga naar voetnoot7

Puteanus' interesse in de Nederlandstalige literatuur beperkte zich echter geenszins tot wat zich boven de staatsgrens afspeelde. De Nederlandstalige literatuur uit het Zuiden lag hem na aan het hart en in zijn hoedanigheid van hoogleraar zou Puteanus zich, trouw aan zijn pleidooi voor de volkstaal, steeds weer in dienst stellen van dichters die zich van het Nederlands bedienden. Zo is bekend dat hij optrad als promotor van de Zuid-Nederlandse dichter Justus de Harduwijn (1582-1636) en door die laatste beschouwd werd als de literaire autoriteit bij uitstek om zijn werk te evalueren. Andere dichters die op Puteanus' steun konden rekenen, waren de Ieperling Jacques Ymmeloot (geboren in 1574), de Brugse rechtsgeleerden Olivier de Wree (1596-1652) en zijn leer-

[pagina 54]
[p. 54]


illustratie
Afb. 1 Portret van Erycius Puteanus door Antony van Dyck.


ling Lambert de Vos (gestorven vóór 1661) en de Brusselaar Willem van der Borcht (1621-1668).Ga naar voetnoot8 Deze laatste was een oud-student van Puteanus en mocht zich verheugen over diens sterke waardering. Dat blijkt niet alleen uit het bijzonder flatterende distichon waarmee Puteanus Van der Borchts derde werk, de Spieghel der Eyghen-Kennisse (1643) opfleurde, maar ook uit een briefwisseling tussen de Leuvense hoogleraar en de magistraat Van Blitterswijck. In een brief aan deze Van Blitterswijck uit 1644 staat te lezen dat Van der Borcht Puteanus zelf had gevraagd om een ‘testimonium’, een aanbeveling. Die aanbeveling moet van literaire aard zijn geweest, aangezien Puteanus Van Blitterswijck verzekert dat de jonge Van der Borcht een dergelijk schrijven niet nodig heeft. Hij is namelijk ‘geboren uit de muzen’, ‘schittert door zijn eigen talent’ en ‘de verzen die hij heeft geschreven en gepubliceerd dragen bij tot zijn roem’.Ga naar voetnoot9 Uit een tweede brief aan
[pagina 55]
[p. 55]

diezelfde Van Blitterswijck elf dagen later blijkt dat Puteanus Van der Borcht, ondanks diens ingeboren talent, toch maar een aanbevelingsbrief heeft bezorgd.

De Hagenaar Constantijn Huygens in het werk van Willem van der Borcht

Hoe belangrijk Puteanus is geweest in Van der Borchts literaire carrière, blijkt ten volle uit diens reeds vermelde Spieghel der Eyghen-Kennisse uit 1643. In dit satirische en moraliserende leerdicht verhaalt de figuur van Paneutus (een anagram waarmee Puteanus zichzelf reeds had bedacht in enkele van zijn werken) een droom die hij heeft gehad. In die droom stelt hij in het gezelschap van een boer en diens magische spiegel de zonden van de stedelingen aan de kaak (Afb. 2). Van der Borcht maakt in de vorm van sterke inhoudelijke, soms haast woordelijke parallellen overvloedig gebruik van Puteanus' Comus, een beruchte satire tegen de vraatzucht die eerst in een Latijnse en later in een Nederlandse versie gepubliceerd werd.Ga naar voetnoot10

Die Comus is echter niet het enige werk van satirische aard dat zijn sporen heeft nagelaten in Van der Borchts Spieghel. Naast de onvermijdelijke klassieken, zoals Juvenalis, Horatius en Ovidius, is ook Puteanus' goede vriend Constantijn Huygens prominent in het werk aanwezig en wel in de vorm van citaten uit diens vroege werken 't Kostelijck Mal (1622) en Characteres, Dat zijn Printen (1625). Dat laatste werk bestaat uit achttien literaire karikaturen van personen uit alle lagen van de maatschappij, zoals de koning, de bedelaar, de matroos etc. Het is Huygens' beschrijving van de boer die door Van der Borcht in zijn Spieghel, bij momenten letterlijk, navolging krijgt. Huygens' boer wordt door Van der Borcht echter weggeplukt uit zijn Haagse context en in een onmiskenbaar Brusselse setting geplaatst. Dat blijkt niet enkel uit de concrete topografische verwijzingen, maar bijvoorbeeld ook uit de beschrijving van de beroemde Brusselse Tour à la Mode:

Daer is eenen draey ghebiert genaemt den Tour à la mode, daer al wat den naem van Iufferen voeren dert schier ghenoodsaeckt is te verschijnen: gelijck de Koop-mans op hunne borsse, daer watter om-gaet eerlijcker te bedencken is
als schandelijck voor te stellen. (Spiegel, p. 73)

Diezelfde Brusselse burgers vormden eerder in de Spieghel reeds het onderwerp van spot, wanneer Van der Borcht het tafereel in een kroeg beschrijft:

[pagina 56]
[p. 56]


illustratie
Afb. 2 Frontispies van W. van der Borcht, Spieghel der Eyghen-Kennisse (Brussel 1643).


Mijn ooghen begonsten door eenige vochtigheydt vremde ghesichten voor te stellen, doen ick uyt een ander kamer, die de onse heel by stondt, een vreemt gerucht hoorde, 't gene mijne keuringe stierde de ooghen inne te werpen, daer ick de drollighste Masscher-hanen ghesien hebbe, die oyt bedenckbaer my schenen te wesen. Ick vraeghde aen mijne kameraden, wat volck dat het was? Edellieden (seyden sy.) Van den Vasten-avondt (antwoorde ick?) Neen (seyde eenen) kent ghy dan de manieren noch niet? De manieren (sprack ick) peysende oft het maniere wesen kan soo boetsachtigh ende veranderlijck ghekleet te zijn. Hoe langhe is't gheleden (dachte ick) dat de spitssche suyckerbrooden in de hoeyen gepresen, ende sulcke boter-tobbens veracht zijn? Heeft de Mane wel hare horens af-gheleydt, die hun de mantels tot den riem schier dede korten? Zijn de daghen wel eenen Hanen-schreeuw ghekort, sedert het wambeys soo door-sneden ende kort van lijf gemaeckt wirt? Welcke is de maent die de winckeliers het voordeel gedaen heeft, van soo vele kramers op te wekken, die de linten tot pronck-tooghen op de voor-broecken hechten? is het April gheweest, die soo vele horen-draghers aen sijn ghebuer-man den Mey ghemaect heeft, dat-men die selfs ten teenen-uyt siet groeyen? (Spiegel, p. 6-7; mijn onderstreping, vb)
[pagina 57]
[p. 57]

In dit fragment heeft Van der Borcht gebruikgemaakt van een ander werk van Huygens, met name diens satire 't Kostelijck Mal, waarin de veranderlijke mode te Den Haag het centrale onderwerp vormt. Vergelijk met name de passage uit C. Huygens, Kostelick Mal (editie Karsemeijer 1966), p. 44:

 
Kost noch de niew April sijn' buer-maend Mey bewegen,
 
De Hoeden die ick vorm staen immers soo ter degen,
 
De Mutsen die ick ploy soo onbekommert nett,
 
Mijn' Mantels soo besnoeit, mijn' Schoenen soo besett;
 
Aenvaerdt eens goed, voor goed, weest eens met, wel, te vreden, [...]
 
(cursivering van vb)

Opvallend is wel dat de Brusselaar Huygens' schets van de Haagse mode van rond 1620 niet zomaar overneemt, maar de contemporaine Brusselse mode beschrijft. Van de hoeden, mutsen, mantels en schoenen die in de passage uit het Kostelijck Mal geschetst worden, is in het fragment uit de Spieghel bijvoorbeeld niets terug te vinden. Van der Borchts beschrijving van de sterk ingekorte mantels, de eveneens korte en ‘door-sneden’ wambuis en de sierspeld of crocé die ter versiering op de broek werd gehecht, geven een gedetailleerd beeld van de Brusselse mode anno 1642-1643.Ga naar voetnoot11

't Kostelijck Mal genoot in de Zuidelijke Nederlanden, en wel in het bijzonder in het Brusselse, trouwens een zekere bekendheid en bewondering. Zo bevat Van der Borchts literaire debuut, het liedboek Brusselsche Blom-hof van Cupido uit 1641, een lofdicht van zijn broer Ioannes, waarin die ‘Huygens heugh'nis-waerdt het kost'lycke Mal’ in één adem noemt met het genie van Cats en de werken van Heinsius.Ga naar voetnoot12

Een Haags literair milieu met Zeeuwse wortels

Constantijn Huygens was niet de enige Hagenaar die in Brabantse letterkundige kringen interesse en navolging genoot. Ook wat minder bekende namen zoals Adriaen van de Venne, Isaac Burchoorn en Johannes Orizandt, blijken een impact te hebben gehad. Het is opvallend dat die auteurs tot op zekere hoogte deel uitmaakten van een specifiek literaire netwerk dat zijn oorsprong vindt aan het begin van het derde decennium, en wel bij de Middelburgse literator Jacob Cats. Die had zich in het voorwoord van zijn Silenus Alcibiadis uit 1618 afgevraagd waarom de Zeeuwse dichters zo achter bleven bij hun literair productieve collega's uit Holland. Het antwoord volgde in 1623 in de vorm van de Zeeusche Nachtegael, een rijk gestoffeerde verzameling liederen en gedichten bij-

[pagina 58]
[p. 58]


illustratie
Afb. 3 Titelpagina van de Zeeuwse Nachtegael (Middelburg 1623).


eengebracht door het kruim der Zeeuwse literatoren.Ga naar voetnoot13 Daaraan leverde, naast Cats zelf, onder meer ook de getalenteerde dichter en illustrator Adriaen van de Venne een substantiële bijdrage met zowel zijn bijgevoegde dichtbundel Tafereel van Sinne-Mal, als met illustraties. Oorspronkelijk zouden op enthousiaste instigatie van Cats ook de eerste belangrijke werken van Constantijn Huygens, het Voorhout en het Kostelijck Mal, in de Zeeusche Nachtegael worden opgenomen. Door de vertraging die de bundel opliep als gevolg van het bezoek van Anna Roemers Visscher in 1622, werden Huygens' werken echter reeds in datzelfde jaar afzonderlijk gedrukt door Jan Pieterszoon Van de Venne.
[pagina 59]
[p. 59]

Zijn broer Adriaen verzorgde de ontwerptekeningen van de gravures. Dat de Hagenaar Huygens behoorlijk indruk had gemaakt op de Zeeuwse dichters blijkt trouwens wel uit het feit dat Van de Vennes Tafereel van Sinne-Mal uitdrukkelijk alludeert op Huygens' VoorhoutGa naar voetnoot14 (Afb. 3).

De bewondering voor Cats en Huygens draagt Van de Venne met zich mee wanneer hij in 1625 naar Den Haag verhuist en daar actief wordt als uitgever en als literator. In die eerste hoedanigheid liet Van de Venne onder meer een aantal van Cats' werken drukken, terwijl hij als dichter grote bijval oogstte met zijn intrigerende satire Tafereel van de Belacchende Werelt, verschenen in 1635, waarin de Zeeuwse couleur locale uit de Zeeusche Nachtegael plaats heeft gemaakt voor een nadrukkelijke Haagse setting. Dat werk, met zijn zeer kenmerkend taalgebruik, satirische beschrijvingen en veelvuldig gebruik van spreekwoorden in de marge, blijkt in Den Haag school te hebben gemaakt. Vooral de Haagse drukker-dichter en uitgever van Van de Vennes latere werk Isaac Burchoorn bleek bijzonder onder de indruk van Adriaens boertig-komische satire en schreef een aantal werken die onmiskenbaar in dezelfde lijn liggen. Maar ook andere Haagse dichters, waarvan ik hier enkel Pieter Nootmans, Andries Duirkant en Johannes Orizandt vermeld, liepen blijkens lofdichten en aantoonbare invloeden in hun eigen werken hoog op met Van de Vennes oeuvre.Ga naar voetnoot15

De Zeeusche Nachtegael en het Brabandts Nachtegaelken

De navolging die de literatuur van Cats, Huygens en Van de Venne te beurt viel, bleef niet beperkt tot het Haagse, of zelfs het Noord-Nederlandse literaire landschap. Ook in het Zuiden blijkt de zonet beschreven literatuur, en dan vooral de Haagse werken uit de jaren 1630, een bijzondere impact te hebben gehad. Vooral de reeds vermelde Willem van der Borcht en diens collega de dichter-drukker Ioannes Mommaert tonen zich in hun oeuvres zeer vertrouwd met de werken van het circuit Cats-Huygens-Van de Venne-Burchoorn. Zo verscheen bij Mommaert in 1650 de tiende, vermeerderde druk van de liedbundel Het Brabandts Nachtegaelken, die duidelijk geïnspireerd is door de Zeeusche NachtegaelGa naar voetnoot16 (Afb. 4). Dat blijkt niet enkel uit de sterk gelijkende titels, maar ook uit de opzet van de bundel. Zoals gezegd is de Zeeusche Nachtegael tot stand gekomen als antwoord op een oproep van Cats aan de Zeeuwse literatoren en is de Zeeuwse profileringsdrang in het werk dan ook zeer groot. Welnu, van een dergelijke profilering blijkt ook in het Het Brabandts Nachtegaelken sprake te zijn. De titel kondigt reeds aan dat de inhoud een Brabantse inslag zal hebben en ook in het voorwoord is er spra-

[pagina 60]
[p. 60]

ke van een sterk regionaal karakter.Ga naar voetnoot17 Dat voorwoord verwijst bij momenten letterlijk naar de reeds vermelde oproep van Cats in zijn Silenus en richt zich tot de ‘Brabandtsche Jongh-vrouwen’ waar Cats de ‘Zeeusche Ionck-vrouwen’ toespreekt:

Aende Zeeusche Ionck-vrouwen: Gheschreven Gheduerende den voorleden stil-stant van Wapenen
Tot de Brabantsche Jongh-vrouwen

Ghy zeeus en soet geslacht; ghy Venus lantsgenooten, Ghy Brabandts soet geslacht, ô heusschelijcke dieren,
(Want Venus is wel eer oock uyter zee gesprooten) Die onder Venus dienst u gheeft voor Camenieren,
Ghy die met Venus hebt het eygen vaderlant, Door uwen sachten aerd ick nu bedwongen ben
Het eygen geestich oogh, en minnelick verstant, Om tot genucht en vreugt te stieren mijne pen,
Ionc-vrouwen, aerdich volck, die met verholen crachten Jongh-vrouwen aerdigh volck, die door verborgen perten
Een onbekenden brant ontsteect in ons gedachten, Een Minnaer leven doet in blijdschap en in smerten;
Die, met u soet gelaet, en lodderlick gesicht, Die door u soet gelaet, en lodderlijck gesicht
Een droeve ziel geneest, een treurich hart verlicht; Een droeve ziel geneest, een treurigh hert verlicht:
Aen u comt dit geschenck, een beelt der ganscher eerden, Aen u seynd' ick dit Boeck vol dichten, vol gesangen
Dat Venus sone bout, en Venus hout in weerden; [...] [...]
 
(J. Cats, Proteus ofte minne-beelden verandert in sinnebeelden, Rotterdam 1627; cursivering van vb) (J. Mommaert, Brabandts Nachtegaelken, Brussel 1650; cursivering van vb)

Mommaert zegt niets over de individuele dichters die bijdragen hebben geleverd voor de bundel, maar uit een gedeeltelijke reconstructie via de kenspreuken blijkt dat de bundel wel degelijk zeer Brabants getint is. Ten eerste zijn de 14 liederen die geschreven zijn door Noord-Nederlandse auteurs, namelijk Starter, Bredero en Hooft, sterk verbrabantst. Vooral die van de laatste twee dichters blijken door Mommaert verregaand aangepast te zijn aan het Brabantse taaleigen.Ga naar voetnoot18 Daarnaast valt op dat alle andere liederen die kunnen worden toegekend aan een bepaalde auteur, geschreven zijn door Brabantse dichters. Ten minste 22, en waarschijnlijk 24 van de 66 liederen zijn van Mommaert zelf, terwijl 9 andere geschreven zijn door de Antwerpenaars Ysermans, Clouwens en van Fornenbergh.Ga naar voetnoot19 19 liederen konden niet worden thuisgebracht, al blijken de wijsaanduidingen en beginregels van een aantal van die liederen toch ook voor-

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie
Afb. 4 Titelpagina van Het Brabandts Nachtegaelken (Brussel 1650).


al in een Brabants circuit te hebben gecirculeerd, en dat tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot20 Naast die sterk regionale auteurskeuze, zorgt ook de inhoud van een aantal liederen van Mommaert zelf voor een duidelijk Brabants, en meer in het bijzonder zelfs een specifiek Brussels karakter. Zo situeert hij sommige liederen bijvoorbeeld nadrukkelijk in een kroeg of park in Brussel, terwijl in andere dan weer het Brusselse bier geprezen wordt (‘Boertigh Refereyn, Op het edel en wijdt-vermaert Koeckel-berghs Bier’ (bn, p. 192) en ‘Kluchtigh Rondeel, Tot lof van het lecker Stallenbier’ (bn, p. 209)).

Naast de opzet, is ook de structuur in de twee liedboeken gelijkaardig. De drieledige structuur bestaande uit, vooral amoureuze, liederen en gedichten is in beide terug te vinden, al is de verhouding anders. In Het Brabandts Nachtegaelken worden de liederen sporadisch onderbroken door verzen van Cats (voornamelijk uit diens Spieghel van den

[pagina 62]
[p. 62]

Ouden ende Nieuwen Tijdt, in 1632 voor het eerst verschenen bij Burchoorn). In de Zeeusche Nachtegael halen de gedichten, met daarbij ook een aantal kortere tekstjes van Cats, de bovenhand.

Opvallend is ook dat de eerste druk van Het Brabandts Nachtegaelken zeer kort na de Zeeusche Nachtegael verschenen moet zijn. De uitgave van 1650 wordt immers aangekondigd als de ‘thiensten druck’. Hoewel de mogelijkheid wel eens geopperd werd dat die vermelding misleidend zou kunnen zijn en geïnterpreteerd kan worden als een verkoopstruck (Mommaert was er zeker toe in staat!), lijkt de consensus erin te bestaan de eerste druk toch te dateren tussen 1636 en 1642:Ga naar voetnoot21 1636 als de datum waarop de weduwe van Jan Mommaert senior de toestemming krijgt het Brabandts Nachtegaelken te drukken en 1642 als de datum die vermeld wordt onderaan het extract uit de privilegie van de druk uit 1650. Vooral die datum ante quem kan, op basis van de invloed die het werk gehad heeft op andere liedbundels, nog wat scherper worden gesteld. In 1641 verscheen, eveneens in Brussel, de Brusselsche Blom-hof van Cupido, het reeds vermelde debuut van de jonge dichter Willem van der Borcht. Die was zoals gezegd een bekende van Jan Mommaert en zou zijn tweede werk, de Sedighe Sinne-beelden (1642), bij hem laten drukken. In die Blom-hof zijn er verschillende aanwijzingen dat de auteur het Brabandts Nachtegaelken gekend moet hebben. Niet alleen stemt de drieledige structuur, bestaande uit Minnezangen, Herderszangen en Boertige Liedjes overeen (die structuur is uiteraard niet uniek), ook komt in minstens zes liederen de wijsaanduiding in de Blom-hof haast letterlijk overeen met het beginvers van een lied in het Nachtegaelken (een bekend contrafactisch procedé).Ga naar voetnoot22 In twee gevallen vertonen de bijhorende liederen sterke inhoudelijke overeenkomsten.Ga naar voetnoot23 Een van de beginregels uit het Nachtegaelken wordt ook gebruikt als wijsaanduiding in een andere liedbundel, met name het He-

[pagina 63]
[p. 63]

melsch Nachtegaelken, dat in 1639 in Antwerpen verscheen.Ga naar voetnoot24 Een zoektocht op de toch rijk gestoffeerde Nederlandse Liederenbank, evenals een onderzoek in een aantal hierin niet opgenomen Zuid-Nederlandse liedboeken, leert ons dat deze wijsopgave, laat staan de beginregel, niet vroeger terug te vinden is. Dit alles doet sterk vermoeden dat de oorspronkelijke eerste druk van het Brabandts Nachtegaelken verschenen moet zijn voor 1641, en mogelijk zelfs voor 1639. Gezien de datum waarop de weduwe van Mommaert het privilege had verkregen, ligt het tijdstip waarschijnlijk zelfs dichter bij 1636 dan 1639.

Dit betekent dat de eerste druk van het Brabandts Nachtegaelken kort na een heruitgave van de Zeeusche Nachtegael in 1632 en 1633 het licht zag. De editie uit 1632 was verschenen bij Isaack van Waesberghe in Rotterdam.Ga naar voetnoot25 Uit onderzoek is gebleken dat Adriaen van de Venne bij deze herdruk nauw betrokken was. De ondernemende dichter-uitgever was namelijk vanuit Den Haag op zoek gegaan naar een geschikte drukker voor de Zeeusche Nachtegael en vond die in de figuur van Van Waesberghe.Ga naar voetnoot26 Liedboeken met het woord nachtegaal in de titel werden in die periode overigens een ware hype. Naast twee herdrukken van de Zeeusche Nachtegael verscheen in 1633 nog een Hollants NachtegaeltienGa naar voetnoot27 en in 1634 zag bij de Cnobbaerts in Antwerpen het religieuze liedboek Den gheestelijcken nachtegael het licht. Later volgden, naast het Brabandts Nachtegaelken, onder meer nog de Nieuwe HAAGSCHE NACHTEGAAL (Amsterdam: Jan van Duisberg, 1659), het Singende nachtegaeltje (Harlingen: E.I. van Doorn, 1671), de Seraphynschen Nachtegael (Gent: J. Danckaert, 1684) en het Soes-dijcker Nachtegaeltje (Amsterdam: weduwe Lootsman, 1679).

Impact van de Haagse literatuur rond Burchoorn in Brussel

Het Brabandts Nachtegaelken is niet het enige werk van Mommaert waarin Noord-Nederlandse invloed merkbaar is. In 1658 verschijnt bij hem en onder zijn naam het Stichtelyck ende Vermackelyck Proces Tusschen dry Edel-lieden. Onderzoek heeft uitgewezen dat de tekst een (zeer beperkte) adaptatie is van een werk van, jawel, de Hagenaar Isaac Burchoorn.Ga naar voetnoot28 Diens 't Vermaeckelick Proces van drie Edel-Lieden wordt door Mommaert haast woordelijk nagevolgd, met eigenlijk maar één systematische aanpassing: de ver-

[pagina 64]
[p. 64]

brabantsing, die we ook in het Brabandts Nachtegaelken waren tegengekomen. Die is niet alleen overvloedig terug te vinden in taalkwesties, maar ook in de vermelding van typisch Brabantse soorten bier en wijn, evenals een kaartspel dat volgens de auteur door de Brusselse kaartliefhebbers vaak gespeeld wordt.

Mommaert blijkt dus wel een bijzondere belangstelling te hebben gehad voor de literatuur die in de periode 1630-1640 verscheen in of vanuit Den Haag. Of hij het is die Van der Borcht op ideeën heeft gebracht, kan men enkel maar vermoeden. Wel is het opvallend dat de ontspanningsliteratuur uit het fonds van Burchoorn ook in Van der Borchts Spieghel der Eyghen-Kennisse zijn sporen heeft nagelaten. Zo herinnert de boer die in het kaderverhaal van de Spieghel naar de stad trekt, niet alleen aan zijn collega uit Huygens' Characteres, die naar Den Haag gaat, maar ook aan de boer die in Van de Vennes Tafereel van de Belacchende Werelt naar de Haagse kermis trekt en die eveneens, zij het op een heel andere manier, de menselijke dwaasheid ridiculiseert. Tekstuele overeenkomsten zijn er echter niet. Dat is wel het geval bij een ander werk uit Burchoorns drukkerij, met name Johannes Orizandts Democriti Belacchende Werelt.Ga naar voetnoot29 Een passage uit het inleidende ‘Boeks-opmerkingh’, waarin Orizandt uitlegt ‘wat de werelt is’, wordt door Van der Borcht quasi-letterlijk overgenomen in het tweede deel van zijn Spieghel, het merkwaardige Conterfeytsel des wereldts:Ga naar voetnoot30

 
De Wereldt is een' ronden bol,
 
Inwendigh als een Mieren-hol,
 
Wt-wendigh als een drooghe blaes,
 
Vol windts, vol boonen, vol gheraes,
 
En als een' siênde pot op't vier,
 
Vol heete bobbels en ghetier.[...]
 
(W. van der Borcht, Spieghel der Eyghen-Kennisse, Brussel 1643, p. 219)

Vergelijk:

 
Vraegt yemant wat de Werelt is?
 
Die lees hier 'tBoecks getuygenis;
 
Het wijst u aen (als op een ry)
 
Met reden wat de Werelt zy:
 
Voor eerst dats'is een ronde Bol,
 
Inwendigh als een Mieren-hol,
 
Wtwendigh als een drooge blaes,
 
Vol winds, vol boonen, vol geraes,
 
En als een siende pot op't vyer,
[pagina 65]
[p. 65]
 
Vol heete bobbels, vol getier.
 
Gelijck een Schip, in Zee beschanst,
 
Dat door de woeste baren danst,
 
En, van der winden macht om-ringt,
 
Seer ysslijck met de golven springt. [...]
 
(J. Orizandt, Democritus, Den Haag 1643, fol. A2r; cursivering van vb)

Als werk in zijn geheel vertoont de Spieghel der Eyghen-Kennisse ook veel meer overeenkomst met de strenger moraliserende satire van Orizandt dan met de speelsere varianten van Van de Venne of Burchoorn.

Interessant ook om hier te vermelden is de treffende overeenkomst van de Spieghel met de veel bekendere Spieghel van de Ouden ende Nieuwen Tijdt van Jacob Cats. Die werd zoals gezegd voor het eerst gedrukt bij Burchoorn in 1632 en doet zowel qua titel, als wat betreft de nadrukkelijke vermelding van het gezegde ‘Elck spiegle hem selven’ (vergelijk Van der Borchts ‘Nosce te ipsium’) denken aan de Spieghel der Eyghen-Kennisse. Een citaat uit Cats' Spiegel in Van der Borchts Blomhof van Cupido toont trouwens aan dat de Brusselaar het werk van Cats wel degelijk moet hebben gekend.

Conclusies

De specifieke voorbeelden van literaire relaties die in dit artikel centraal stonden, laten er geen twijfel over bestaan dat de Zuid-Nederlandse literatuur uit de zeventiende eeuw niet ophoudt aan de staatsgrens (getuige de publicatie van Puteanus' Des oorlogs ende vredes waeg-schale in 1633 door - daar is ie weer - Isaac Burchoorn), maar vooral omgekeerd is de beïnvloeding, zeker wat de wereldlijke literatuur betreft, bijzonder groot. Die invloed blijkt zich bovendien niet te beperken tot de grote namen Cats, Huygens, Bredero of Vondel (al zijn die uiteraard wel het meest prominent aanwezig). Ook de bredere contemporaine literatuur uit het Noorden blijkt in het Zuiden een zekere bekendheid te hebben genoten. In het zog van de grote auteurs vonden ook minder bekende namen als Isaac Burchoorn en Johannes Orizandt in het Zuiden een publiek. Die aandacht voor de Haagse literatuur kan ook bijzonder concreet in verband worden gebracht met de heropleving van het Brusselse literaire leven en het literaire zelfbewustzijn in de jaren 1630 en 1640. Men kan zich hierbij de vraag stellen in hoeverre precies de bij momenten sterke stedelijk verankering van de Haagse literatuur, net als de zelfbewuste Zeeuwse inslag in de Zeeusche Nachtegael, een aantrekkingskracht uitoefende op het Brusselse literaire milieu. Vooral in het werk van Mommaert en Van der Borcht valt het op dat de Haagse (en Zeeuwse) weerklank in hun werk (denk aan Huygens' Kostelijck Mal en Orizandts Democriti Belacchende Werelt bij Van der Borcht en de Zeeusche Nachtegael en Burchoorns Proces bij Mommaert) bij momenten een zeer Brussels geluid hebben gekregen.

 

Abstract - So far, the focus of research into the literary relation between the Northern and Southern Netherlands during the seventeenth century has been mainly concerned with individual authors and works. This article brings together a number of individual instances of literary imitation, which are shown to form a specific literary network in which the cities of The Hague and Brussels take central stage.

voetnoot1
E. Rombauts, ‘Noord-Nederland's Gouden Eeuw gezien in de Spiegel der Zuidnederlandse zeventiende-eeuwse literatuur’, in: Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, of letterkunde, afd., nieuwe reeks 23 (1960) 12; A. Keersmaekers, ‘Bredero en de Zuidelijke Nederlanden’, in: A.G.H. Bachrach, A. Keersmaekers, H. de la Fontaine Verwey (red.), Rondom Bredero: een viertal verkenningen, Culemborg 1970, p. 43-70.
voetnoot2
M. Sabbe, ‘Constantijn Huygens en Zuid-Nederland’, in: Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde. Verslagen en mededeelingen, Gent 1925, p. 775-799.
voetnoot3
Rombauts, ‘Noord-Nederland's Gouden Eeuw’. In zijn bijdrage tot Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden 5 (1952), p. 439 e.v. vermeldt Rombauts de invloed van Cats, zowel bij geestelijke als wereldlijke schrijvers; K. Porteman, ‘Het Spaanse Spook’, in: Spiegel der Letteren 47 (2005) 3, p. 205-219. Bij het ter perse gaan van dit artikel was de nieuwe literatuurgeschiedenis Een nieuw vaderland voor de muzen door K. Porteman en M.B. Smits-Veldt nog niet verschenen. Uit gesprekken met Karel Porteman blijkt dat de these die in dit artikel verdedigd wordt, bevestiging zal krijgen in het genoemde handboek.
voetnoot4
Een recente uitgave hiervan is Sedigh leven, daghelycks broodt (1639), ingeleid, uitgegeven en toegelicht door H. Dehennin, Literaire tekstedities en bibliografieën 1, Gent 1999.
voetnoot5
De twee wisselden ook eigen dichtwerk uit ter beoordeling. Zie hierover Sabbe, ‘Constantijn Huygens en Zuid-Nederland’, p. 793 e.v.
voetnoot6
Zie hierover vooral Porteman ‘Het Spaanse Spook’, maar ook E. van Even, ‘Anna Roemers Visscher te Antwerpen in 1643’, in: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, Gent 1891, p. 301-314. M. Sabbe, ‘De Antwerpse vriendenkring van Anna Roemers Visscher’, in: M. Sabbe, De Moretussen en hun kring, Antwerpen 1928, p. 53-77; R. Schenkeveld-van der Dussen en A. de Jeu, Gedichten van Anna Roemersdochter Visscher. Een bloemlezing met inleiding en commentaar, Amsterdam 1999, p. 35-38.
voetnoot7
Zie voor Anna's bezoek aan Middelburg M. Van Vaeck, ‘Adriaen van de Vennes Tafereel van Sinne-mal (Middelburg, 1623)’, in: Nehalennia 75 (1989), p. 4-23 en Schenkeveld-van der Dussen en De Jeu, Gedichten van Anna Roemersdochter Visscher, p. 120-132.
voetnoot8
Zie vooral W. Waterschoot, ‘Erycius Puteanus and Justus de Harduwijn’, in: Humanistica Lovaniensia. Journal of Neo-latin Studies 49 (2000), p. 411-421.
voetnoot9
Zie Eryci Puteani [...] Epistolarum apparatus posthumus in centurias septem distributus, Leuven: A. Bouvetus, 1662-1663, Centuria vi, 55 (gedateerd op [13/08/1644]): ‘Omnia, mi amice, in diem Lunae differo, missurus simul, quas Eruditissimo Vlitio debeo, Notas Gratianas. Scire velim in quem finem testimonium sibi Carasto petat; ut ad rem scribam. Pretium id calami ac tota gratia. Caeterum ut merae laudes sint, a decoro alienum est cum etiam sine meo lumine vir ille, e Musis natus, suo ingenio luceat, versibusque ad famam scriptis, & promulgatis. [...]’ [Ik stel alles uit tot maandag, mijn beste, om je meteen ook de Notae Gratianae te bezorgen, die ik verschuldigd ben aan de hooggeleerde Vlitius. Ik zou willen weten met welke bedoeling Carasto dat getuigschrift vraagt, zodat ik het heel precies kan formuleren. Het kost hem een pen en algehele dankbaarheid. De rest bestaat uit louter complimentjes en heeft het geen fraaie formulering nodig aangezien die man, geboren uit de Muzen, ook zonder mijn licht kan schitteren door zijn eigen talent, en de verzen die hij heeft geschreven en gepubliceerd, bijdragen tot zijn roem] (mijn cursivering, vb). Het vervolg van de brief doet vermoeden dat Van der Borchts vraag om een aanbeveling in verband kan worden gebracht met het slechte economische klimaat dat het gevolg was van de oorlogsperikelen in de Zuidelijk Nederlanden.

voetnoot10
E. Puteanus, Comvs, sive Phagesiposia cimmeria. Somnivm, Leuven: Gerardus Rivius, 1608; Eruci Puteani Comus, dat is Bras-Godt, ofte slemp-feest der Cimmerianen, in ghedaente van eenen Droom. Uyt den Latijne in Nederlantsche taele overgheset, door P.S., Leuven: Philips van Dormael, 1611.
voetnoot11
De gravure die een uitgebreidere beschrijving van de contemporaine edellieden vergezelt (Spieghel, p. 35), vormt de visuele pendant van deze beschrijving.
voetnoot12
W. van der Borcht, Brusselschen Blom-hof van Cupido ghedeylt in dry deelen, waer van het eerste Deel zijn Minne-Klaghten. Het tweede vreughdighe Herders-gesanghen: Het derde Boertighe Lietjens. Te samen beduydende de aenkomste der Liefde, de Weder-minne, ende de bekomen gunste, met eyndelinghe voor het tweede boeck de Rancken van Cupido, Brussel: G. Scheybels, 1641, fol. ⋆6v. Een deel van het gedicht wordt geciteerd in P. De Keyser, ‘Wat oud-Brussel zong in de 17de eeuw. Uit “Het Brabands Nachtegaelken” van Joan Mommaert’, in: Album opgedragen aan Prof. Dr. J. Vercouillie, 2 dln, Brussel 1927, dl 2, p. 317-331. Het gedicht staat op p. 319.

voetnoot13
Over die Zeeusche Nachtegael, zie vooral Van Vaeck, ‘Adriaen van de Vennes Tafereel van Sinne-mal’ (n. 7), p. 23; M. van Vaeck, ‘Herdrukken van de Zeeusche Nachtegael (Middelburg 1632)’, in: G. van Eemeren en F. Willaert (red.), 't Ondersoeck leert. Studies over middeleeuwse en 17de-eeuwse literatuur ter nagedachtenis van L. Rens, Amersfoort 1986, p. 257-269; P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw, Amsterdam 1943, p. 217-239.
voetnoot14
Zie Van Vaeck, ‘Adriaen van de Vennes Tafereel van Sinne-mal’, p. 12-17.
voetnoot15
Voor het succes van Van de Vennes oeuvre bij zijn tijdgenoten, zie M. Van Vaeck, Adriaen van de Vennes Tafereel van de Belacchende Werelt (Den Haag 1635), Gent 1994, p. 832-860.

voetnoot16
Over Het Brabandts Nachtegaelken, zie De Keyser ‘Wat oud-Brussel zong in de 17de eeuw’ (n. 12); A. Keersmaekers, ‘Liederen van Bredero in “Het Brabandts Nachtegaelken”’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent 1983, p. 145-159; G. Huybens, Thesaurus Canticorum Flandrensium: het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (1508-1800), Leuven 2004, p. 132-138.
voetnoot17
Over het regionale karakter van (vooral Noord-Nederlandse) liedbundels, zie L.P. Grijp, ‘De Rotterdamsche Faem-Bazuyn. De lokale dimensie van liedboeken uit de Gouden Eeuw’, in: Volkskundig Bulletin 18 (1992), p. 23-78; spec. over Brabantse liedboeken: p. 55-56.

voetnoot18
Zie voor die verbrabantsing, De Keyser, ‘Wat oud-Brussel zong in de 17de eeuw’ en Keersmaeckers, ‘Liederen van Bredero in “Het Brabandts Nachtegaelken”’. Die verbrabantsing past Mommaert zoals we verder zullen zien ook in andere van zijn werken toe.
voetnoot19
Naast de 22 (of 24) liederen van Mommaert, zijn er twee die aan de Antwerpenaar Joan Ysermans kunnen worden toegeschreven [‘Eer-gesangh Op den Salighen staet des Houwelijcx’ (bn, p. 18-21) en ‘Eerliedt, Tot lof van de Maeghdelijcke ende on-gebonden Dryigheydt’ (bn, p. 22-25)], 1 aan zijn stadsgenoot Jacques Clouwens [‘Klaegh-liedt, Van een seker Juffrouw over d'ontrouwigheyt van haren Minnaer’ (bn, p. 54)] en 6 aan de eveneens in Antwerpen actieve Alexander Van Fornenberg [‘Blinckende Schat-kist op-ghevult / Met Goddelijcke gaven’ (bn, p. 64), ‘Minnelijcke Toover-kracht’ (bn, p. 78), ‘Liefde-lof’ (bn, p. 80), ‘Vrede-sucht. Tot bewijs wat de Nederduytse Rijm-konst vermach’ (bn, p. 82), ‘HERDERS Vreede-sangh’ (bn, p. 87), ‘Herders Liefs verkiesinge’ (bn, p. 127)].
voetnoot20
‘Droom-liedeken’ (bn, p. 58) is bijvoordeeld ondertekend met de kenspreuk ‘Om beters wil’ van de Brusselse kamer Den Boeck. De tekst en melodie (inclusief wijsaanduiding) van ‘Lof-sangh der Vogelen’ (bn, p. 43) is ook terug te vinden in het verzamelhandschrift van de Lierse rederijker Bertelmeus Boecx (1580-1620). Opvallend is verder dat drie liederen [‘Helaes! nu magh ick wel verlanghen’ (bn, p. 54), ‘Droom-liedeken’ (bn, p. 58) en ‘Edel Artisten koen’ (bn, p. 74)] qua wijsaanduiding overeenkomen met drie religieuze liederen uit het Mechelse liedboek Den Boeck der gheestelijcke sanghen van Lucas van Mechelen (1631), waarbij de wijsaanduidingen van de eerste twee liederen niet eerder dan 1631 zijn aangetroffen. Inhoudelijke overeenkomsten zijn er echter niet.
voetnoot21
Over die datering, zie De Keyser, ‘Wat oud-Brussel zong in de 17de eeuw’ en Keersmaeckers, ‘Liederen van Bredero in “Het Brabandts Nachtegaelken”’.
voetnoot22
Beginvers Nachtegaelken Wijsaanduiding Blom-hof
‘Lestmael lagh ick in fantasy’ (p. 58) ‘Lest-mael lagh ick vol phantazy’ (p. 204)
‘O vlucht niet/ vlucht Laura niet’ (p. 61) ‘Vlucht niet, vlucht Laura niet’ (p. 33)
‘Ghy amoureuse geesten’ (p. 67) ‘Ghy amoureuse geesten’ (p. 76)
‘Schoon Herderin’ (p. 89) ‘Schoon Herderin’ (p. 53)
‘O Galathea, mijn soete Goddinne’ (p. 109) ‘O GALATHEA mijn soete Goddin’ (p. 23)
‘Coridon sucht nacht ende dagh’ (p. 146) ‘CORIDON sucht nacht ende dagh’ (p. 86)

 

voetnoot23
Het duidelijkst is dit het geval in het lied ‘Sylvanus was ghewoon / Te dansen om de kroon (HERDERS-LIEDT)’ (Blom-hof, p. 68-70), dat gemodelleerd lijkt naar Mommaerts ‘Sylvester jongh bejaert, / Gewoon ten bossche-waert’ (Nachtegaelken, p. 122). Niet alleen zijn de liederen geschreven naar dezelfde wijs (Nachtegaelken: ‘O soetste Nymphe schoon’ vs. Blom-hof: ‘O! soete Nymphe schoon’), bovendien stemt de inhoud van de tekst haast volledig overeen. De herder Sylvester/sylvanus, die zelf gevoelloos is voor de liefde, ziet plots Roosemond/Amaril en wordt toch verliefd. Hij beklaagt zijn lot en smeekt om een kus. In de Blom-hof krijgt hij die uiteindelijk ook. Ook Van der Borchts lied ‘T'SAMEN-GHESANGH, Tusschen JOLAS ende AMARILLIS’ (p. 53) doet wel erg sterk denken aan een lied uit het Nachtegaelken, met name ‘t'Samen-gesangh, Tusschen LISIDAS ende NICIAEN’ (p. 89). Opnieuw heeft Van der Borcht de namen veranderd, maar zoals reeds vermeld (zie voetnoot 21) werd ook in dit lied het beginvers van Momaerts lied gebruikt als wijsaanduiding en tonen de twee teksten sterke inhoudelijke overeenkomsten. In beide gaat het om een dialoog tussen een herder en herderin, al heeft de vertelling in de Blom-hof een soort omgekeerd verloop. Bij Mommaert probeert de herder zijn prooi voortdurend te overtuigen, maar de herderin wijst hem steeds af en hapt pas in de laatste strofe toe. Bij Van der Borcht laat de herderin zich in het begin verleiden, maar loopt ze op het einde van het lied plots weg.
voetnoot24
J. de Lixbona, Hemelsch nachtegaelken, Antwerpen: G. Lesteens, 1639.
voetnoot25
Nadien volgden nog twee heruitgaven te Amsterdam bij respectievelijk A. Jacobsz. (1633) en J. Hartgers (1651).
voetnoot26
Van Vaeck, ‘Herdrukken van de Zeeusche Nachtegael (Middelburg 1632)’ (n. 13), p. 259-260.
voetnoot27
Hollands Nachtegaeltien verryct met een nieu twede deel genaemd Hollands en Seeus nachtegaels samengesang. Amsterdam: Jacob Pietersz. Wachter, 1633. Het tweede deel van de bundel bevat onder meer alle liederen uit de Zeeusche Nachtegael. Volgens de drukker werden ze opgenomen op nadrukkelijke vraag van ‘eenighe lief-hebbers’ (p. 3). De Zeeuwse liedbundel kende dus (zeker na de heruitgave uit 1632) ook succes buiten Zeeland. Over de herdrukken zie vooral Van Vaeck, ‘Herdrukken van de Zeeusche Nachtegael (Middelburg 1632)’.

voetnoot28
Zie hierover M. Sabbe, ‘Stichtelijck ende Vermakelijck Proces tusschen drij Edellieden, zijnde Gebroeders (Brussel: J. Mommaert, 1658)’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie, Gent 1928, p. 986-992 en C. Kruyskamp, ‘Jan Mommaert en het “Stichtelyck Proces”’, in: Het Boek 30 (1949-51), p. 306-312 en 338.
voetnoot29
De titel van deze satire, die voor het eerst verscheen in 1639 en daarna nog eens in 1643 (bij Symon de Putter, eveneens in Den Haag), verwijst door het vreemdsoortige gebruik van de gerundivum ‘Belacchende’ onomstotelijk naar Van de Vennes Tafereel van de Belacchende Werelt. Vooraan staat ook een lofdicht door Van de Venne zelf. Over de relatie vdv-Orizandt, zie Van Vaeck, Tafereel van de Belacchende Werelt (n. 15), p. 842-843.
voetnoot30
Het valt niet te achterhalen of Van der Borcht gebruik heeft gemaakt van de eerste editie uit 1639 dan wel de herdruk uit 1643. Ondanks de aankondiging in de titel dat de tweede editie ‘van nieuws oversien, ende verbetert’ zou zijn, is de tekst haast ongewijzigd. Het hier geciteerde fragment is in de twee teksten identiek. De twee kort na elkaar verschenen edities tonen wel aan dat Orizandts satire enige populariteit genoot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken