Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Carel Frederik Bendorp]BENDORP (Carel Frederik), geboren te Sas van Gent, den 9 Februarij 1736, was een zoon van Johan Christiaan BendorffGa naar voetnoot(1), officier eerst in Zwitsersche later in Nederlandsche dienst, uit diens tweede huwelijk met Maria Catharina Neukirchen. Nadat zijn vader in 1746 te Bergen-op-Zoom overleden en zijne moeder weinige dagen voor het overrompelen van die stad door de Franschen in 1748, met achterlating van bijna alle hare bezittingen, naar Dordrecht gevlugt was, werd Carel Frederik Bendorp, die zich soms nog Bendorff teekende, bij eene glasfabriek geplaatst, doch hij vertrok in 1769 naar Rotterdam, ten einde daar in de zelfde betrekking werkzaam te zijn. Eens gloeijend glas op zijn been gestort hebbende, kon hij gedurende eene geruime tijd niet gaan; overigens echter gezond zijnde, en in zijne jeugd zich eenigzins in het teekenen geoefend hebbende, vatte hij tot tijdverdrijf de teekenpen weder op, en het was alzoo eerst op zijn acht en twintigste levensjaar, dat hij als liefhebber de beeldende kunsten begon te beoefenen, onder de leiding van Wouter Uiterlimmige, bij wien hij gedurende twee jaren onderwijs genoot in het teekenen en schilderen. Te Rooterdam kwam hij in kennis met de beroemde schilders en teekenaars Hendrik Kobell, Dirk Langendijk, Theodorus de Roode, C. van Hardenberg en anderen. In 1781 keerde hij naar Dordrecht terug, waar hij zich tot aan zijne dood alleen met de kunst bezig hield. Niettegenstaande hij nooit onderrigt in het etsen of in het plaatsnijden ontvangen had, etste bij onderscheidene gezigten naar het leven, in den trant van Jan van Gooijen, die vele verdiensten hebben, ook schilderde hij eenige stukjes in olieverw en zijne teekeningen zijn bij de liefhebbers in achting. Oud en gebrekkelijk zijnde, woonde hij tot aan zijn overlijden, den 3 October 1814, bij zijnen zoon, den hieronder volgende graveur Johannes Christiaan Bendorp. Hij was tweemalen gehuwd geweest eerst met Elisabeth de Haas, bij wie hij, behalve gezegden zoon, nog zes kinderen verwekte, en daarna met ...... van Gelder, die hem geene kinderen schonk.
Zie van Eynden en van der Willigen, Gesohied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 258 en 259; Immerzeel, Levens en Werk. der Kunsts.; De Navorscher, D. III, bl. 24 en 25. |
|